Opgroeifilms, coming of age: we raken nooit uitgekeken op films over de periode dat we van een kind in een adolescent veranderden of van adolescent volwassen werden. Dat laatste overkomt de jonge wildebras Totone in Vingt Dieux – min of meer. Hij kan bijna net zo goed zuipen als zijn vader, een kaasmaker, maar na diens plotse dood moet Totone zorgen voor zijn zevenjarige zusje Claire. Wat te doen? Kaas maken dan maar. Comté-kaas, de lokale trots. Hoe moeilijk kan dat zijn?
Het zeer charmante Vingt Dieux – zoiets als ‘asjemenou!’ in streektaal – ging vorig jaar naar Cannes, werd een Franse filmhit en won een César, de Franse Oscar, voor beste debuut. De film biedt een authentieke blik op een wat onderbelichte rurale jeugdcultuur van zuipkeet, autocross en melkfabriek. Regisseur Louise Courvoisier komt zelf uit de Jura, bij de Zwitserse grens, waar Vingt Dieux zich afspeelt. Haar ouders zijn muzikanten die er een boerderij begonnen; als tiener wilde ze ver weg van het maïs en de koeien en koos ze een artistieke studie die ter plekke niet werd gegeven: film. „Zelf had ik daar weinig mee”, lacht Courvoisier tijdens een interview in Parijs. „In onze streek was geen bioscoop. Maar op de opleiding La CinéFabrique in Lyon deed ik de regie van een korte film en viel alles op zijn plaats.”
Clément Faveau als Totone en Luna Garret als zijn zevenjarige zusje Claire
Comté-kaas
Onlangs was Louise Courvoisier weer in de Jura. Ze hoorde mensen trots over Vingt Dieux praten zonder te weten dat zij de regisseur was. Tijdens de opnames zag men het ook niet zo voor zich, een film over Comté-kaas. Courvoisier: „Begrijpelijk, geldschieters zag ik na mijn pitch vaak ook denken: sterkte daarmee.”
Vingt Dieux is een film zonder acteurs: ze plukte haar spelers van straat, of eerder: van het land. Puur op intuïtie, zegt Courvoisier. „Het zijn allemaal boeren. Ik bezocht feesten en danspartijen, de autocross en landbouwmarkten om gezichten te scouten die me interesseerden.”
Hoofdrolspeler Clément Faveau trof ze op het plein van de landbouwhogeschool in een kring rokende jongens. „Hij had iets clownesk, maar was een leider. Als hij praatte, luisterden die jongens. Clément heeft iets wilds en introverts tegelijk, een magere, nerveuze en fragiele lichamelijkheid. Heel charismatisch.” Courvoisier moest hem wel „als een vis binnenhalen”. „Eerst wilde hij er niets van weten, toen werd hij toch wel nieuwsgierig en wilde hij één of twee dagen meedoen als figurant. Vervolgens gaf ik hem een paar regels en nog een paar en was het: vooruit dan maar, ik wil Totone wel spelen. Die weerstand bevestigde voor mij juist dat hij er geknipt voor was.”
Om te kijken of er chemie was tussen acteurs Maïwene Barthelemy en Clément Faveau moesten zij als kennismaking kippen in een bestelbusje laden.
Kippendrift
De eerste die Courvoisier castte, waren dorpsgenoten: een oudere kaasmaakster en Luna Garret als Claire, het zevenjarige zusje van Totone met een aanbiddelijk ernstig gezichtje – ze lijkt tegelijk zeven en zeventig jaar oud. Boerin Maïwene Barthelemy als Marie-Lise met wie Totone een hoekige affaire krijgt, was een ‘natural’, de vraag was alleen of ze seksuele ‘chemie’ met Clément had. Hij kwam van een kippenboerderij, zij was ook vertrouwd met dieren, dus liet Courvoisier het duo op de boerderij van haar ouders bij wijze van kennismaking kippen in een bestelbusje laden. Ze observeerde hoe ze kippen vingen en aan elkaar doorgaven. „Eén kip, twee kippen, drie kippen: het zat wel goed tussen die twee.” Hier hing meer in de lucht dan kippendrift.
