N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Schrijver Alexander Reeuwijk onderzocht de herkomst van de twaalfde-eeuwse Shiva Nataraja in het Rijksmuseum. De handelaar die het beeld verkocht heeft mogelijk gesjoemeld.
De Shiva Nataraja, een beeld van de dansende hindoegod, is de blikvanger van het Aziatisch Paviljoen van het Rijksmuseum. Omringd door vuur danst de god, zijn vier armen sensueel en sacraal gespreid. Volgens het bijschrift is het anderhalve meter hoge bronzen beeld rond de twaalfde eeuw vervaardigd in de Indiase deelstaat Tamil Nadu.
„Rodin omschreef deze beelden als ‘de meest perfecte belichaming van ritmische beweging in de wereld’”, zegt reisboekenschrijver Alexander Reeuwijk. Hij was zelf zo onder de indruk dat hij besloot te kijken hoe dicht hij op de huid van het beeld zou kunnen komen, „zowel fysiek als spiritueel”
Het resultaat is Oog in oog met de goden, dat 7 september is verschenen. In dat boek maakt Reeuwijk niet alleen kennis met een Indiase familie die bronzen godenbeelden maakt, maar gaat hij ook op zoek naar de herkomst van de Amsterdamse Nataraja. „Ik ben nog steeds onder de indruk van de schoonheid”, zegt hij na zijn zoektocht. „Maar ik zie nu ook een beeld dat onderdeel is geweest van een complexe geschiedenis. Ik heb ontdekt dat het in de jaren twintig van de vorige eeuw onderdeel was van de zacht gezegd schimmige handel tussen een Franse archeoloog, een Chinese kunsthandelaar in Parijs en New York, en Musée Guimet, het aan Aziatische kunst gewijde museum in Parijs. Ik zie nu ook voor me hoe er geld werd betaald aan de priester van de tempel in Mailam, hoe er met het beeld werd gezeuld, hoe het met een auto naar de haven van Pondicherry werd gesmokkeld, om vervolgens in een krat naar Frankrijk verscheept te worden.”
Laten we in Amsterdam beginnen. Hoe is het beeld in het Rijksmuseum terechtgekomen?
„Het is in 1935 gekocht door wat toen nog de Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst (VVAK) heette, inmiddels mogen ze zich Koninklijk (KVVAK) noemen. Een van hun leden had het beeld gezien tijdens een bezoek aan de galerie van de Parijse handelaar C.T. Loo. Met moeite en met hulp van de Vereniging Rembrandt heeft de vereniging de benodigde 18.000 gulden (nu vergelijkbaar met 180.000 euro) bijeengebracht. Na aankoop is het beeld eerst tentoongesteld in het Stedelijk Museum Amsterdam. Later heeft de vereniging de Nataraja met bijna de hele collectie in bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum.”
Wie was C.T. Loo?
„Een dandy-achtige Chinese kunsthandelaar met galeries in Parijs – de Pagode in Chinese stijl bij Parc Monceau bestaat nog steeds – en aan Fifth Avenue in New York. Ching Tsai Loo was vooral gespecialiseerd in Chinese kunst, maar handelde ook in Zuid-Indiase objecten.”
Hoe was hij volgens hemzelf aan de dansende Shiva gekomen?
„Dat vertelde hij niet. De VVAK stuurde na de aankoop nog wel een brief met vragen over de herkomst. C.T. Loo antwoordde dat hij het antwoord schuldig moest blijven.”
Binnen 48 uur konden beelden ontvreemd en verscheept zijn
Hoe bent u toch op het goede spoor van de herkomst gekomen?
„In een roman over C.T. Loo door Géraldine Lenain, hoofd van de afdeling Aziatische kunst van Christie’s, uit 2013 staat terloops dat hij alle Indiase beelden verkreeg via de Franse archeoloog Gabriel Jouveau-Dubreuil. Deze man was eigenlijk leraar natuurkunde aan het Collège in Pondicherry, een Franse enclave in het onder Brits bestuur staande India. Hij raakte onder de indruk van de Indiase kunst en ontwikkelde zich in zijn vrije tijd tot archeoloog. Hij publiceerde over iconografie, maar had de pech dat zijn werken vanwege de Eerste Wereldoorlog in de Franse academische wereld nauwelijks werden opgemerkt.
