Hoe Nederland met de slavenhouders in Suriname afrekende

Keti Koti 160 jaar geleden werd de slavernij in Suriname afgeschaft. Met de vrijheid in het vooruitzicht werden velen nog eenmaal meedogenloos tot bezit gereduceerd. Jan Pietje was getuige.
Door en .

Negen jaar lang, meer dan de helft van Jan Pietjes leven, heeft de negenkoppige Staatscommissie voor Slavenemancipatie erover vergaderd. Maar dan ligt er in 1862 eindelijk een plan. Eén: de slavernij op de Nederlandse Antillen en in Suriname wordt over op 1 juli het jaar erop afgeschaft. En twee: slaveneigenaren krijgen compensatie voor hun verlies. Voor Suriname wordt dat bedrag vastgesteld op „300 gulden voor ieder hoofd”. Slaveneigenaren die aanspraak willen maken op dat geld moeten binnen dertig dagen na publicatie van de wet hun aangifte – een borderel – in duplo indienen bij het gouvernementssecretarie in Paramaribo.

De Nederlandse Staat neemt z’n plicht jegens de gedupeerden serieus. De overheid tuigt in allerijl een zorgvuldig en toegankelijk proces op om de compensatie te claimen en zet in op een vlotte uitbetaling. De Algemene Rekenkamer controleert of het geld doelmatig en rechtmatig is uitgegeven.

Lees ook: Zoveel geld leverde de afschaffing van de slavernij de slavenhouders op

Het is vanwege die zorgvuldigheid dat de 16-jarige Jan Pietje, behorend tot de boedel van een suikerplantage aan de rivier de Commewijne, in het voorjaar van 1863 als hulpje op pad wordt gestuurd met dokter Jacobus Seiler. De arts is tijdelijk toebedeeld aan een van de verificatiecommissies, die vlak voor de afschaffing moeten nagaan of de namenlijst op de borderellen exact overeenkomt met de realiteit op de plantages. De Staat compenseert immers geen overleden of weggelopen bezit en ook geen economisch waardeloze gevallen van lepra of elefantiase. Het is aan dokter Seiler om dat te beoordelen.

In acht dagen tijd bezoekt Jan Pietje met de arts en de rest van de commissie twintig plantages aan de Warappakreek. De reis maakt hem getuige van hoe de afschaffing van de slavernij op de plantages verloopt. Niet dat hij daarvoor zelf gekozen heeft. Hij heeft niks te kiezen, pas over drie maanden komt hij vrij.

Afdruk van wet ter opheffing der slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen, uit het archief van Carl Haarnack.

vrijdag 20 maart

Esthers Rust, Broederhoop

Heeft de jongen ooit zee gezien? Op vrijdag 20 maart bezoekt de commissie katoenplantage Esthers Rust, waar de Warappakreek uitmondt in de Atlantische Oceaan. Het gezelschap is vast per boot over de bijna tien kilometer lange kreek gekomen; die was de eeuw ervoor door slavenhanden uitgegraven om de plantages in het gebied bereikbaar te maken. Het is maart, nat en warm.

Op Esthers Rust wonen 191 mannen, vrouwen en kinderen die zijn opgegeven door de Helmondse koopmannen Arnoldus en Amandus Bots. Naast slaveneigenaar is Amandus ook Statenlid in Noord-Brabant. Toen de compensatie voor katoenplantagehouders lager dreigde uit te vallen dan voor suikerplantagehouders, wendden de broers zich rechtstreeks tot de Tweede Kamer. Het plan ging van de baan, ze krijgen het volle pond.

Naar voorschrift hebben de broers de naam, functie, leeftijd en godsdienst van alle mensen die zij als slaaf houden op het borderel genoteerd. De jongste is Christiaan, zes weken oud. De oudste is America, 73 en „rustend”, meldt het document, een ongewoon hoge leeftijd, want de meeste mensen in slavernij gaan vroeg dood van uitputting en verwaarlozing. Voor hun dood worden ze al als „oud en af” en „van weinig nut” afgeschreven.

De meeste namen op de lijst van Esthers Rust staan te boek als „veldmeid” of „veldneger” voor de katoenteelt, sommigen zijn „waschmeid”, „koewachter”, „huisbediende” of „creolenmoeder” voor de 22 peuters die als „spelend” zijn opgegeven. Er zijn 57 kinderen die moeten werken op de plantage, de meesten in „loots en fabriek”, zo ook kleuters Antje van vier en Petrus van vijf.

