Hoe India de moderne wereld heeft gemaakt

In 2022 werd in Berenike in Egypte een tweede-eeuws boeddhahoofd gevonden dat niet in India maar in Alexandrië was gemaakt. Het was een spectaculaire vondst: het toont dat er tussen het Romeinse rijk en India een intensieve uitwisseling van goederen en ideeën heeft plaatsgevonden.

Op zich is het verhaal van handel tussen Rome en Azië geen nieuws: iedereen heeft gehoord van de zijderoute waarlangs luxegoederen uit China naar Rome werden gebracht. Volgens Willliam Dalrymples The Golden Road wordt het belang van die route schromelijk overschat. Het grootste deel van de Romeinse handel met Azië – ook met China – betoogt hij, liep niet rechtstreeks over land, maar via India, en via de zee. Zodoende is zijn boek, zoals hijzelf ook al erkent, deels geschreven in vriendschappelijke polemiek met Peter Frankopans The Silk Roads (2015), dat volgens Dalrymple hedendaagse Chinees-nationalistische mystificaties reproduceert en de wereldhistorische rol van India verdonkeremaant.

Inderdaad waren omvang en belang van de handel tussen Romeins Egypte en India veel groter dan lange tijd is aangenomen. Volgens sommige berekeningen kwam maar liefst een derde van de Romeinse schatkist uit heffingen op deze handel. Volgens een andere schatting leverde Indiase import het Romeinse rijk jaarlijks 270 miljoen sestertiën aan inkomsten, terwijl de provincie Gallië slechts goed was voor een schamele 40 miljoen. Dalrymples conclusie is ondubbelzinnig: India, niet China, was de grootste handelspartner van het Romeinse rijk.

Ook in cultureel opzicht, verkondigt hij, exporteerde India tussen 250 voor en 1200 na Christus „vol zelfvertrouwen zijn beschaving.” Allerlei zaken die wij voor lief nemen blijken uit India afkomstig te zijn: zo hebben we het getal nul niet aan de Grieken, Romeinen of Babyloniërs te danken, maar aan Indiase wiskundigen. Ook alledaagse zaken als het schaakspel en zwarte peper zijn uit India geïmporteerd. Dat leidde al vroeg tot xenofobe reacties. In de eerste eeuw beklaagde de auteur Plinius zich over de grote hoeveelheden peper die er opeens in de Romeinse keuken werden gebruikt.

Zodoende is er volgens Dalrymple sprake van een regelrechte ‘Indosfeer’, die veel omvangrijker en historisch belangrijker is geweest dan de sfeer van Chinese economische culturele invloed: bijna de helft van de huidige wereldbevolking, betoogt hij, leeft in gebieden die ooit onder Indiase invloed hebben gestaan.

Mondiale geschiedenis

Dalrymples boek is een oefening in zogeheten mondiale geschiedenis: daarin ligt de nadruk niet op individuele volkeren of naties, maar op contacten en uitwisseling van goederen, personen en ideeën. Gecombineerd met recent DNA-onderzoek leiden zulke mondiale perspectieven tot ronduit spectaculaire resultaten: zo blijkt dat er in de prehistorie en antieke oudheid veel meer handel en migratie over grote afstanden is geweest dan lange tijd werd aangenomen, zoals ook Josephine Quinn in haar recente How the world made the West heeft betoogd (besproken in Boeken, 24 juni 2024). The Golden Road sluit aan op dergelijke inzichten; tegen hindoe-nationalisten betoogt Dalrymple dat India geen in zichzelf besloten beschaving was maar in zijn beste momenten gevormd werd door zijn contacten met de buitenwereld.

Daarbij is hij niet over één nacht ijs gegaan. Hij heeft met diverse specialisten gesproken, en staaft zijn beweringen met uitvoerige bronvermeldingen: bijna een kwart van zijn boek bestaat uit voetnoten. Gelukkig gaat die zorgvuldigheid niet ten koste van de leesbaarheid: Dalrymple weet de plaatsen en personages waarover hij schrijft tot leven te brengen.

