Het is 29 oktober. In Gaza-Stad schrijft kunstenares Amal El Nakhala in haar dagboek dat de elektriciteit is afgesloten. Er is geen mobiele data. Eten of drinken? „We hebben nog wat, maar in de nabije toekomst, als ik nog in leven ben, vraag ik me af of er nog iets is.” Onderaan de pagina tekent ze haar kat Zaatar, slapend in een doos.
In de dagen en weken daarna schrijft en tekent ze in haar dagboek. Over het urenlang in de rij staan voor de bakker, bombardementen achter haar huis, wakker liggen tijdens luchtaanvallen, gekmakende stress, het wachten, honderden doden in Jabalia. 31 oktober: „Nieuwe, witte haren zijn aan het groeien.”
Maanden later zit El Nakhala in een winkelcentrum in Egypte. Het contrast kan bijna niet groter zijn tussen de tekeningen die ze op tafel legt – donker, surrealistisch, zwarte humor – en de omgeving: het fonkelende City Stars in een buitenwijk van Caïro, met gouden liften, grote kledingmerken en ijskoffie.
Twee keer is ze op een haar na ontkomen aan de Israëlische bommen op Gaza. Ze schrijft een gedicht over de gedachte onder het puin te belanden. Met haar ouders en vier zussen verbleef ze een tijdje in het huis van familie in Khan Younis, tot daar ook een invasie volgde. Op een van de – zeldzame – gekleurde tekeningen liggen ze dicht naast elkaar op matrassen op de grond.
De ouders en vier zussen van Amal El Nakhala in het huis van familie in Khan Younis, waar ze op matrassen op de grond liggen.Tekening Amal El Nakhala
Het gezin is intussen verspreid geraakt. Een zus zit in een Athene, een andere zat eerst in Rafah in het uiterste zuiden van Gaza, en nu in Khan Younis. De rest is sinds eind februari in Egypte, na betaling van duizenden dollars aan het toeristenkantoor Hala, waarmee ze op een lijst kwamen in Rafah.
In Gaza-Stad hadden ze een huis en een tuin, met fruit- en notenbomen. Hun hond Lucky verdween op een dag in Gaza-Stad. De witgrijze kat Zaatar nam ze mee, steeds als ze gedwongen waren te vluchten. In Rafah moest ze hem uiteindelijk, voor vertrek naar Egypte, achterlaten. „Ik weet zeker dat hij nog ergens leeft.”
De tekening van haar huis in Gaza-Stad met hond Lucky en kat Zaatar op het dak. Zwarte, gezichtloze figuren dragen het volledige gebouw op hun armen.Tekening Amal El Nakhala
Op een tekening van haar huis in Gaza-Stad zitten Lucky en Zaatar op het dak. Zwarte, gezichtloze figuren dragen het volledige gebouw op hun armen. „Ik wou dat mijn huis zo makkelijk te evacueren was. Ik wenste dat mijn huis in zijn geheel in één tas gedragen kon worden”, vermeldt het onderschrift.
Ze houdt meer van dieren dan van mensen, zegt ze. Ze praat veel en snel. Ook haar zus sluit even aan in City Stars en vertrekt daarna weer. Morgen gaan ze een dag naar Ain Sokhna, een badplaats op een uur rijden van Caïro, en ze moeten nog inpakken. Amal neemt haar tekenblok mee. „Ik ga gewoon werken.”
Zelfportret Amal El Nakhala met haar kat Zaatar.Tekening Amal El Nakhala
Ze schrijft haar dagboek in het Engels; een enkel onderschrift is in het Arabisch. Dat heeft niet zozeer te maken met haar lezerspubliek, als wel dat ze Engels studeerde. De teksten bij de tekeningen geven uitdrukking aan permanente angst en vervreemding, zijn nu en dan bijtend, en tonen de absurditeit van de oorlog.
Een foto uit Gaza van een dode foetus, wiens moeder werd gedood door een bombardement, bleef in El Nakhala’s hoofd zitten. Ze tekende een grote witte foetus, door zwarte doktershandschoenen gedragen. Een Israëlische soldaat die zich tussen de vingers van de doktershanden wringt, vraagt in het bijschrift van de tekening: „Yo baby, sorry dat ik je er zo snel uit haal. Ik heb een vraag: veroordeel je Hamas?”