„Uit correspondentie van hem, die ik in het archief van Musée Guimet heb ontdekt, blijkt dat hij daarom een faustiaans pact sloot met C.T. Loo. Die was via de hoofdconservator van Musée Guimet met hem in contact gekomen: C.T. Loo betaalde alles wat Jouveau-Dubreuil nodig had om op Brits territorium archeologische vindplaatsen illegaal op te graven en met smeergeld voor priesters, burgemeesters en lokale politiehoofden eeuwenoude bronzen tempelbeelden op te kopen, Jouveau-Dubreuil onderhield in geheimtaal contacten met zijn ‘medewerkers’, en smokkelde de objecten, die volgens de Britse wet India niet mochten verlaten, naar Pondicherry, waar ze geadresseerd aan Musée Guimet zonder problemen op een schip naar Frankrijk werden gezet. Binnen 48 uur konden beelden ontvreemd en verscheept zijn, schreef Jouvreau-Dubreuil trots. Het Parijse museum werd voor bewezen diensten betaald in objecten of geld uit de opbrengst van wat C.T. Loo verkocht.”
Hoe weet u dat ook de Amsterdamse Nataraja zo is verhandeld?
„In een brief van 26 oktober 1925 aan het Musée Guimet vertelt Jouveau-Dubreuil over een prachtige, ongeveer 1,5 meter hoge Nataraja in de tempel van Mailam, ‘20 mijl ten N W van Pondicherry’, die hij voor 900 roepie – in die tijd veel geld voor de lokale bevolking – denkt te kunnen verwerven. Zulke grote Nataraja’s zijn zeldzaam. In de collectie van het Musée Guimet zit niet zo’n beeld. C.T. Loo verwijst in een brief met Jouveau-Dubreuil wel naar de grote Nataraja die ze aan Amsterdam hebben verkocht.”
Wat wilt u dat er nu gebeurt?
„Het Rijksmuseum zou er goed aan doen het hele herkomstverhaal te vermelden; het geeft extra verdieping aan het beeld. En ik adviseer de KVVAK meer aan herkomstonderzoek van de Aziatische objecten te doen. In de collectie zitten bijvoorbeeld nog meer objecten die via C.T. Loo zijn verworven.”
Alexander Reeuwijk, Oog in oog met de goden. Een zoektocht naar Indiase bronzen en hun makers. Uitg. Querido, prijs 25,99.
Er stond een schutting over een erfgrens en dat was een probleem. Het was namelijk geen mooie schutting, nee, echt helemaal niet mooi; en bovendien stond niet alleen de lelijke schutting, maar ook de lelijke serre van buurvrouw Bep over de erfgrens. Wel zes hele centimeters. Of zes en een half. Of zeven. Robin en Sylvana hadden het zelf laten natrekken door het kadaster. Ze hadden dat allemaal niet geweten toen ze het huis in Lelystad kochten, en toen ze doorkregen dat Bep een reepje van hun kostbare grond in beslag hield, hadden ze maar meteen een advocaat ingeschakeld. Al snel viel er bij hun bejaarde buurvrouw een aangetekende brief op de mat.
In De Rijdende Rechter (Omroep MAX) vertelde Robin wat hij eiste: „Dat de buurvrouw het gedeelte van de serre dat over de grens gebouwd is, verwijdert. En dat de kosten die wij hebben gemaakt om het kadaster te laten komen vergoed worden door de buurvrouw.” Bep had intussen drie tegeneisen: „Dat de schutting mag blijven staan. En dat de serre ook mag blijven staan. En dat ik voor de rest met rust gelaten wordt.
De aflevering werd dinsdagavond iets later uitgezonden dan gepland. Dat kwam door de extra NOS Journaals die de kijker op de hoogte hielden van de oorlog in het Midden-Oosten. Het was bedroevend en beangstigend om de updates binnen te zien komen. Liquidaties. Grondoperaties. Raketinslagen. De overgang naar de serreruzie in Lelystad was zo groot dat ik aanvankelijk weg wilde schakelen, maar juist de kneuterigheid van het programma bracht heel even iets geruststellends met zich mee. Veertig minuten lang was een lelijke schutting het ernstigst denkbare twistpunt en leek geen conflict onoplosbaar met mr. John Reid in de buurt.
Met de autoriteit van een basisschoolmeester en het goeiige aura van Winnie de Poeh wandelde hij door de tuinen van Bep en van Robin. Op de achtergevel van Robins huis werd met een gele krijtstreep de kadastrale grens aangegeven. Beps serre, zo bleek, nam vijf centimeter van zijn perceel in beslag. Iets minder dan hij zelf had laten berekenen, en de serre stond er al een hele tijd. Voorgaande buren hadden er nooit een probleem van gemaakt. Maar alsnog wilde Robin zijn vijf centimeter terug.