Hun acteerniveau verraste haar. Courvoisier dacht bij het schrijven steeds na of ze een scène zelf zou kunnen acteren, tijdens de opnames hield ze zaken zo echt mogelijk. De jongens leerden kaas maken, Courvoisier filmde dat als een soort documentaire. „Iedereen vindt het leuk iets nieuws te leren en dit was heel concreet en fysiek. Zoals de mensen in mijn streek. Die gaan niet omslachtig hun emoties verwoorden. Die doen het gewoon.” Dat vertaalde zich in hun acteren. Courvoisier: „Als je een getrainde acteur een scenario geeft, gaat hij nadenken hoe hij een personage moet invullen en wat ik als regisseur zou willen. Zij niet, en dat maakt hun optreden zo naturel. Een cadeau voor een regisseur.”
Maïwene Barthelemy zou best vaker willen acteren, zegt Couvoisier. Maar of we Clément Faveau nog terugzien? Hij ging mee naar Cannes, waar hij afgelopen voorjaar gekke bekken trok bij fotoshoots. Maar voor de rode loper van de César in Parijs had hij deze winter geen tijd. De kippen hadden hem nodig.
En Courvoisier zelf? Zij wil de tijd nemen voor haar volgende film. Ideeën genoeg, maar na Vingt Dieux geven geldschieters haar misschien te gemakkelijk geld. „Het is een valstrik, zo’n tweede film. Ik hoop dat ik er niet intrap.”
‘Auto-ongelukken kunnen heel grappig zijn in animatiefilms, maar ik moet het eerste geestige auto-ongeluk in een live-actionfilm nog zien”, zegt Lilo & Stitch-regisseur Dean Fleischer Camp (1982) via Zoom. Zijn film is de 24ste liveaction-remake van een geliefde animatiefilm die Disney uitbrengt; films waarbij het geanimeerde verhaal wordt herverteld met ‘echte’ acteurs of foto-realistische computerbeelden. Volgens Fleischer Camp maak je als regisseur bij dat soort films een fout als je het origineel een op een probeert na te maken „omdat het twee compleet verschillende media zijn”.
Een van de vele uitdagingen waar hijzelf mee werd geconfronteerd was de wijze waarop je geweld in beeld brengt. In animatie kan dat op een manier die „veilig” en „grappig” voelt. In live action blijkt dat complexer. En Lilo & Stitch zit bomvol cartoonesk en slapstickgeweld: een van de twee hoofdpersonen is immers een ruimtewezentje dat geprogrammeerd is om alles wat op zijn pad komt te vernielen.
In Lilo & Stitch vlucht dit superslimme en buitengewoon sterke „illegale genetische experiment” richting aarde en belandt op Hawaï. Daar wordt hij geadopteerd als huisdier door het zesjarige weesmeisje Lilo. Zij noemt hem Stitch en leert hem, met vallen, opstaan en veel vernieling, hoe hij om anderen kan geven. Dat in beeld brengen op een manier die grappig is in plaats van angstaanjagend of naar, vroeg eindeloos veel onderzoek, experimenteren en het bewandelen van „doodlopende wegen”, vertelt Fleischer Camp.
Scène uit de originele ‘Lilo & Stitch’ (2002). Beeld Everett
Buitenbeentje
De originele Lilo & Stitch-animatiefilm uit 2002 was een buitenbeentje tussen de Disney-films uit die periode. Nadat de studio in de late jaren negentig had gewerkt aan verschillende prestigieuze, dure films als Tarzan (1999) en Atlantis (2001), besloot Disney een iets goedkoper en ‘persoonlijker’ project te maken. „De originele film opende mij echt de ogen voor de kracht van animatie”, vertelt Fleischer Camp, die zelf eerder de Oscar-genomineerde stop-motionfilm Marcel The Shell with Shoes On maakte. „Disney had een soort ‘huisstijl’ waarin ze al lange tijd werkten. Dit was de eerste film van hen die ik zag die volledig gebaseerd was op de tekenstijl van één individuele kunstenaar: Chris Saunders. Het voelde alsof je keek naar de blik van een specifiek persoon op de wereld, in plaats van een ‘neutrale’ weergave van die wereld.”