De meeste figuren op haar tekeningen zijn genderloos, soms half mens half dier. Op Tussen Gaza en ik, een tekening die ze maakte in Egypte, staat een vis met een mensenkop te kijken naar een glazen vissenkom, met daarin een zwemmend mensenlijf met vissenkop en betonnen restanten van gebouwen.
„Hoe gaat het met je?”, vraagt het kleine figuur onderaan een pagina in het dagboek. „Nog in leven”, antwoordt de ander.Tekening Amal El Nakhala
In Egypte is de ‘routine’ van de oorlog – het dagelijkse zoeken naar eten, naar een douche – weggevallen. Zware gedachten zijn ervoor in de plaats gekomen. Ze heeft soms last van depressies. Toen ze aankwam in Egypte bleef haar tekenboek leeg, intussen is ze weer begonnen.
„Hoe gaat het met je?”, vraagt een kleine, vrolijke figuur onderaan een pagina in het dagboek. „Nog in leven”, antwoordt de ander – zwarte kringen om de ogen. En in gedachten: „Ik heb zo’n peilloos verdriet dat ik gestopt ben met voelen.”
Eén van de eerste foto’s in een nieuwe tentoonstelling in het Deutsches Historisches Museum (DHM) toont een lange rij mensen voor een evenement dat in circuslettertype is aangekondigd als The Horror Camps.
The Horror Camps was een tentoonstelling die op 1 mei 1945 opende in Londen in de leeszaal van de krant Daily Express. In die zaal werd een aantal tot enorme proporties opgeblazen foto’s getoond die de fotografen van het Britse en Amerikaanse leger maakten bij de bevrijding van concentratiekampen: een massagraf, gevangenen die levend zijn verbrand, uitgemergelde overlevenden.
In Berlijn anno 2025 wijdt het DHM een tentoonstelling aan de allereerste exposities over het nationaal-socialisme in Europa, waaronder dus die in Londen in 1945. Volgens curator Agata Pietrasik werden er in Europa kort na de oorlog honderden, misschien wel duizenden georganiseerd. „Volgens een collega-onderzoeker waren er alleen in Boedapest in de jaren na de oorlog zo’n veertig tentoonstellingen”, aldus Pietrasik.
In het DHM worden er zes belicht: naast Londen tentoonstellingen uit Parijs, Warschau (twee), Liberec (Tsjechië) en Bergen-Belsen. De verschillende plaatsen en perspectieven laten goed zien hoe de nationale ervaringen de perceptie van de oorlog kleurden, en ook hoe weinig kennis er zo kort na de oorlog was.
De Daily Express in Londen trok het publiek naar The Horror Camps door daags tevoren een foto in de krant te publiceren van Britse politici die concentratiekamp Buchenwald bezoeken, waarin een stuk van de foto is weggelaten omdat die „te expliciet” zou zijn om te publiceren, en met de aankondiging dat die zeer expliciete beelden binnenkort te zien zouden zijn in hun leeszaal. Zo’n 700.000 bezoekers telde de Daily Express na acht maanden.
Leger nodigde fotografen uit
De situatie was geheel nieuw, zegt curator Pietrasik: zowel de schaal van gruweldaden als de mogelijkheid foto’s ervan binnen enkele uren op de krantenredacties te krijgen. In het voorjaar en in de zomer van 1945 waren de beelden uit de concentratiekampen plotseling overal; met name het Amerikaanse leger nodigde op grote schaal fotografen uit, om vast te leggen wat ze aantroffen. In de jaren daarvoor bereikten zo nu en dan ook beelden uit concentratiekampen het VK en de VS, maar de respectievelijke regeringen wilden die foto’s nadrukkelijk niet verspreiden. Eén van de argumenten daarvoor was dat het niet moest lijken alsof de geallieerden de oorlog voor het lot van de Joden voerden.
In het Deutsches Historisches Museum in Berlijn zijn concentratiekampfoto’s terug te zien die meteen na de oorlog waren tentoongesteld in onder andere Londen, Parijs, Warschau, het Tsjechische Liberec en Bergen-Belsen.
