Hoe het Mauritshuis zijn kunstschatten door de oorlog heen sleepte

Zes weken na het begin van de oorlog, op 1 juli 1940, wordt Vermeers Meisje met de parel opgeslagen in een speciaal gebouwde, bomvrije kunstkluis onder het Mauritshuis. In de weken ervoor was het schilderij nog dagelijks te zien voor publiek. Pas na sluitingstijd werd het in de kunstkluis opgeborgen. Maar dat is niet langer veilig, er zijn te veel luchtaanvallen.

Toch wordt het doek soms tevoorschijn gehaald. Bijvoorbeeld als één van Hitlers veldmaarschalken het per se wil zien. Volgens een door een latere directeur opgehaalde anekdote zou deze veldmaarschalk „Sie ist wohl eine Jüdin?” hebben gevraagd. De toenmalige museumdirecteur, Wilhelm Martin, zou er het zwijgen toe hebben gedaan.

De bouw van de bomvrije kunstkluis van het Mauritshuis, oktober 1939.
Foto Huis in de Storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd

De wederwaardigheden van het Meisje met de parel nemen in het boek Huis in de storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd dat deze week verschijnt, een aparte plek in. Als een van de meest waardevolle schilderijen kreeg het een speciale behandeling. Op een foto zie je de achterzijde van het schilderij, linksboven zit een rood driehoekje. Met het oog op een mogelijke evacuatie was de collectie (net als in andere musea) opgedeeld in drie categorieën: rood, wit en blauw, waarbij rood stond voor onvervangbare topstukken. Ook Rembrandts Anatomische les van Dr Nicolaes Tulp, Fabritius’ Puttertje en Potters Stier hadden zo’n rood driehoekje op de achterkant.

Een Duitse veldmaarschalk vroeg zich af of het meisje met de parel op het doek van Vermeer een Joodse was

Het Meisje met de parel werd uiteindelijk geëvacueerd, net als de meeste andere schilderijen van het museum. April 1941 eerst naar een kunstbunker in de duinen bij Zandvoort, vanaf 1942 naar een in de Sint-Pietersberg uitgehakte kunstkluis. Daarbij behield het Meisje met de parel haar lijst (de meeste schilderijen werden uit hun lijst gehaald) en werd het schilderij door de directeur persoonlijk weggebracht.

Dat laatste valt te lezen in het ‘logboek’ van beheerder Mense de Groot van het Mauritshuis (die er in de oorlog woonde met zijn gezin). Onlangs dook ook nog een declaratie op van die treinreis: „11/12 mei [1942] overbrengen per spoor naar Maastricht van het Meisjeskopje van Jan Vermeer: 1 kl. Haag-Maastricht en terug (f. 22,20) benevens verblijfskosten.”

Schilderijentransport nadat het Mauritshuis (tijdelijk) voor publiek is gesloten, september 1939.
Foto Huis in de Storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd

Kunstbunkers

Hoe Nederland in de Tweede Wereldoorlog zijn kunstschatten beschermde door ze – met toestemming van de bezetter – op te slaan in speciale kunstbunkers, staat uitgebreid beschreven in het vorig jaar verschenen Kunstbunkers en Cultuurkaravanen. In dat boek was speciale aandacht voor het Rijksmuseum, het Openluchtmuseum en Slot Loevestein. Huis in de storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd, samengesteld door Frank van Vree (oud-directeur van het NIOD) en Quentin Buvelot (hoofdconservator van het Mauritshuis), gaat over maar één museum en wat daar zoal gebeurde in vijf jaar tijd.


Lees ook

In 1940 stak ‘De Nachtwacht’ met de veerpont het Alkmaardermeer over – en viel bijna overboord

De Nachtwacht wordt uit de bergplaats in Heemkerk gehaald en naar de Sint-Pietersberg in Maastricht gebracht, 1942.

Maar het begint met hoe het daarvóór was. Het Haagse Mauritshuis, lees je, was met zijn grote collectie 17de-eeuwse schilderijen in de jaren 30 weliswaar befaamd, maar liep achter als je het vergeleek met musea als het Rijks in Amsterdam of Boymans in Rotterdam. Zo was er in de publieke ruimten geen elektrisch licht, „met als gevolg dat de openingstijden beperkt bleven tot de uren dat het invallende daglicht sterk genoeg was om de schilderijen goed te kunnen zien”. In de wintermaanden sloot het museum vaak al om drie uur, kolenkachels in het midden van de zalen dienden als verwarming. Tentoonstellingen werden niet gehouden, de vaste collectie vulde de muren van boven tot onder.

Links de Rembrandtzaal en rechts Zaal 2 van het Mauritshuis in juli 1944, met alleen maar lege lijsten.

Foto’s Huis in de Storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd

Maar wat het museum vooral anders maakte dan andere musea, schrijven de auteurs van Huis in de storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd, waren drie bijzondere omstandigheden. Om te beginnen de plek: midden in het politieke bestuurscentrum, waar ook het nazi-regime zijn intrek had genomen. Dan het feit dat de in 1909 aangestelde directeur, Wilhelm Martin, van Duitse komaf was. En ten slotte dat het ooit als stadspaleis gebouwde museum, nog altijd dienst deed als woonhuis. ‘Ambtenaar van administratie’ Mense de Groot betrok het met zijn gezin in 1942. Dat gebeurde volgens een later in zijn personeelsdossier opgenomen beweegreden, om te zorgen dat „de belangrijke en voor de Duitschers zoo aantrekkelijke verzameling van kunstwerken, die nog in het Mauritshuis aanwezig was, onder voortdurend toezicht van een betrouwbaar ambtenaar zouden staan”.