Is iedereen er als de commissie op vrijdag langskomt?

Nee. Bangles is weggelopen, meldt het proces-verbaal van de telling. Voor hem krijgen de eigenaren geen compensatie. Clemens is vrijverklaard: geen compensatie. Victoria van 64 die kookte voor de zieken leeft niet meer, net als dreumes Julius Joseph en kleuter Antje uit de fabriek. Maar ze stierven wel pas na indiending van het borderel, dus de broers ontvangen alsnog 300 gulden per hoofd voor de drie. Kleine Diederik is na indiening geboren: geen compensatie. Petronella is uitgeleend voor werk in Paramaribo, alwaar ze door een andere verificatiecommissie is geteld: wel compensatie. Dokter Seiler stelt geen besmettelijke ziektes vast.

Het is aannemelijk dat Jan Pietje niet overziet wat de commissie aan het doen is. Een half jaar eerder zijn overal op openbare gebouwen in heel Suriname aankondigingen van de afschaffing aangeplakt, maar uit angst voor onrust zijn in de versie in het Sranantongo alle verwijzingen naar compensatie voor eigenaren geschrapt. Die stonden alleen in de Nederlandse tekst.

Het bedrag dat de gebroeders Bots voor deze plantage krijgen is 55.800 gulden, omgerekend naar hedendaagse koopkracht meer dan 651.000 euro. In totaal krijgen de broers bijna 83.000 gulden van de staat, nu bijna een miljoen, voor hun aandelen in drie plantages, blijkt uit de tabel die NRC heeft kunnen maken op basis van het digitaliseringswerk van historicus Okke ten Hove. De uitbetaling gaat, zoals beloofd, snel. Nog geen vier maanden later, op 3 juli 1863, is het geld er al.

Koloniale verslagen van Suriname, uit het archief van Carl Haarnack.

zaterdag 21 maart

Frederikslust, Badenstein, Moed en Kommer

Aan de noordkant van de Warappakreek zitten de mensen die het meest verdienen aan de emancipatie, van wie Hugh Wright met stip op nummer één staat. Op zaterdag arriveert de commissie met Jan Pietje op diens katoenplantage Badenstein.

Bijna twee jaar eerder, in de zomer van 1861, moest de Britse slavenhouder zich nog verantwoorden. Hem werd „het slaan op den 25sten junij 1861 met een stok op de hem toebehorende [..] slaven October en Macon” ten laste gelegd, waarna hij October dagen geboeid opsloot „zonder daartoe bevoegd te zijn”.

Wat was het probleem? De koloniale verslagen van de gouverneur over dat jaar geven geen sluitend antwoord. Het zal niet het slaan zelf zijn, aan wreedheid in de kolonie immers geen gebrek. Het kan zijn dat hij zich moet verantwoorden voor het gebruik van een stok, omdat alleen een zweep is toegestaan. Het kan zijn dat hij als Brit minder bevoegdheden tot straffen had. Of misschien was het omdat hij op eigen houtje strafte. Wie zijn slaaf een zware afranseling wil geven, moet dat officieel, en tegen betaling van een bedrag, aanvragen bij de procureur-generaal in Paramaribo. De maximumstraf voor een slaaf staat op 25 zweepslagen, maar tegen een meerprijs is vaak meer mogelijk – de variatie in beschreven folteringen is eindeloos. Door zelf te slaan probeerde Wright wellicht leges te ontlopen. Maar er volgde, zoals vaker, geen sanctie. Wright werd vrijgesproken „uit gebrek aan overtuiging van zijne schuld”.

Welk woord van nu past het best bij de Britse plantagehouder? Rasopportunist? Hij omzeilde de afschaffing van de slavernij in Brits-Guyana in 1834 door zich grootschalig in te kopen in Suriname. Hij heeft een gezin in Schotland en een in Suriname, met een 16-jarig meisje dat hij in bezit heeft. En als het zo uitkomt, breekt hij de regels. Zo smokkelde hij, tegen de diplomatieke betrekkingen in, kolen naar een stoomschip uit het zuiden van de VS dat in burgeroorlog verkeerde, wat hem op een woedende brief van de Amerikaanse consul kwam te staan. „For God’s sake don’t do it”, schreef die, „anders ben ik genoodzaakt me over u te beklagen in naam van de Verenigde Staten bij de gouverneur van deze kolonie.”