Foto David von Becker
Ook uit The Horror Camps bleek niet dat de slachtoffers veelal Joods waren. De tentoonstelling gaf sowieso heel weinig informatie bij de beelden, die uit verschillende concentratiekampen kwamen, en die vooral zorgden voor een schok bij de bezoekers. Die titel van de expositie, zegt Pietrasik, was ontleend aan officiële berichten van het Britse leger.
Hakenkruis met crucifix
In Parijs, in het Grand Palais, opende in juni 1945 een tentoonstelling over de ‘crimes hitlériens’. Een opvallend beeld uit Parijs is een hakenkruis dat met een crucifix versmelt, dat het lijden onder het nationaal-socialisme moet uitdrukken. Joodse overlevenden uitten destijds al kritiek op de marginale rol die de Joden in het Parijse verhaal speelden. In het DHM zijn filmbeelden te zien van de bezoekers van het Grand Palais en hun confrontatie met de ongekend gewelddadige foto’s. Sommigen schudden met hun hoofd, anderen kijken met open mond of lachen nerveus.
In Warschau, in mei 1945, werd een tentoonstelling gewijd aan de vernietiging van de Poolse hoofdstad, in het zwaar beschadigde nationale museum. Onder meer het hoofd van het kapotte standbeeld van nationaal dichter Adam Mickiewicz werd getoond, de resten van verbrande boeken en andere vernielde kunstwerken.
In Bergen-Belsen, dat na de oorlog dienst deed als kamp voor ‘displaced persons’, organiseerden Joodse overlevenden in 1947 een grote tentoonstelling. In het DHM is onder meer een collage te zien, die ook in Bergen-Belsen werd getoond, die het verhaal vertelt van de synagoge en de Joodse gemeenschap in Lübeck. De overlevenden vertrokken in 1947 naar Palestina, ook omdat het antisemitisme in 1947 in Duitsland niet plotseling was overgewaaid. De Bergen-Belsen-expositie heette, in het Jiddisch ‘Undzer veg in der frayhayt’, ‘onze weg in de vrijheid’.
‘Ongedierte’
Een paar jaar na de oorlog neemt het aantal tentoonstellingen erover ook snel weer af, vooral vanwege de nieuwe, Koude Oorlog. Een bezoeker van The Horror Camps zei in een reactie op het zien van de beelden dat Duitsers „ongedierte” zijn dat moet worden „uitgerot”. Het westelijke blok kon dergelijke vijandige gevoelens tegenover de Duitsers niet gebruiken, stelt fotograaf en schrijver Janina Struk in een lezing bij de tentoonstelling. „Nazisme was niet langer het kwaad, dat was nu het communisme”, aldus Struk, waardoor in elk geval in het VK beelden van de Holocaust een stuk schaarser werden. Struk: „Beelden van de nazi-misdaden werden bijna een halve eeuw onttrokken aan het publieke oog.”
Deutsches Historisches Museum Berlin, Gewalt ausstellen: Erste Ausstellungen zur NS-Besatzung in Europa, 1945-1948. T/m 23 november 2025
Schrijvers hebben het relatief makkelijk. Als zij iemand willen laten vliegen, hoeven ze het niet visueel te maken. Ze schrijven het op en het gebeurt, in overtuigende drukletters. We leven mee met Walt, de hoofdpersoon in Paul Austers roman Mr. Vertigo, die al op de eerste pagina te horen krijgt dat hij zal leren vliegen maar er dan nog een bladzijde of zestig over doet voordat hij (spoiler alert) een beetje van de grond komt. We stellen geen vragen als Harry Potter halverwege het eerste boek voor het eerst opstijgt met zijn bezemsteel. En we halen opgelucht adem als de dertienjarige vogelaar Peter Watson in Roald Dahls verhaal The Swan aan twee sadistische pestkoppen weet te ontkomen dankzij de zwanenvleugels die zij zelf kort daarvoor aan zijn armen hebben vastgebonden.
In theorie is vliegen niet zo ingewikkeld, schrijft Douglas Adams in The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy. Het is een kwestie van je laten vallen en vervolgens zorgen dat je de grond niet raakt. De kunst is om je tijdens de val zo te laten afleiden dat je vergeet dat je aan het vallen bent. Is de klap eenmaal afgewend, dan is het van groot belang om niet te luisteren naar omstanders, of naar stemmen in je eigen hoofd, die zeggen dat een mens niet op eigen kracht kan vliegen. „It is vitally important not to believe them or they will suddenly be right.”
