N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
70 jaar Zadkine Het Parijse Musée Zadkine viert het 70-jarig bestaan van De verwoeste stad. Het monument in Rotterdam bevat ook het oorlogsleed van beeldhouwer Ossip Zadkine.
‘Van het station af strekte zich een onmetelijke woestenij uit, zover de blik reikte. Plassen vuil, bedorven en groenachtig water wisselden met vlakten waar kwaadaardige, naamloze kruiden zich plooiden in de wind. Het was alsof mij een film ontrold werd, een verbijsterende film over de morgen na de ramp.’ Zo omschreef Ossip Zadkine in een brief hoe hij kort na de bevrijding het verwoeste Rotterdam had gezien, toen hij dat passeerde tijdens een treinreis door Europa.
De aanblik van die ruïneuze vlakte voelde alsof hij zelf maar net aan deze ramp was ontsnapt, iets wat hem even zijn ‘eigen nood van die zes jaar’ deed vergeten, zo vervolgde hij zijn brief. Met die nood doelde hij op zijn eigen oorlogsjaren als banneling in New York. Daar was de Frans-Witrussische beeldhouwer in 1941 heen gegaan toen in Parijs, waar hij woonde, een lijst werd gepubliceerd van kunstenaars die deels of geheel Joods waren. Daar stond hij ook op. De New Yorkse jaren waren moeilijk en weinig productief, maar gelukkig woonde hij nu weer in Parijs. Daar, in zijn atelier, ging hij die Rotterdamse herinnering vertalen in een expressionistisch-kubistische sculptuur: een ontwricht en hoekig lichaam, armen die naar de lucht klauwen, het verwrongen gezicht een dierlijke schreeuw van pijn en woede, en in de borstkas geen hart maar een kloof – net als de stad. Die leegte maakt het lijden onbedwingbaar. De ontreddering van dit beeld, daarvoor putte Zadkine uit zijn eigen oorlogsherinneringen.
Hij werkte eraan in zijn vierkante ateliergebouwtje achter de Rue d’Assas. Het staat er in een tuintje, achter een steeg tussen van die hermetische appartementsgebouwen zoals je die in Parijs zoveel aantreft, vijf tot zeven verdiepingen hoog. Daar, tussen muren en bomen, schiep hij dit beeld. In 1947 was het ontwerp klaar. Titel: De verwoeste stad. Hij zou het zelf ook beschouwen als een hoogtepunt in zijn oeuvre en het werd zijn beroemdste kunstwerk bovendien, want zes jaar later werd een ruim zes meter hoge versie in Rotterdam onthuld als oorlogsmonument.
Dat is nu 70 jaar geleden, iets wat het Musée Zadkine viert met een kleine jubileumtentoonstelling. Daarvoor nodigde het in samenwerking met het Atelier Néerlandais een Nederlandse kunstenaar uit, Rozemarijn Westerink. Zij maakte een stop-motionanimatie van golvende rivierlijnen en bomen, met getormenteerde lichamen en gestrekte armen die verdwijnen in golven en vlakken, maar ook weer samenkomen en heel worden – troostrijk zoals de bomen in de ateliertuin, en geheeld zoals Rotterdam inmiddels weer opgebouwd is. De animatie wordt geprojecteerd op een muur in dat kleine atelier van Zadkine, omgeven door tekeningen van Westerink, sculpturen van Zadkine op sokkels en tafeltjes, naast zijn beitels en boeken en leunstoel. Dichterbij de kunstenaar kun je niet komen.
Rotterdammers omarmden ‘Jan Gat’ of ‘Jan met de handjes’ in 1953 meteen
Tranen geboetseerd
Aan de onthulling destijds in 1953 ging wel wat vooraf. In 1949 was een schaalmodel van De verwoeste stad te zien in Museum Boijmans in Rotterdam, waar het op velen zo’n diepe indruk maakte dat kunstkenner Pierre Janssen er gewoon geen woorden voor had. „Ik heb tranen geboetseerd”, citeerde hij daarom maar de beeldhouwer, toen hij er een artikel over schreef in Het Vrije Volk. Gerrit van der Wal, de kunstminnende directeur van de Bijenkorf, was zelfs zo onder de indruk dat hij het was die besloot dat dit model groot uitgevoerd moest worden. En zo schonk De Bijenkorf, anoniem, dit monument aan Rotterdam. Zadkine mocht een locatie kiezen en koos een plek bij de Leuvehaven, waar stad en haven samenkomen, en daar kwam in mei 1953 het beeld waardoor de metafoor ontstond van Rotterdam als stad zonder hart.
De Leuvehaven was toen nog omgeven door een eindeloze leegte en mede daardoor maakte het eenzame bronsplastiek er een verpletterende indruk, niet in de laatste plaats op kunstenaars. Voor hen was het een schok. Sommigen werkten in het atelier of ontwierpen monumentale wandkunst voor de nieuwe gebouwen, en hadden wel interesse in het vooroorlogse kubisme of expressionisme, maar er was ook de vraag of vooroorlogse avant-gardes wel de nieuwe tijd konden uitdrukken. Jawel, bewees Zadkine, die die vooroorlogse stijlen mixte tot een diepgevoelde uitdrukking van de eigen tijd. Dat leverde een gedenkteken op dat compleet afweek van andere oorlogsmonumenten, met natuurgetrouwe en verstilde mensfiguren en symbolen zoals vredesduiven.
Ook betekende het een waterscheiding: kun je je als kunstenaar meten met Zadkine? Ben je modern genoeg? Zodoende zei Jan Wolkers, die in 1977 het Auschwitz-monument ontwierp, dat kunstenaars zich moeten meten met Zadkine als ze een monument ontwerpen. Wolkers’ monument bestaat uit gebroken spiegels die de lucht weerspiegelen, niet onvergelijkbaar met hoe het silhouet van Zadkines gefragmenteerde mensfiguur zich dramatisch aftekent tegen de lucht erachter.