The Rolling Stones
Hij hakketakte erover met de zoon van Bep, die zich inmiddels ook in het conflict had gemengd, tot mr. John Reid subtiel aankaartte dat hij het een beetje koud kreeg en er nog vlug een andere meting werd gedaan. Extra punt van zorg was namelijk dat Bep jarenlang voor een jukebox had gespaard en graag in de serre naar haar favoriete band luisterde: The Rolling Stones. Sympathy for the devil mocht gedraaid worden op haar begrafenis. „Of crematie”, zei Bep. Met haar wandelstok in de hand deed ze voor hoe ze vroeger door de kamer danste als ze de plaat opzette, al ging ze er tegenwoordig liever even bij zitten. In de tuin van haar buurman werd inussen gemeten hoeveel decibel Beps luistersessie produceerde. Niet veel, zo bleek.
Wat sympathiepunten betrof was de strijd al gestreden, en toen Bep de rijdende rechter er ook nog van wist te overtuigen werkelijk niets van die vijf centimeter te hebben afgeweten, was buurman Robin definitief verslagen. De serre mocht blijven staan. Met de lelijke schutting mocht Robin dan wel weer aan de slag, maar dat boeide Bep al niet echt meer. Ze had gewoon graag gezien dat de buren met haar om de tafel waren gaan zitten in plaats van brieven te sturen. „Waarom moet ik het dreigend op papier krijgen?”
„De reden dat ik werk heb”, zei Reid, „is dat communicatie vreselijk moeilijk is; 98 procent van al mijn zaken zijn het gevolg van miscommunicatie. Er zijn namelijk heel weinig slechte mensen op de wereld.” Of dat klopt weet ik niet, maar voor die veertig minuten wilde ik het best geloven.
Astronaut André Kuipers zweeft voor de ramen van de uitkijkkoepel in het internationale ruimtestation ISS met een laptop. Met een webcam laat hij zijn special guest, de Griekse synthesizerpionier en filmcomponist Vangelis, live in Londen meekijken. Het pikzwarte heelal. De grandioze blik op de aarde met de blauwe oceanen en wolkenpatronen. Vangelis raakt direct geïnspireerd en improviseert er aan zijn piano meditatieve klanken bij.
Het is de tweede ruimtereis van André Kuipers: missie PromISSe (start december 2011, duur 193 dagen). De dagelijkse wetenschappelijke experimenten in de ruimte slokken veel dataverkeer richting aarde op. Op zondag is de bandbreedte ruimer en kan de driekoppige bemanning via een videoverbinding met familie bijpraten. Ook mogen de astronauten met een prominent naar wens te praten. Kuipers’ collega’s kiezen bijvoorbeeld een ijshockeyspeler en de artiest John Mayer. Hijzelf wil een gesprek met Vangelis, de artiest wiens geladen synthesizermuziek hij als de ‘soundtrack van zijn leven’ gebruikt.
Het bombast van Vangelis’ muziek, hoe de mengeling van klassiek, elektronische muziek, fusion en progrock kon aanzwellen. Magistraal, is het woord dat André Kuipers (65) er op een middag in zijn woonplaats Edam voor gebruikt. Spectaculair bij een lancering van een raket. Of juist de hemelse, meer serene klanken: „Precies als zweven in de ruimte.”
De in 2022 aan corona overleden Vangelis (Evanghelos Odysseas Papathanasiou) had groot succes met zijn muziek voor Blade Runner en 1492: Conquest of Paradise, en Chariots of Fire uit 1981, waarvoor hij een Oscar won. Hij combineerde ook veel elektronische muziek met klassieke koorzang naar aanleiding van ruimtemissies: van zijn laatste album Juno to Jupiter (2021, gewijd aan de Amerikaanse onbemande ruimtevlucht naar de planeet Jupiter), Rosetta (2016) tot Mythodea (2001, voor NASA-missie Mars Odyssey).
Laat het maar over aan André Kuipers, fan van het eerste uur, om erover te vertellen. Hij kent het hele oeuvre. Zei hij al álles? Het kwam door tv-programma’s als De Wondere Wereld van astronoom Chriet Titulaer met Vangelis. Of de Teleac-cursus moderne sterrenkunde en de beroemde serie Cosmos van Carl Sagan, waarbij de openingstune ook weer van de Griekse componist kwam. De in Amsterdam opgegroeide Kuipers ging alles verzamelen van Vangelis. „Bij Boudisque in de Damstraat kocht ik import-lp’s. Ik kon erin wegdromen.”
De ruimteontmoeting – Vangelis vloog op afstand een half uur ‘mee’ – was „een mooie connectie” waarin hij de componist de aarde toonde „zoals hij die nog nooit had gezien”. „De maestro bleek gek van ruimtevaart en was als een kind geïnteresseerd in alles over de ruimte”, vervolgt Kuipers. „Het ging hem vooral om het idee dat je onderdeel bent van iets groters, van de kosmos. Dat zit ook in zijn muziek, iets spiritueels.”