In de verbeelding is alles mogelijk. Hoezo, zwaartekracht? Maar wat schrijvers in het vage kunnen houden, zullen schilders en beeldhouwers concreet moeten maken. In de beeldende kunst moet de verbeelding worden verbeeld. Dus hoe ziet dat eruit, een vliegend mens? Een schilder of tekenaar kan iemand zomaar in de lucht hangen, alsof hij inderdaad afgeleid is geraakt terwijl hij viel, maar het verschil met iemand die wel degelijk ter aarde stort is dan niet of nauwelijks te zien. Het helpt enorm als de figuur gevleugeld is. Dan weet de kijker: hier wordt welbewust gevlogen.
Een enkel duister creatuur heeft vleermuisvleugels, maar verreweg de meeste vliegende mensachtigen in de kunstgeschiedenis hebben vleugels die op die van vogels lijken. Vleugels met veren zijn ons bekend, daarvan begrijpen we in één oogopslag wat de bedoeling is.
Overtuigende vleugels
Caravaggio was er heel goed in, die schilderde levensechte vogelvleugels op mensenformaat. Op jongensformaat, meestal. In zijn eerste versie van Mattheüs en de engel uit 1602 (alleen nog in reproductie te bekijken omdat het origineel in de Tweede Wereldoorlog verloren is gegaan) hangt er een jongetje nét niet landerig tegen de bovenarm van de evangelist, mee te kijken en zelfs bij te sturen wat Mattheüs zoal neerpent. De jongen heeft twee grote witte vleugels aan zijn rug hangen en die hangen daar goed, die ogen volkomen vanzelfsprekend.
De Amor die Caravaggio in hetzelfde jaar schilderde – een uitdagende naakte minderjarige waarmee een kunstenaar vandaag de dag niet meer zou wegkomen – lijkt al net zo op zijn gemak met zijn donkere verenvleugels. De punt van zijn linkervleugel rust zó natuurgetrouw en flexibel op zijn opgetrokken bovenbeen dat het onrealistische hier even realistisch is geworden.
Hoe stellig wijlen Ron Brandsteder ook zong dat engelen niet bestaan, in de Bijbel zijn ze overal
De jonge boogschieter Amor (of Cupido) is een figuur uit de Griekse mythologie, maar als je in de kunst vanaf pakweg 500 na Christus een gevleugelde figuur ziet, heb je meestal te maken met de christelijke variant, de engel. Hoe stellig wijlen Ron Brandsteder ook zong dat engelen niet bestaan, in de Bijbel zijn ze overal: hemelse boodschappers en intermediairs, mensachtige figuren die onmenselijk verschijnen, neerdalen en opstijgen. Mattheüs wordt door een engel gedicteerd of bij de schrijfhand genomen. In de Annunciatie komt een engel aan Maria vertellen dat ze in verwachting is. Jakob raakt met een engel in gevecht en Tobias wordt op een lange, zware tocht door de aartsengel Rafaël bijgestaan. Zo blijven ze opduiken. Het is Gods Woord tegen dat van Ron Brandsteder.
Van de meeste engelachtigen wordt in de Bijbel geen precieze beschrijving gegeven. Ze zijn er ineens, man of androgyn, vaak in hemels licht, en door hun verschijning daar en dan is duidelijk dat ze boodschappers van God zijn. In de tekst is zelden sprake van vleugels, maar in de schilder- en beeldhouwkunst zijn vleugels zo ongeveer het eerste waaraan je een engel herkent. Die hebben kunstenaars er dus bij verzonnen, waarschijnlijk geïnspireerd door hun Griekse en Romeinse voorgangers, die figuren als Nikè en Amor al gevleugeld weergaven.
Anthony van Dyck, ‘De bewening van Christus’, 1935 (detail).
Foto Heritage Images
Overtuigende vleugels konden ze meestal wel maken, de oude meesters: Caravaggio ging het goed af, maar Rembrandt, Dürer, Lucas van Leyden en Anthony van Dyck ook. Van Dyck schilderde in De bewening van Christus (1635) een treurende blonde engel die zijn gezicht verbergt in een zwarte doek. De draperie loopt van de handen voor zijn gezicht via zijn arm naar zijn linker vleugel, die stevig uitgeklapt overeind staat op zijn blote rug.