In de jaren vijftig waren niet alle kunstenaars enthousiast over de stijlbreuk van De verwoeste stad. Sommigen vonden al die nieuwe kunst sowieso ‘moderne waanzin’ of hadden zelf nog wel een ontwerp dat ze liever uitgevoerd zagen. Ook verschenen een paar negatieve recensies (niet veel) en de directeur Gemeentewerken vroeg zich bezorgd af wat de man op straat, ongeschoold in moderne kunst, hiervan zou denken. Maar wat bleek: die wist deze „Jan Gat” of „Jan met de handjes” te omarmen. Rotterdammers reageerden ontroerd en konden die moderniteit prima hebben. „Net mijn baas,” was ook een reactie die werd opgetekend: „z’n klauwen staan verkeerd en hij heeft geen hart in zijn lijf.”
Jan Gat werd zelfs zo populair dat het beeld al gauw verscheen op ansichtkaarten, speldjes, deurmatten, theelepeltjes, suikerzakjes, sigarenbandjes, sleutelhangers, servetringen, als suikergoed, op Delfts blauwe wandborden en tegeltjes met dichtregels plus handig ophanghaakje, dit alles tot groot ongenoegen van de kunstenaar. Bij het Parijse Musée Zadkine zijn zulke souvenirs dan ook niet te koop.
Sterker door strijd
Het blijft opmerkelijk. Hoe kan het dat zo’n artistiek ongebruikelijk beeld zo populair werd? Het antwoord is in feite tweeledig. Ten eerste is het natuurlijk simpelweg de hoge artistieke kwaliteit van deze Guernica van de beeldhouwkunst. Ten tweede, minstens zo belangrijk, vroeg het erkenning voor het oorlogsleed van gewone mensen, waar toen nog weinig aandacht voor was geweest. Rotterdam had intussen weliswaar oorlogsmonumenten opgericht, maar dan voor gesneuvelde militairen en verzetsmensen – monumenten die gaan over heroïek en de overwinning. Het bombardement? Dat werd niet herdacht, dat werd gewoon opgeruimd: de herrijzende stad had daarmee een betekenis als genezingsproces. Rotterdam was „sterker door strijd”, zoals het devies luidde dat het van Wilhelmina geschonken kreeg en haar dochter Juliana zou in een speech de stad in wederopbouw beschrijven als „een monument van de kracht van het heden”. Heel Rotterdam zelf werd daardoor een monument voor de toekomst, als overwinning op de kaalslag. Stilstaan bij zinloos lijden uit het verleden paste daar niet bij. Geen rouw maar opbouw. Tot Zadkine.
Tegelijkertijd begon in Nederland sowieso wel wat te veranderen in de terugblik op de oorlog, zij het langzaam. Voor het Joodse leed bijvoorbeeld kwam pas vanaf de jaren zestig wat begrip. Tot die tijd hadden ook niet-Joodse Nederlanders hun eigen oorlogstrauma’s en was er geen ruimte voor de mogelijkheid dat sommigen het nog zwaarder hadden gehad. Daarom maakte de Bijenkorf zich pas in 1978 bekend als schenker van De verwoeste stad, middels een plaquette met de tekst: „In 1953 aangeboden aan Rotterdam, evenals wij in de oorlog 1940-1945 in het hart getroffen”. Die nog steeds voorzichtige omschrijving verwijst naar hoe dit Joodse bedrijf in de oorlog 737 personeelsleden was verloren. Het had zich op die manier herkend in de verwoesting van Rotterdam, maar zoals de Holocaustoverlevenden voelden dat ze moesten zwijgen, voelde ook de Bijenkorf dat het dit groothartige gebaar stil moest houden.
Het 70-jarig bestaan wordt kleinschalig gevierd in Musée Zadkine, dat behalve een fysieke plek ook een gestolde mentale ruimte is, verscholen tussen metershoge muren. In Rotterdam wordt De verwoeste stad intussen net zo omklemd, namelijk door hoogbouw van de oprukkende stad die de leegte van weleer heeft opgevuld. Jammer vonden sommigen in Rotterdam die verandering, en in 2014 gingen daarom serieuze stemmen op om het monument te verhuizen naar het toen nieuw ingerichte stationsplein. Dat werd afgeblazen, onder meer omdat de gemeente zei dat daar al een ander kunstwerk zou komen, dat niet het verleden maar de toekomst moest uitdrukken. Niet veel later werd Kissing Earth van Olafur Eliasson gepresenteerd: twee globes die elkaar kussen ter hoogte van de havenstad, als middelpunt van de wereld. Ook dat ging niet door: vooral omdat Rotterdammers van het lege stationsplein hielden. Totdat daar dit jaar wel een beeld kwam, een vrouw op Nikes door Thomas J Price – ook een toekomstbeeld, niet van Rotterdam als economisch hart maar als inclusieve stad.
De verwoeste stad bleef op zijn oude plek bij de Leuvehaven. Terecht, want dat een monument voor het bombardement is ingebed in juist die wederopbouw, maakt het alleen nog maar sterker. Zoals Westerinks film in Parijs aangeeft is de stad geheeld, en dat contrast vergroot de zeggingskracht van Zadkines creatie. Daar staat de stille schreeuw, nu niet meer als herkenningspunt voor ooggetuigen, maar voor nabestaanden als herinnering aan de kloof die de stad ooit was, maar die inmiddels zijn hart heeft teruggekregen.
Lees ook: Wanneer standbeelden vóór het volk beelden ván het volk worden