Kuipers zocht hem vele keren op in Parijs. „Vangelis woonde in een fenomenaal huis dat vol hing met kunst en overal stonden instrumenten”, zegt Kuipers. „Drumstellen, keyboards. Die studio van hem leek een soort ruimteschip. En na het eten kon hij nachten doorpraten over muziek en de kosmos.”
Filmbeleving
Kuipers’ twee ruimtereizen als astronaut waren een vervulling van een jongensdroom. De arts uit Amsterdam, die maar wat graag terughaalt hoe hij al als kind sciencefiction verslond of naar het hoorspel Sprong in het heelal op de bandrecorder van zijn vader luisterde, had er lang en licht obsessief naartoe gewerkt. Trainingen in Amerika, Rusland, Duitsland, Canada en Japan. Van het leren besturen van ruimteschepen tot het aankoppelen aan het ruimtestation, het kunnen doorstaan van alle noodscenario’s, de conditietesten en gewichtloosheidstrainingen tot het überhaupt uren opgevouwen zitten in de capsule.
Bij terugkomst is hij er als oud-astronaut zo veel mogelijk over gaan delen, in boekvorm, lezingen, theatershows en ruimtespektakel SpaceXperience in de Ziggo Dome. Met de film Beyond, Ode to the Earth maakt hij zijn debuut als filmmaker. ‘Written and directed by André Kuipers’, de première is 4 oktober groots en meeslepend in de Ziggo Dome, met 70 andere ruimtevaarders die hier zijn voor een astronautencongres.
Niet dat hij iets pretendeert in het filmvak, haast hij zich te zeggen. Hij wilde alleen eens een filmfestival met ruimtevaartfilms cureren en deze film startte als een bijproduct daarvan. Beyond, bedacht net voor de pandemie, stoelt op zijn ervaring: de visuele ‘filmbeleving’ moet het gevoel doorgeven een ruimtevaarder te zijn. Vanzelfsprekend op een collage van Vangelis-tunes, van albums als China, Antarctica, Spiral, Oceanic tot ‘Rachel’s Song’ uit Blade Runner, dat mooi bij het groene, dansende poollicht paste.
Fabuleus
Tussen spaceglam en ruimterealisme is Beyond heel veel. Maar ergens ook weer niet. Fabuleus zijn de beelden van het zweven boven de aarde, de woestijnen en wolkenpatronen (minimal music, esoterische klanken), de overgang van dag naar nacht (ambient), poollicht (ijlhoge tonen). Surrealistisch aan de nachtkant van de aarde: bliksemflitsen en stedenlichtjes (met zanger Demis Roussos, ooit in de band bij Vangelis). Voor zijn film gebruikte hij zo’n veertig tracks van Vangelis, Kuipers zocht zelf bij alles de juiste sound.
Maar er ontstaat een merkwaardige paradox: de verveling slaat toe.
Natuurlijk, reageert Kuipers. „Je bent daar gewoon láng. En alles gaat traag, bekijk maar eens zo’n NASA-stream. Je vliegt niet snel over de aarde als in sciencefiction. De werkelijkheid is dat je in een trance komt, in een ritme. De koppelingen met een ruimteschip, het gaat allemaal langzaam. En dat kun je met muziek uitdrukken.
„Eerst dacht Vangelis trouwens aan een nieuwe score” , vervolgt hij. „Maar hij was onder de indruk van mijn selectie uit zijn oeuvre. Gelukkig heeft hij een groot deel van de film nog gezien.”
Geen talking heads
Met opzet koos Kuipers ervoor de beelden nauwelijks toe te lichten, op een inleiding na. „Als ik dat doe, zit je weer in de klas bij topografie, dan ben je uit de sfeer. Ik zag vanuit de ruimte ook geen pijltjes bij de landen hè.”
Er zijn bovendien tientallen ruimtevaartdocumentaires met veel uitleg, aldus Kuipers. En in tig speelfilms wordt geacteerd hoe het is om in de ruimte zijn. Maar hij wil de mensen meenemen. „Geen uitleg, geen talking heads. Hoe is het om een astronaut te zijn? Ik wil de sfeer voelbaar maken, vanaf het moment dat je binnen zweeft in het ruimtestation.”
Zo’n lancering is geconcentreerde energie, zegt Kuipers. In de film zie je hem zitten, 55 meter boven de motoren. Je hoort urgente violen en rollende pauken. „Je hebt een koptelefoon op. Dan gaat het trillen, je wordt dieper in je stoel gedrukt, het duurt even voordat de raket snelheid begint te maken. Als de atmosfeer dunner wordt, gaat hij versnellen.”