Aanhechting
Het was door dit schilderij dat ik me begon te interesseren voor de aanhechting van engelenvleugels in de kunst. Want als je eenmaal een goede vleugel kunt maken, hoe zet je die dan vast aan de rug of schouderbladen? Waar laat je huid in veren overgaan? Hoe construeer je vleugels die er even vanzelfsprekend uitzien als ledematen, als lichaamsdelen die gewoon zo zijn gegroeid?
De meeste kunstenaars laten ons in het ongewisse. Ze geven engelen van voren weer, of schuin van voren, en dan zie je wel de uitstekende vleugels maar niet de bevestiging. Nogal wat engelen dragen bovenkleding, wat de vraag oproept of er dan op de rug twee gulpen in hun gewaad of harnas zitten, waar elke ochtend bij het aankleden (voorzichtig met de veren!) de vleugels doorheen worden gestoken. Maar ook als de rug en schouderbladen zichtbaar zijn, zoals bij Van Dyck, wordt het aanhechtingspunt nog vaak aan het zicht onttrokken door de vleugels zelf – soms heel geraffineerd en realistisch door de eerste donsveertjes.
Vorige maand zag ik Matthias Grünewalds beroemde Isenheimer altaar uit 1510-1515 in het echt en verbaasde me over een musicerende engel in een van de zijluiken. Om een zichtbare overgang tussen mensenlichaam en vleugels te vermijden heeft Grünewald daar doodleuk het hele engelenlijf van een verendek-achtige vacht voorzien. In dat bontgekleurde Pino-pak wordt de engel met zijn viola da gamba een soort laatmiddeleeuwse Songfestivalact: eerder curieus dan overtuigend.
Het Isenheimaltaar van Matthias Grünewald, 1510-1515. Linksboven de musicerende engel. Foto Musée Unterlinden, Colmar
Kon je maar zien hoe het onder dat verendek zat, zoals bij een geplukte kip. Spieren, botjes, pennen. Maar een engel plukken geeft geen pas. Behalve in Hollywood. De special effects-afdelingen van speelfilms deinzen nergens voor terug, die maken alles wat je verzinnen kunt zichtbaar tot in de ongemakkelijkste details. In de derde X-Men-film The Last Stand (2006) krijgen we het personage Archangel in een flashback als kind te zien. Zijn vader bonst op de deur terwijl de jongen, dan nog Warren geheten, zich heeft opgesloten in de badkamer. Als de vader de deur geforceerd heeft, ontdekt hij dat zijn zoon in paniek bezig was om met een groot mes de ontkiemende vleugels van zijn rug te snijden. Op de vloer liggen witte donsveertjes en plasjes bloed. Dan zwenkt de camera van de jongen naar de spiegel naast hem en zien we zijn achterkant. Een rug zonder vleugels, met alleen nog de aanhechtingspunten. Daar heb je wat je zocht. Careful what you wish for. Dan misschien toch liever een beeld in woorden, suggestief maar niet plastisch. Van Ellen Deckwitz bijvoorbeeld, die haar gedicht ‘Bij de rand’ besluit met de zin ‘Mijn rug jeukte, ik dacht / nu komen vast mijn vleugels door.’
Lopend door musea en kerken blijf ik op vleugels letten. Soms zitten ze aan de schouders vast in plaats van aan de schouderbladen. Dat lijkt me niet lekker vliegen. Soms zitten ze juist veel te dicht bij elkaar in het midden van de rug: vogelvleugels in een scherp gevouwen vlinder-v. Ook niet handig. En als je bedenkt dat ze in het luchtruim een heel lichaam te dragen hebben, zijn de meeste engelenvleugels in de schilder- en beeldhouwkunst eerder te klein dan te groot.
Vrienden en collega’s kijken met me mee. De kunstchef van NRC, in Venetië voor de Biënnale, stuurde me afgelopen winter een foto van een bronzen engel die daar oorspronkelijk de punt van de klokkentoren van de San Giorgio Maggiore sierde. Zo hoog komt niemand, moet de maker van dat beeld hebben gedacht. De details doen er niet zo toe. Hij gaf de engel een aureool als een tractorstuur en hing de vleugels aan zijn rug met stevige scharnieren, als een soort staldeuren. In de beeldende kunst kan het er ook heel prozaïsch aan toe gaan.