Het ontstaan van het boeddhisme, in de laatste eeuwen voor onze jaartelling, en de latere verspreiding ervan over heel Zuid-, Zuidoost- en Oost-Azië, staat centraal in het eerste deel. Het boeddhisme markeerde een breuk met het elitaire Vedische geloof van de brahmanen, de Indiase priesterkaste, en was ook beduidend meer op de buitenwereld gericht. Eén van de helden in dit verhaal is keizer Ashoka (derde eeuw voor Christus), een belijdende boeddhist en een unieke figuur in de wereldgeschiedenis. Voor zijn portret van deze vorst maakt Dalrymple enigszins, maar net niet voldoende, gebruik van een recente, en vernieuwende, biografie door de vooraanstaande sanskritist Patrick Olivelle.

Nieuw daaraan is dat ze Ashoka’s leven niet reconstrueert uit de traditionele en vaak onbeschaamd hagiografische en partijdige, boeddhistische levensbeschrijvingen maar vooral uit inscripties. We kennen Ashoka, vrij uitzonderlijk voor een Indiase heerser, uit zijn eigen woorden: in de negentiende eeuw zijn er talrijke rotsinscripties van zijn hand ontdekt en ontcijferd. Deze zijn niet alleen de oudste geschreven bronnen voor het boeddhisme; ze maken het volgens Olivelle ook mogelijk om Ashoka’s politieke en spirituele ontwikkeling nauwkeurig te volgen.

Het grootste rijk van India

Ashoka vestigde zijn rijk, het grootste in India voor de komst van de Britse koloniale overheersing, niet op zijn persoonlijke charisma maar op een morele wet of ‘dharma’. Zijn morele idealen droeg hij ook uit in zijn contact met andere heersers zoals de Hellenistische koning Antiochus I in Syrië, zo sterk zelfs dat Olivelle spreekt van ‘dharma-diplomatie’. Toen hij Antiochus vroeg om een sofist naar zijn hof te sturen, antwoordde die beleefd: „Ik wil u wel gedroogde vijgen en zoete wijn toesturen; maar het is in Griekenland niet toegestaan om sofisten te verhandelen.”

Maar volgens Olivelle vestigde Ashoka geen boeddhistische theocratie, maar een multicultureel of oecumenisch rijk. Boeddhisten hadden aan het Vedische begrip van dharma als kosmische, rituele en morele orde een nieuwe betekenis gegeven: de boeddhistische dharma was geen kastenspecifieke wet maar een voor iedereen geldend – en nog belangrijker: voor iedereen toegankelijk – moreel ideaal van verlossing. Dit is een radicale vernieuwing ten opzichte van het elitaire brahmanisme. Ashoka gaat nog verder: de dharma die hij predikt is geen specifiek boeddhistische doctrine maar een universele morele leer die sektarische verschillen wil ontstijgen.

Zo bestrijdt Olivelle het traditionele beeld dat het boeddhisme vooral dankzij Ashoka’s patronage van een lokale sekte tot een wereldgodsdienst werd. Al vóór diens heerschappij, betoogt hij, waren boeddhistische gemeenschappen wijd verbreid, en zijn edicten steunen of beschermen boeddhisten niet méér dan enige andere sekte.

Voorts predikte Ashoka ‘geweldloosheid’ (‘ahimsa’), in de specifieke betekenis van het niet offeren of slachten van dieren. In zijn eigen paleiskeuken, verkondigde hij, werd veel minder vlees gebruikt dan voorheen. Geen wonder dat hij door latere auteurs een ‘vegetariër-koning’ wordt genoemd.

Ook betuigde Ashoka, vrij uniek voor een wereldheerser, in het openbaar zijn berouw over het geweld waarmee zijn veroveringsoorlogen gepaard waren gegaan. Is dit een uiting van zijn innerlijke kwellingen, zoals Olivelle concludeert? Niet per se: Ashoka betoont zijn berouw vooral tegenover brahmanen. Zijn verdriet kan dus ook politiek worden geduid.