Maar het is geen film over hem, benadrukt hij. Het is een droom, met origineel beeldmateriaal van verschillende ruimtemissies en de ervaringen van verschillende soorten raketten. „Je ziet beelden van in het Chinese ruimtestation en in het ISS, ik heb het expres door elkaar gegooid, maar chronologisch klopt het.”
Je ziet het zoals je zelf naar binnen zweeft, aldus de ruimtevaarder. „Je bent aan boord, er komt iemand voorbij zweven. Die kijkt je niet aan, want iedereen is aan het werk en jij bént een van de mensen. In de uitkijkkoepel zat ik echt in mijn eigen jeugddroom.”
Lees ook
de recensie van ‘Beyond, Ode to the Earth’
Pompende trance
Er is in de film één moment dat alles anders wordt. De zon komt op, langzaam komt het licht. Het psychedelische moment op de pompende trancetrack ‘Pulstar’, een cover door Armin van Buuren, ook een groot Vangelis-bewonderaar, is een behoorlijke stijlbreuk. „Het sciencefiction-gevoel, vrij naar 2001: A Space Odyssey”, lacht Kuipers.
Een van Kuipers’ finest moments in de missie was de koppeling van de SpaceX Dragon (van Elon Musk) aan het ISS. Hij heeft er Mythodea van Vangelis aan verbonden. Niet tijdens het uiterst nauwkeurige werkje vol instructies vanuit het mission control center, waarbij de wereld hem op de vingers keek. „Maar ervoor en erna ben ik naar dat album gaan luisteren. Dat is heel verbonden geraakt met die situatie.”
Naast Vangelis nam hij ladingen muziek mee in de ruimte, veel jarenzeventigrockmuziek, maar ook klassiek. Klinkt muziek anders daarboven? In een ruimteschip niet: dezelfde luchtdruk en luchtsamenstelling. Maar kan het zijn dat je muziek anders ervaart op die hoogte? Kan, denkt Kuipers. Maar hij merkte fysiek niets als hij sportte en rende op een loopband met muziek van Armin van Buuren.
Gaat hij nog eens? Kuipers hoopt het. Maar voor ESA is de ruimtevaarder officieel met pensioen. „Theoretisch zou ik nog commercieel kunnen vliegen. Dat zien we Amerikaanse astronauten wel doen. En in de verre toekomst gaan steeds meer mensen de ruimte in. Nu zijn het nog de miljardairs die een weekje naar het ruimtestation kunnen. Straks wordt dat gewoon als luchtvaart. En zoals ik nu in een vliegtuig over de wolken vlieg op Vangelis-klanken van Antarctica, zullen mensen ook ruimtevluchten gaan maken op zijn muziek. Let maar op.”
4/10 Beyond, Ode to the Earth, Spacetalk en première, Ziggo Dome, Amsterdam. Mojo.nl/beyond De film draait vanaf 10 oktober in de bioscoop.
‘Lekker eigenwijs’, is het motto van de Kinderboekenweek dit jaar. Dat is goed gekozen: het belang van een tegengeluid kan niet worden onderschat, en mooie kinderboeken kunnen kinderen kritisch leren denken. Een ode aan klassieke kinderboekfiguren die lekker tegendraads zijn, of laten zien hoe grenzeloos leuk het is je eigen koers te varen, ligt dan voor de hand. Maar daarmee zouden we te gemakkelijk voorbijgaan aan hun scheppers, aan al die originele kinderboekenschrijvers en -illustratoren die er zijn. Juist dankzij hun eigengereide benadering van het kinderboek lopen er zoveel Pippi’s, Plukken, Kleine Kapiteins en Deesjes in kinderboekenland rond.
‘Doe nooit wat je moeder zegt/ Dan komt het allemaal terecht’, waren de iconische regels van Annie M.G. Schmidt, onbetwist toonbeeld van opstandigheid. In alles wat zij schreef domineert een vrolijke rebellie, vanuit het idee dat regels er zijn om gebroken te worden – óók de regels van het kinderboek. Haar invloed op vele kinderboekenmakers na haar is voelbaar. Beginnend met Guus Kuijer, uiteraard, die zich onder het motto van zijn rebelse heldin Madelief, ‘grote mensen, daar kan je beter soep van koken’, net zo solidair met kinderen verklaarde als Schmidt. Maar ook velen na hen: dubbeltalenten zoals Joke van Leeuwen, Gerda Dendooven en Daan Remmerts de Vries bewandelen steevast hun eigen weg, waarbij ze de grenzen van zowel het kinderboek als hun kunstenaarschap voortdurend verkennen en verleggen.