Wright verdient aan de emancipatie het allermeeste van iedereen: meer dan 512.700 gulden, voor aandelen in drie plantages, omgerekend naar nu bijna zes miljoen euro.

De koffie- en katoenplantages aan de Warappa-kreek behoren in die tijd tot de meest lucratieve van Suriname. Diezelfde dag nog doet de commissie plantage Frederikslust aan de andere kant van de Warappakreek aan. Eigenaar Wilhelm Eduard Rühmann staat op nummer vier. Hij krijgt 307.260 gulden voor negen ingediende borderellen, omgerekend 3,6 miljoen euro.

Administratie van “regterlijke uitspraken gedurende het jaar 1861, wegens overtredingen van de reglementen op de behandeling der slaven” uit het Koloniaal Veslag van Suriname 1861, uit het archief van Carl Haarnack.

zondag 22 maart

Moed en Kommer

Zondag, rustdag, geen arbeid, „noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd.” In ieder geval, zo staat het in de Heilige Schrift. Is Jan Pietje deze dag vrij? Mag hij lummelen? Is de vraag absurd?

Waarschijnlijk, maar dat is invulling, heeft de commissie afgelopen nacht geslapen op Moed en Kommer, de katoenplantage van de voorzitter van de verificatiecommissie. Voorzitter eerste luitenant Friedrich Fomm, zo blijkt uit documenten, mag z’n eigen slavenmacht tellen: 108 mensen, goed voor 32.400 gulden.

Misschien mist Jan Pietje de suikerplantage aan de Commewijne waar hij zelf woont. Misschien is zijn reis met dokter Seiler een verademing, weg van het ellendige werk „bij de fabriek”, zoals achter zijn naam staat vermeld op het borderel. Of misschien kijkt hij alleen maar uit naar de vrijheid die hem in het vooruitzicht is gesteld.

De geschiedenis geeft gemengde signalen over plantage Johan en Margaretha, zoals de suikerplantage waar Jan Pietje woont heet. Die is door overerving in bezit gekomen van de baronessen Anna en Cornelia Hangest d’Yvoy uit Nijkerk, die daar bekendstaan om hun liefdadigheid.

Suikerplantages zijn de ergste van allemaal. Het planten en kappen van het suikerriet is zwaar en gevaarlijk. In de persen kan Jan Pietje ledematen verliezen, bij de stoomsuikermolen dreigen brandwonden, ook voor de jongsten. „Zodra het lichaam ontwikkeld is en krachten genoeg heeft, worden de kinderen aan de arbeid gezet die niet ophoudt vóór hun dood of voordat de ouderdom hun het werken onmogelijk maakt”, schreef de activistische predikant en parlementariër Wolter Robert van Hoëvell over de kinderen op plantages. Hij publiceerde in 1854 een woedende aanklacht tegen de slavernij, gericht aan de staatscommissie die zich over de afschaffing boog: Slaven en vrijen onder de Nederlandse wet.

Het is op Johan en Margaretha een leven lang graven, hakken, sjouwen, rietstengels door zware persen duwen, stroop in ketels koken, vaten verplaatsen, van zonsopgang tot zonsondergang, in de hitte, met een lichaam dat strijdt tegen ondervoeding, sluimerende ziektes en onverzorgde wonden. „Zijn slaven oud en gebrekkig, dan kunnen ze de zware arbeid die men van andere slaven vordert, natuurlijk niet meer verrichten”, schreef Van Höevell. „Al wil men hen ook naar het veld drijven, al heeft de zweep ook vaak de bijna uitgeputte krachten een ogenblik weer opgewekt, uiteindelijk baat ook dat middel niet meer.”

En dan de straffen, die de parlementariër tot in de gruwelijkste details beschrijft. Jan Pietje woonde op de plantage toen plantagebewoner Premier er twee jaar eerder wegvluchtte, werd opgepakt en, ironisch genoeg, veroordeeld tot dwangarbeid, en toen de jonge vrouw Patientie „bij maatregel van de policie” werd verbannen naar Fort Nieuw-Amsterdam in Paramaribo. Hoeveel zweepslagen kregen zij? Konden ze nog lopen na de afranseling?