Ware ‘page-turner’

Dalrymple sluit meer aan op de traditionele hagiografieën dan op Olivelles kritische herziening, al noemt hij die laatste wel. Zijn beschrijving van hoe het boeddhisme zich vervolgens via Centraal-Azië naar China en verder heeft verspreid is een ware page turner: Dalrymple laat de lezer kennismaken met de boeddhistische kloosters van Centraal-Azië en met de beeldhouwkunst van Gandhara (hedendaags Afghanistan), die duidelijke Griekse en Egyptisch-Romeinse sporen vertoont. Ook treffen we schilderachtige figuren als de vierde-eeuwse Indiase vertaler Kumarajiva, die mopperde dat de vroegste Chinese vertalingen van boeddhistische teksten als rijst waren die al door iemand anders is voorgekauwd, en de Chinese reiziger Xuanzang, die halverwege de zevende eeuw een avontuurlijke reis naar de legendarische boeddhistische universiteit van Nalanda maakte, en later de geestelijke raadsman werd van Wu Zetian, de enige vrouwelijke heerser die China ooit heeft gekend. Latere confucianistische geschiedschrijvers hebben deze keizerin in een kwaad daglicht gesteld; maar voor de ontwikkeling van het boeddhisme in China is ze van moeilijk te overschatten belang geweest.

Dalrymple beschrijft vervolgens hoe er in dezelfde periode handel vanuit Zuid-India werd gedreven met Zuidoost-Azië; door deze handelscontacten werd ook de hindoeïstische Sanskrietcultuur in deze streken verbreid. Geen wonder dat je in Cambodja en elders monumentale reliëfs vindt met episodes uit Indiase heldendichten als de Mahabharata en de Ramayana. Als gevolg van deze contacten staan sommige van de belangrijkste monumenten van de Indiase beschaving buiten India: de grootste boeddhistische tempel ter wereld is de Borobudur in Indonesië, en de grootste hindoetempel ter wereld is Angkor Wat in Cambodja.

Maar het zijn vooral de laatste hoofdstukken die westerse lezers het meest zullen aanspreken: ze gaan over de invloed van Indiase wiskundige ideeën. Die kwamen in de Middeleeuwen via de islamitische wereld naar christelijk Europa. Hoofdrollen daarbij werden gespeeld door de zogeheten Barmakieden, een familie van bekeerde boeddhisten uit Centraal-Azië die in Bagdad zowel politieke macht als culturele invloed hadden, en door de dertiende-eeuwse Italiaanse wiskundige Fibonacci.

In de late Middeleeuwen werd het omslachtige Latijnse getallenstelsel in West-Europa geleidelijk aan vervangen door wat nog altijd – ten onrechte – de ‘Arabische cijfers’ worden genoemd. Het belang van deze ontwikkeling is moeilijk te overschatten. Ironisch genoeg, merkt Dalrymple op, heeft juist deze vernieuwing het handels- en financieringssysteem in laatmiddeleeuws Europa een enorme impuls gegeven: de Indiase nul heeft indirect ook de opkomst van het handelskapitalisme mogelijk gemaakt. Zodoende, schrijft Dalrymple, gaf India het Westen de financiële en commerciële instrumenten waarmee het later door Europa zou worden overheerst.

Dalrymple sluit zijn boek af met de vraag of India in de eenentwintigste eeuw opnieuw een culturele hoofdrol in de wereldgeschiedenis zal kunnen gaan spelen. Dat zal menigeen verrassend in de oren klinken. Maar hij weet waar hij het over heeft, en schrijft het ook nog eens meeslepend op: The Golden Road is het soort boek dat je zin geeft om meteen je koffers te pakken en al dat moois ter plaatse te gaan aanschouwen.


Lees ook

Het India van vroeger is voor Indiërs nu net zo ‘exotisch’ als voor Europeanen toen

Walter Crane: Tomb of Mohammed Ghaus, 1907. (Waterverf op handgeschept papier).