Wie zijn de eigenwijsheidserfgenamen in het hedendaagse jeugdliteraire landschap? Van de meest recente generatie kinderboekenmakers passen tweevoudig Gouden Penseelwinnaars Yvonne Jagtenberg en Ludwig Volbeda perfect in dat rijtje. „Het materiaal, de typografie, de taal – ik ervaar het als één organisch ding”, zei Jagtenberg eens in een interview. Ook Volbeda blijkt meer dan alleen een begenadigd illustrator. Dit voorjaar verraste hij met zijn debuut als schrijver, Oever, een verhaal over genderidentiteit. ‘Een weergaloos en eigenzinnig portret’, volgens deze krant. Opvallende illustratietalenten van wie je hoopt dat ze hun oorspronkelijke beeldende werk zullen uitbreiden met eigen tekst, zijn bijvoorbeeld Djenné Fila en Hedy Tjin.
Voor deze Kinderboekenweek selecteerde NRC de vier meest eigenwijze kinderboekenmakers die momenteel in het Nederlandse taalgebied actief zijn – en van wie de nieuwste werken perfect illustreren waarom zij dat predikaat verdienen.
Sjoerd Kuyper
‘Ik ben een schrijver, godverdomme, in mijn hoofd/ ken ik iedereen op aarde, ben ik iedereen op aarde,/ met mijn grijze hersenen en met mijn rode hart/ schrijf ik voor wie een liedje zoekt van troost,/ voor wie geen stem meer heeft maar wel verhalen,/ […]/ ik schreef en schrijf en ik zal/ altijd blijven schrijven over alles in de wereld/ iedereen, ik zal schrijven over moeder bladluis/ die zich zorgzaam buigt over het lamme pootje/ van haar pasgeboren kind, ik zal schrijven/ van de vrouw van goud die het heelal en alle tijd/ houdt in haar hand, en ik zal schrijven over hen/ die zeggen dat ik dat niet mag’.
Alles wat Sjoerd Kuyper als schrijver en dichter karakteriseert zit opgesloten in deze dichtregels uit ‘Kutgedicht’ (uit zijn brievenboek voor volwassenen De spanning stijgt): zijn geestdrift, zijn geloof dat schoonheid troost kan bieden, zijn oog voor de ander en vooral, zijn strijdlust om recht vanuit zijn hart te schrijven over wat en wie hij wil.
Naarmate de jaren vorderen lijkt Kuyper (1952), bekend van zijn autobiografisch getinte kleuterboekenreeks over Robin, zijn eigenzinnigheid steeds meer te omarmen. Bewijzen hoeft hij zich niet meer: hij weet ondertussen wel wat hij kan, en schrijft sinds hij in 2012 de Theo Thijssen-prijs ontving zonder rem. Dat onstuimige schrijfplezier en die vrolijke losheid is voor het eerst voelbaar in Hotel de Grote L (2014). Inmiddels laat hij ook maatschappijkritiek in zijn verhalen toe: De duik (2014) kwam voort uit Kuypers bezoek aan Curaçao, waar hij geconfronteerd werd met het slavernijverleden. In Bizar (2019) werpt hij bij monde van zijn protagonist ongeveer alle actuele maatschappelijke problemen op die er zijn. En sinds deze zomer is er De Grote Vloed, een toekomstverhaal waarin Nederland is overspoeld door een vloedgolf van bijbelse proporties.
Wat direct opvalt: de verrassende eigen invulling die Kuyper aan het genre geeft. Zelf spreekt hij van ‘een olijke dystopie’. Niet geheel onterecht: weliswaar is de zondvloed die we door onze heb- en vernielzucht over onszelf hebben afgeroepen een feit en vallen er miljarden doden, Kuypers toon is allesbehalve somber. Sterker nog, direct al vanaf de openingsscène waarin de verweesde Moos (13) ontwaakt, doordat zijn pleegopa Leon met bed en al zijn torenkamertje komt binnendrijven, razen de vinnige grappen in hetzelfde tempo voorbij als het doldrieste avontuur. Daarin laat Kuyper heel knap niets ongenoemd. Wanneer zijn helden na een overlevingstocht op een vlot aanspoelen op Atlantis (een tot dan toe verborgen hypermoderne beschaving), komt zelfs de vluchtelingencrisis aan bod. Het hardvochtige toelatingsbeleid spreekt boekdelen, alsook de vechtende, hongerlijdende asielzoekers voor Atlantis’ hekken.