Paniek. Om het Pinkpopterrein op te komen heb je een polsbandje – heb ik – én een papieren festivalticket nodig – heb ik niet. En juist deze derde dag op Pinkpop 1998 speelt de band waar ik eigenlijk voor kom: Deftones. Vrienden zijn alvast maar het terrein op gegaan, ik besluit te wandelen en er niet meer aan denken. Uren later vind ik de vrienden weer, die hadden bedacht wat we meteen hadden kunnen doen: er gaan er twee naar binnen, eentje komt naar buiten met hun twee papieren tickets en zo kunnen we alsnog allemaal naar binnen.
Ze zeggen wat ik wil horen: Deftones viel tegen hoor. Zanger Chino Moreno was aan de coke, de band speelde rommelig. Niks gemist.
Lief, maar 27 jaar later weet ik dat dat niet klopt, want Pinkpop is begonnen hun archieven op Youtube-kanaal Pinkpoparchives te zetten en het hele concert van Deftones staat er op. Ruim drie kwartier, met een setlist waarin ze bijna heel hun briljante album Around the Fur speelden, retestrak, vol vuur en energie. Moreno heeft inderdaad schoteltjes in z’n ogen, maar zingt er niet minder om. En nu we weten dat die stuiterende bassist Chi Cheng een aantal jaar later na een auto-ongeluk zou overlijden, is het extra bijzonder. Vooral als je er bij was… Een klein beetje pijnlijk om dat uitzinnige publiek door de telkens over de hoofden scherende camera te zien, maar toch mooi om het op deze manier alsnog een beetje mee te maken, ruim een kwarteeuw later en in full hd. Je zou zo thuis op de bank gaan meespringen.
Een ei voor Anouk
Er staan meer parels op het kanaal, opgenomen door de NTR door de jaren heen. Zoals ruim twintig minuten Soundgarden in 1992, met een verschrikkelijk bevlogen Chris Cornell in de gietende stortregen – en godzijdank zonder het tenenkrommende interview achteraf met Jan Douwe Kroeske („Chris, it’s so loud… what do you want to reach with this noise, do you want to spread aggression?”). De moeite zijn ook de concerten van Faith No More (1995), Faithless (1999), Rammstein (1997) met nog maar een klein beetje vuurwerk, Queens of the Stone Age (2003), Alanis Morissette (1999) die je zelfs in de coulissen ziet wachten tot ze op gaat en Anouk (1998) die al bij het opkomen een ei op haar shirt krijgt – ze gaf geen krimp en besloot aan het eind van dat eerste nummer de rest van de show zonder shirt te spelen. Een van de sterkste middelvingers die een artiest op dat podium kon geven aan een deel van het publiek dat niet mee wilde bewegen met de muziek – ook gemist, ik kwam pas bij NOFX weer het terrein op. Van veel oudere shows staan losse songs online, zoals van de J Geils band, Dire Straits, Sinead O’Connor, Mink Deville, The Specials en Herman Brood.
Ook een van de meest legendarische Pinkpopshows staat online: Rage Against the Machine in 1993. Het meeste daarvan stond al op Youtube, maar nog niet in z’n geheel en niet in full hd, hoewel de camera’s van die tijd dat natuurlijk nog niet wisten. Rage had net hun explosieve debuutplaat uitgebracht en stond tot de tanden bewapend met riffs en ritmes in Landgraaf op het hoofdpodium – ze zouden daar een jaar later een kleine aardbeving veroorzaken, maar in 1993 maakten ze alvast de scheuren in de aarde.
Wat er nog meer komt is onbekend. Op het moment van schrijven staat een concert van Underworld in de wacht om over een paar dagen online te komen. „Omroep NTR heeft het festival opgenomen en uitgezonden, en meer dan 1500 Pinkpop-optredens vastgelegd. Veel daarvan zijn nu beschikbaar op het Pinkpop Archive kanaal”, schrijven ze. In de aankondigingsvideo zie je in elk geval beelden van klassieke shows van The Prodigy, Pearl Jam, de Rolling Stones, Bruce Springsteen, Live, Radiohead, Pink en Kensington.
En het beste: je hebt er geen papieren kaartje voor nodig. Dat lag trouwens, bleek bij het inpakken, onder m’n luchtbed.