Tegelijk is er wel iéts te missen. Zo geven de evangelische Moravische Broeders stichtelijk onderwijs aan slavenkinderen op de plantage en verzorgt dokter Seiler er zieken – tegen betaling. En Jan Pietjes familie is er: zijn broertjes Frits van 9, Johan van 3, Kain van 1, zijn moeder Sara van 34, z’n tantes Cato van 45 en Wilhelmina van 29, en neef Winst van 24. Maar of Winst er nog lang is, is de vraag, want dokter Seiler vermoedt dat-ie melaats is en dan moet hij naar het leprozendorp Batavia.

Wie de vader is van Jan Pietje is niet bekend, want slavenregisters doen niet aan vaders. Vaderschap werd niet vastgelegd. Ze werden vaak weggehaald bij hun kinderen en los verhandeld.

Uit Voyage à Surinam. P.J. Benoit. Bruxelles: Société des Beaux-Arts (de Wasme & Laurent), 1839.

maandag 23 maart

Barbados, Ponthieu, Kerkhoven, Maria Petronella

Op papier is de procedure voor de compensatie simpel, maar dat is papier. De slavenpopulatie van plantage Barbados, waar Jan Pietje op maandag met de verificatiecommissie langsgaat, blijkt overal en nergens te zitten. Zeven mensen zijn in dienst van de ‘administrateur van het effect’ te Paramaribo, twee zijn uitgehuurd aan een lid van een andere verificatiecommissie, vijf zijn in behandeling van een arts op een andere plantage, één zit melaats elders, een paar zijn gestorven, één is verdwenen en er is er een stel baby’s bijgekomen.

Wie het geld toekomt, is wel simpel. De enige eigenaar is Jacobus Hermanus Insinger, zo meldt het borderel. Hij krijgt voor deze plantage 62.700 gulden, omgerekend ruim 730.000 gulden. In totaal ontvangt hij voor drie plantages 339.682 compensatie, naar nu bijna vier miljoen euro. De uitbetaling verloopt via de Nederlandsche Bank waar hij zelf directeur van is.

Er zijn ook plantages in Suriname waarvan de aandelenstructuur een legpuzzel voor gevorderden is. Daarvoor is de ‘commissie inzake toekenning eigendomsrechten’ in Paramaribo in het leven geroepen. Die beoordeelt per plantage de bewijsstukken voor het eigenaarschap. Die zijn in de maanden daarvoor langsgebracht, of toegezonden vanuit Nederland onder begeleiding van notariële aktes.

Historicus Okke ten Hove, die afgelopen decennia handmatig alle borderellen en processen-verbaal uit het archief van de Algemene Rekenkamer overschreef en daarna overtypte op zijn computer, stuitte op de meest complexe eigendomsverhoudingen. Die van plantage Tou Lui Faut bijvoorbeeld, waarvoor om onduidelijke reden drie borderellen zijn ingediend, met vierenzestig eigenaren die in zeven groepen zijn verdeeld. Zo weet de eigendomscommissie nauwgezet vast te stellen dat ene 29-jarige Willem Anton Alting Siberg, „krankzinnig” opgesloten in het Dolhuys in Dordrecht, recht heeft op een vijfhonderdvierde deel: 109 gulden en 52 cent.

En er is daar plantage Meerzorg met 324 namen op het borderel, en een bijbehorende stapel eigendomspapieren. De compensatie, 96.300 gulden, wordt uitbetaald aan meer dan zestig leden van voorname families die toch al genoeg hebben: de baronnen en baronnessen Taets van Amerongen en Huyssen van Kattendijke, de geslachten Rammelman Elsevier, en Balfour van Burleigh. Onder hen een kapitein, een predikant, een grondeigenaar, een minister, een Statenlid en een kamervrouw van koningin-moeder Anna Paulowna. Onderaan de streep krijgen de vijf minderjarige kinderen Van Heeckeren van Brandsenburg elk een elf-eenentachtigduizendste deel van de opbrengst van Meerzorg, waar 146 slavenkinderen voor hen moesten werken: 13 gulden en 8 cent, omgerekend 152 euro.