Onderwijl klinkt tussen de regels door Kuypers liefde voor het leven. Dat levert niet alleen mooie, poëtische Kuyper-zinnen op, maar ook vertrouwen in een hoopvolle afloop. Zolang we maar een beetje om elkaar blijven geven, en blijven lachen. (MN)
Bibi Dumon Tak
Als er één schrijver het Nederlandse non-fictielandschap voor de jeugd op eigenzinnige wijze heeft veranderd is dat Bibi Dumon Tak (1964). Al meer dan twee decennia schrijft zij literaire non-fictie voor kinderen. Ze was daarmee in eerste instantie de vreemde eend in de bijt van het genre, waar informatie- en weetjesboeken de markt domineren. Een reeks Griffels verder staat de literaire non-fictie stevig op de kaart en zijn er inmiddels ook al adepten aan te wijzen, zoals de bekroonde Joukje Akveld.
Vanaf haar debuut valt Dumon Tak op door haar soepele zinnen en levendige vertelstem. Ze is grappig, speels, bij vlagen poëtisch, maar altijd helder in haar uitleg en goed gedocumenteerd. Een non-fictieboek moet kloppen als het over de feiten gaat, maar net zo vlot weglezen als een roman.
Haar inzet van literaire stijlmiddelen om een feitelijk verhaal te vertellen, kwam haar weleens op kritiek te staan, want kan je een dier zomaar een karakter meegeven terwijl je eigenlijk een feitelijk verhaal houdt over zijn habitat? Maar er was vooral bijval: Vandaag houd ik mijn spreekbeurt over de anaconda won de Woutertje Pieterse Prijs 2023. Het was wederom een mooi voorbeeld van hoe het Dumon Tak (in samenwerking met Annemarie van Haeringen) lukt om dierenkennis voor kinderen op een originele manier toegankelijk te maken. In dit boek houden dieren spreekbeurten over elkaar.
Deze maand verscheen Dit boek is voor de wolf, een boek over de terugkeer van de wolf in Nederland. Het boek is wat breed opgezet, waardoor je een tijdlang denkt: wat ben ik nou aan het lezen? Een verhandeling van Dumon Tak over hoe de wolf wel en niet leeft? Wat is nou de verdere boodschap? Maar die zit al in de titel: het boek is vóór de wolf. Dumon Tak schreef een boek dat de wolf wil helpen om begrepen te worden door de mens. Wij mensen lezen in kranten dat de wolf gevaarlijk is, maar de wolf is gewoon de wolf: onderweg, op zoek naar een roedel en habitat. ‘Een veld vol schapen is een snackbar voor een wolf.’ Maar valt een wolf schapen aan die achter een goed, stevig hek staan? Valt hij zomaar mensen aan? Dit boek is voor de wolf gaat over hoe feit en fictie door elkaar kunnen gaan lopen. Een belangrijke boodschap in ons huidige informatietijdperk en nauw aansluitend bij de werkwijze van Dumon Tak. (AW)
Klaas Verplancke
‘Op een ochtend zwemt Rosa aan de rand van het water, twijfelend tussen vertrekken of blijven. De kriebel in haar staart duwt haar naar boven. Beginnen is lastig maar nietsen is op den duur ook eentonig. „Kom op, niet flauw doen”, zegt Rosa héél héél dapper tegen zichzelf. En dan springt ze! Tegendraads de hoogte in.’
In het werk van prentenboekenmaker Klaas Verplancke (1964) staan werkelijkheid en metafoor niet naast elkaar, ze zijn met elkaar vervlochten. Dat geldt zeker ook voor zijn nieuwste prentenboek Rosa de héél héél dappere zalm, waarin Rosa – die zoals het een zalm betaamt tegen de stroom in aan een onvoorspelbare reis (naar huis) begint – de perfecte personificatie van tegendraadsheid en moed is.
De langgerekte boekvorm en de aan de springende zalm parallel lopende verticale titel, verraden Verplanckes karakteristieke conceptuele vertrekpunt. Alles – het omslagbeeld van een schilderij met een wilde rivier, de pagina’s die je van onder naar boven omslaat, de keuze voor één beeld per spread, de vlak- en kleurverdeling en de plek van de zinnen – alles draagt bij aan de kern van het verhaal. ‘Tussen vertrekken en aankomen gebeurt er altijd iets héél héél bijzonders’, zolang je maar dapper genoeg bent uit je hokje te springen.