In De Groots bewaard gebleven ‘logboek’ schrijft hij zowel over dagelijkse beslommeringen als over grote gebeurtenissen. Het logboek is afgedrukt in het boek, je leest er opmerkingen in als „’s Avonds op het dak van het Mauritshuis was de grote brand in Rotterdam en Pernis te zien” (14 mei 1940), „Veel Duitsche militairen bezoeken het museum. Zij hebben vrij entree” (sept. 1940), „Eerste zending schilderijen naar de duinen” (24 mrt. 1941). Maar het gaat ook over zaken als „Concerten stopgezet in verband met kolen schaarste” (16 jan. 1941), „Alle schoorstenen geveegd” (7 okt. 1941) of „De vloeren in de bovenzalen, welke ten gevolge van de werkzaamheden bij de tentoonstellingen met beitsvlekken zaten, worden door de firma v. Mansen schoongemaakt” (16 mrt. 1942).

Lege lijsten op zaal

Veel bleef vooral in de eerste paar jaar min of meer bij het oude: het onderhoud van het museum, openstelling voor publiek. Al kreeg dat publiek wel iets anders te zien dan voor aanvang van de oorlog. In het boek staan een paar opzienbarende foto’s (één ervan siert de omslag) van een zaal waar alleen maar lege lijsten hangen. De schilderijen waren eruit gehaald, opgerold en in veiligheid gebracht. Intussen waren er ook schilderijen wél te zien, na de evacuatie vooral die met een blauw driehoekje op de achterkant. Er waren soms tentoonstellingen, ook werden er kleine concerten gegeven.

De openstelling van het museum – 24 januari 1944 ging het definitief dicht – was het werk van directeur Martin. De in 1901 tot Nederlander genaturaliseerde Wilhelm Martin (1876-1954) deed dat om annexatie van het gebouw voor militaire doeleinden tegen te gaan, lees je in een aan hem gewijd hoofdstuk. De directeur, schrijven de auteurs, was verknocht aan zijn museum en de collectie. Hij deed wat hij kon om die te beschermen. Zo had hij zich enorm ingespannen voor de bouw van een bomvrije bergplaats onder het museum, die een maand voor het begin van de oorlog klaar was. Op een foto zie je de zware ijzeren toegangsdeur met erboven het opschrift „’t Is droevig dat de oorlog vergt, dat men ’s lands Kunst voor ’t oog verbergt”. Die tekst was van zijn hand.

Spreuk boven de toegang tot de bomvrije kunstkluis, de tekst is van directeur Martin.
Foto: Huis in de Storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd

Maar Martin moest ook meebuigen, bijvoorbeeld door toe te staan dat de Duitsers vijf keer een tentoonstelling organiseerden in het Mauritshuis, zoals in 1941 Het Duitsche Boek van Heden en Die Kunst der Ruhrmark in 1942. Ook andere musea werden verplicht tot het houden van zulke exposities, „met niet minder dan zeventien propaganda-tentoonstellingen moest vooral het Rijksmuseum het daarbij ontgelden”. Volgens de auteurs „is er niets wat erop duidt dat Martin meer heeft toegegeven dan hij onvermijdelijk achtte”.

Opening van de expositie ‘Het Duitsche boek van heden’ in 1941 in het Mauritshuis. Geheel rechts Rijkscommissaris Seyss-Inquart.
Foto: Huis in de Storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd

En hij verzette zich ook. Zo heeft de expositie Herlevend Nederland het Mauritshuis nooit gehaald. De directeur had twee pagina’s bezwaren ingeleverd, waaronder dat het museum er te klein voor zou zijn. En ook, vertelt het boek, hebben er eind 1944 onderduikers in het Mauritshuis gezeten, waarschijnlijk op zolder.

Het wordt aangehaald bij het afscheid van Wilhelm Martin als directeur in 1947. Beheerder De Groot zegt in zijn toespraak: „En juist in die tijd hebben wij U zoo leren waarderen: men kwam door de omstandigheden dichter bij elkaar en ik wil het U thans wel eens zeggen, dat tijdens de razzia-dagen in de winter 44/45, toen in het gebouw meerderen waren ondergedoken, wij zoo’n rustig gevoel hadden, wanneer U zich in het gebouw bevond.”

Aan het einde van de oorlog is de collectie zo goed als intact gebleven: de bezetters lieten het openbare kunstbezit grotendeels ongemoeid. Ze richtten zich op particulier bezit dat ze roofden of kochten, kunst in bezit van Joden en Feindvermögen (waaronder soms bruiklenen bij musea).

Het Mauritshuis ging weer open op 1 september 1945. De tentoonstelling Nederlandsche kunst van de XVIde en XVIIde eeuw duurde drie maanden en trok 19.000 bezoekers, wat gold als een groot succes.

Potters Stier wordt uitgepakt en weer ingelijst, 1945
Foto: Huis in de Storm. Het Mauritshuis in oorlogstijd