Lijst uit 1841 van slaveneigenaar De Mesquita aan de Saramaccastraat voor de verkoop van slaven. Uit het archief Carl Haarnack

dinsdag 24 maart

Adrichem, Livonia, Anna Catarina, George Hendrik, Vaderszorg en Carelsdeel, Anna’s Zorg

Op dinsdag komen de dokter, Jan Pietje en de rest van de commissie aan op Livonia, een katoenplantage aan het Kanaal van Mattapica. Ze treffen er slechts acht mannen en vrouwen aan. De rest van de slavenmacht is in de jaren ervoor al overgebracht naar de gemoderniseerde suikerplantage Hooyland van grootslavenhouder Hugh Wright, die man die October en Macon sloeg met een stok. Maar Wright heeft zijn boekhouding op orde, dus heeft de commissie de opdracht gekregen om alsnog deze acht te vinden en te tellen.

Voor zeven van hen is de komst van de commissie goed nieuws, een stap naar het einde van de slavernij. Maar één van slaven, Baron, struikelt op de drempel van de vrijheid. Kon hij vlekjes of zwellingen tot nu toe wegmoffelen, bij de verplichte telling moet hij bloot. Dokter Seiler monstert z’n lichaam en noteert: „verdacht te lijden aan een besmettelijke ziekte”. Boasi waarschijnlijk, het gevreesde lepra dat huishoudt op de Surinaamse plantages. Baron moet voor een herkeuring naar Paramaribo. Als de second opinion slecht uitpakt, moet hij naar de leprakolonie op de verre, leegstaande plantage Batavia, een maatregel voor onbepaalde tijd.

Uit Voyage à Surinam. P.J. Benoit. Bruxelles: Société des Beaux-Arts (de Wasme & Laurent), 1839.

woensdag 25 maart

Nieuw Meerzorg, Bruinendaal, Reijnsdorp

Het gezelschap waar Jan Pietje voor moet werken is inmiddels zes dagen onderweg. Vijftien plantages zijn bezocht, nog vijf te gaan.

Deze woensdag zijn ze op Meerzorg, ooit aangekocht door de Litouwse jood Gerrit Jacobs. Toen hij in het begin van de achttiende eeuw de wijk nam naar de Nederlandse kolonie, had hij nobele plannen met zijn plantage. In zijn testament liet hij opnemen dat de plantage nooit verkocht mocht worden en dat de winst tot in lengte van dagen over zijn familieleden moest worden verdeeld, „met deese bedingh noghtans dat de meeste behoeftigste en armsten vrienden dubbele portie sullen hebben”. Na zijn dood moest zijn geld nuttig worden besteed: de „armen van de Christelijk gereformeerde godsdienst” kregen een deel, de Hoogduytse synagoge in Paramaribo, „stiefzoon Abm. Joseph aan wie hij de negerjongen Present heeft vermaakt” en het „vondelingmeisje Fregetje” dat hij in zijn huishouden had opgenomen.

De armoedzaaiers in Jacobs’ familie profiteren ook van de compensatie door de staat. Op woensdag telt de commissie op Nieuw Meerzorg bijna driehonderd tot slaaf gemaakten en mag de stichting die Jacobs plantage in beheer heeft 83.100 gulden in ontvangst nemen.

Het geld komt overigens niet altijd bij begunstigden terecht. Halverwege de negentiende eeuw is de plantage-economie verslechterd. Veel plantages zijn verlaten, een flink aantal is verlieslatend en hangt vol met leningen, hypotheken en schulden. Die moeten eerst worden vereffend, alvorens de eigenaar het compensatiegeld krijgt. Zo gaat de schadeloosstelling voor de aanpalende plantage Bruinendaal, waar Jan Pietje deze woensdag ook langsgaat, naar de erven van de eigenaar, maar niet voordat alle schuldeisers hun deel hebben opgeëist. Er gaat 2.800 gulden vanaf voor onbetaalde ‘slavenprovisiën’, 6.500 gulden aflossing voor een lening (à een stevige 8 procent) en 43 gulden voor geleverde doktersdiensten. Pas in mei 1864 volgt uitbetaling.

Een wisselbrief, waarmee eigenaren de compensatie in Nederland konden omwisselen voor contanten. Uit het archief van Carl Haarnack.

vrijdag 27 maart

Constantia, Gosen

Geen telling op donderdag. Op vrijdag telt deze verificatiecommissie de laatste plantages. Constantia, Gosen. Daar bekijkt dokter Seiler nog Everhard, een man die in bezit is van een groepje erfgenamen. Hij behoort niet tot de boedel van de plantage, maar telt – net als duizenden anderen – als particulier bezit. Zijn eigenaren krijgen ook voor hem 300 gulden.