Naar een Verplancke moet je dus goed kijken, dan zie je meer. Veelzeggend is bijvoorbeeld het beeld boven de titelpagina van een jongetje met zwemband aan de rand van datzelfde schilderij als op de cover, als ware het een zwembad. Het suggereert dat het verhaal misschien wel over hem gaat, en Rosa, die even later niet toevallig uit de lijst van het coverschilderij springt, uit zijn eigen verbeelding voortkomt. Wie ‘giet’ wie nu eigenlijk moed bij? Rosa, die het jongetje dat Klaas heet voordoet hoe avontuurlijk het is tegen de stroom in te zwemmen? Deze kleine Klaas zelf, die Rosa aanmoedigt te blijven zwemmen tot het went, terwijl hij de vis vrolijk met een waterstraal begiet? Of is het grote Klaas, die zijn publiek voorhoudt hoe leuk het is een dwarsdenker te zijn?
Dit soort speelse dubbelzinnigheid typeert Verplancke. Van zijn unieke prentenboekentweeluik Reus en Nopjes (2005) tot zijn ludieke oefening in dwarskijken en tegendenken in het prentenboek De gouden baard (2022), en van zijn ‘Combat Covid’-straatanimatie voor de stad New York (2020) tot zijn eerste coverillustratie voor The New Yorker dit jaar, steevast biedt de Vlaamse beeldenmaker – intelligent en humorvol – een ongewoon perspectief op de werkelijkheid. Daarbij staat zijn stijl altijd in functie van de inhoud, en de dialoog met de kijker centraal. (MN)
Ted van Lieshout
Ted van Lieshout (1955) is misschien wel de meest oorspronkelijke kinderboekenmaker van Nederland. Illustraties, gedichten, liedjes, prentenboeken, jeugdromans en non-fictie, en altijd wordt zijn werk gekenmerkt door die vriendelijke, begripvolle, onderzoekende toon. En door de immer originele invalshoek.
Van Lieshout schrijft veelal vanuit het kind en daardoor lijkt alles eenvoudig – maar onder de speelse en klankrijke regels ligt de diepere thematiek. Het leverde hem talloze prijzen op, in binnen- en buitenland: meerdere keren werd hij genoemd voor de prestigieuze Hans Christian Andersen-prijs.
Eerder dit jaar verscheen zijn dichtbundel Ommouw me, waarin hij dicht over kleren waaruit de dragers verdwenen zijn. ‘Kom thuis/ Doe je jas uit./ Hang hem op.// Kijk om en zie: daar begint je geschiedenis.’ Dat gedicht verbindt Ommouw me met zijn net uitgekomen non-fictiewerk Voor de mooiste. De geschiedenis is van ons, waar het op de eerste bladzijde is opgenomen en dat een van de meest krachtige en origineelste boeken van het jaar is.
In dit werk neemt Van Lieshout de lezer mee op een wandeling door de geschiedenis. Niet langs oorlogen en hun jaartallen, maar langs gewone mensen die de geschiedenis veranderden door te zijn wie zij waren. Zoals de eerste dragqueen, de eerste vliegenierster, de eerste zwarte man met een witte pruik. Het werd een wandeling langs personen of zelfs groeperingen waar je soms ‘met een lantaarntje naar op zoek moet’. Van Lieshout legt daarbij uit hoe de keuzes van geschiedschrijvers bijdragen aan onze perceptie van het verleden en de uiteindelijke beeldvorming. Met soepele pen schrijft hij over bijzondere personen die hun voetafdruk achterlieten. Daar zitten ook bekendere personen bij, al zullen veel kinderen hier voor het eerst over ze lezen: Rosa Parks, Ida Wells, Oscar Wilde.
Over zijn subjectiviteit is Van Lieshout eerlijk. Dit is zijn wandeling, langs personen die hij heeft uitgekozen omdat hij geïnteresseerd in ze is. Iemand anders kan een andere route nemen. Hij legt ook uit dat hij, door de klemtoon in zijn verhaal iets te verleggen, als schrijver van een held een schurk kan maken en andersom.
De ondertitel ‘de geschiedenis is van ons’ lijkt een zachtmoedige verwijzing naar de discussie over toe-eigening en tegelijkertijd een boodschap die zegt: jij doet ertoe. Ook jij bent onderdeel van de geschiedenis met al je keuzes, idealen en interesses. Zo gaat Van Lieshouts boek duidelijk over emancipatie van verschillende (minderheids)groeperingen. Het boek wordt verteld als een dialoog, een slimme manier om het over de geschiedenis te hebben met jonge lezers, want daardoor blijft alles behapbaar en ongedwongen. Maar je kunt daar ook de diepere boodschap in lezen: blijf met elkaar in gesprek.
Voor de mooiste. De geschiedenis is van ons is een van de bijzonderste boeken die dit jaar zijn verschenen, wellicht zelfs het belangrijkste. Het is een krachtig werk over hoe wat achter ons ligt zijn plek inneemt in het heden. ‘Alles wat vandaag gebeurt, is gisteren immers al begonnen.’ (AW)