En dan is de telling klaar. De commissie valt uiteen, Jan Pietje zal met dokter Seiler terugkeren naar de plantage waar hij woont.

De afhandeling

De Nederlandse Staat keert voor bijna 33.000 Surinaamse tot slaaf gemaakten compensatie uit, bijna 10 miljoen gulden uit de staatskas. In totaal keert de overheid in de jaren na de emancipatie zo’n 12 miljoen gulden uit aan eigenaren in Suriname en op de Antillen. Dat is een hap uit de staatsbegroting – zo’n tien procent van het totaal. Maar dat kan eenvoudig worden aangevuld met de baten uit de kolonie Nederlands-Indië.

Dokter Seiler behaalt na de emancipatie zijn diploma als vroedmeester, wordt officier van gezondheid op Fort Nieuw Amsterdam. Daar moet hij onderzoeken waarom de gezondheid van de gevangenen zo belabberd is. Later verhuist hij naar Bonaire.

De freules Hangest d’Yvoy, de eigenaren van Jan Pietje, bouwen in 1867 van hun fortuin een klein kerkje in Driedorp bij Nijkerk, zodat de armen niet zo ver hoeven te lopen op zondag. Het kerkje staat er nog steeds, aan de Barneveldseweg.

Plantagehouder Wilhelm Rühmann van wordt directeur van de Surinaamsche Bank.

Plantagehouder Hugh Wright laat na zijn dood de kinderen bij de vrouw die hij als slaaf hield als ‘neven en nichten’ verschepen naar zijn vrouw in Schotland. Zijn vrijgemaakte vrouw krijgt na zijn dood een toelage van 100 gulden per jaar uit de baten van twee van zijn plantages.

Strafpleiter Gerard Spong onderzoekt op dit moment met advocaat Liesbeth Zegveld de mogelijkheden voor herstelbetalingen voor de slavernij. Spong is de achterachterkleinzoon van George May Spong, ingenieur en eigenaar van plantage Vaderzorg. George May Spong installeerde de stoomsuikermolen in de fabriek op de plantage waar Jan Pietje werkte. Gerard Spong weet dat er slavenhouders in zijn familie zaten, maar niet hoeveel ze kregen aan compensatie. „5.700 gulden?” zegt hij aan de telefoon. „Ach ja. Het zij hem gegund, hoor.” De rol van zijn voorouders is „helemaal niet” zijn motivatie om zich nu met de kwestie bezig te houden. „Ik vind dit zelf belangrijk. Slavernij is een misdaad tegen de menselijkheid.”

President Klaas Knot van De Nederlandsche Bank bood vorig jaar excuses aan voor het aandeel van de bank en haar bestuurders in de slavernij-economie, onder wie plantagehouder en DNB-directeur Insinger. De rol van de bank is uitgezocht door drie historici van de Universiteit Leiden in 2022. „Namens de Nederlandsche Bank erken ik dat vele van mijn voorgangers handelswaar zagen waar het om mensen ging”, zei Knot op Keti Koti.

Jan Pietje krijgt bij zijn vrijlating achternaam Kortenduur, van de plantage waar z’n moeder Sara vandaan komt. Hij moet daarna nog tien jaar verplicht werken op plantages voor een laag loon onder ‘staatstoezicht’, een systeem dat wordt opgetuigd om de plantage-economie te beschermen, en de reden dat sommigen 1873 – en niet 1863 – zien als einde van de slavernij.

Daarna verdwijnt Jan Pietje, niet langer van toegevoegde waarde voor de plantage-economie, uit zicht.

„Als wij terugblikken/ om te zien wat er gebeurd is/ krimpen wij/ ineen: ‘Vergeet’”, schrijft de Surinaamse dichter Michaël Slory nog eens bijna honderd jaar later, in 1961, aan zijn zwarte medemens. „Hoe moeten wij kijken/ in de spiegel/ van de geschiedenis, die zwart, zwart is?

Lees ook: Okke ten Hove schreef met de hand de slavernijarchieven over: ‘Ik weet niet precies hoelang ik er over heb gedaan. Jaren’

Tekst en onderzoek
Carola Houtekamer, Winny de Jong en Okke ten Hove
Fotografie
Daniel Niessen
Online vorm
Koen Smeets
Eindredactie
Anna Vossers en Peter Zantingh
Coördinatie
Wubby Luyendijk