Saunders, die eerder had gewerkt aan Beauty & The Beast, Mulan en The Lion King, mocht voor 80 miljoen dollar een wat ‘kleinere film’ maken. Als basis koos hij niet een wereldberoemd sprookje of een mythe, zoals Disney vaker deed, maar een hedendaags verhaal dat hij in de jaren tachtig had bedacht voor een nooit gerealiseerd kinderboek.
Hij combineerde realisme met cartooneske elementen, zowel qua verhaal als qua animatiestijl. Zo woont Lilo sinds het overlijden van haar ouders bij haar negentienjarige zus Nani. Maatschappelijk werkers dreigen de twee echter uit elkaar te halen: ze twijfelen of Nani wel een veilig thuis kan bieden aan haar zusje. Tussen de hedendaagse tragiek van deze twee rouwende, imperfecte zussen, zit het over the top scifi-verhaal van Stitch geweven. En van de twee buitenaardse wezens, wetenschapper Jumba, die Stitch heeft gecreëerd, en de klungelige ‘aarde-deskundige’ Pleakly, die Stitch proberen te vangen op Hawaï.
Visueel combineerde de originele film ouderwetse waterverf-achtergronden en cartoonfiguren als Stitch, Jumba en Pleakly – met personages die opmerkelijk realistisch getekend waren voor Disney in die tijd. Zo heeft Nani, die graag surft, een atletisch gebouwd lichaam met gespierde dijen en kuiten. „Alles had textuur en voelde enorm authentiek. Dat gaf alle personages een down to earth-kwaliteit die heel cool was”, volgens Fleischer Camp. De combinatie raakte bij kijkers wereldwijd een snaar, Lilo & Stitch werd een enorme box-office-hit en haalde meer dan 273 miljoen dollar op – er volgden games, spin-offs en series over de personages én heel veel merchandise.
Scène uit ‘Lilo & Stitch’. Beeld Caroline Brehman
Emotionele boog
Waarom zou je zo’n unieke, vooruitstrevende film omvormen tot live action? Volgens Fleischer Camp kan niet elke animatiefilm gemakkelijk omgevormd worden tot live action. „Maar bij deze had ik altijd al het gevoel dat het wel zou kunnen én dat het mogelijkheden zou bieden om de emotionele boog van de menselijke personages uit te diepen. Dit verhaal over twee Hawaïaanse zussen wordt echt een andere film als zij gespeeld worden door echte acteurs. Hun ervaringen en het echte Hawaï, dat we tonen waar mogelijk, maken het verhaal authentieker. Het benadrukken van het menselijke drama was misschien ook wat ongepast geweest in de originele animatiefilm.”
Disney-fans lijken minder weerstand te voelen bij Fleischer Camps film dan bij sommige andere recente liveaction-remakes, zoals Snow White. Mogelijk omdat ze zich door de realistische aspecten in het origineel al een beeld konden vormen van de nieuwe film. Óf omdat de computergeanimeerde Stitch erg lijkt op de getekende Stitch en niet te realistisch gemaakt is.
Toch kreeg ook Fleischer Camp kritiek van nostalgische Disney-fans. Zo waren sommigen teleurgesteld dat uit de trailer bleek dat Pleakly – die er in de animatiefilm uitziet als een eenogige mannelijke alien die in vrouwenkleding ‘undercover’ gaat in de mensenwereld – wordt gespeeld door een mannelijke acteur (Billy Magnussen).
Dean Fleischer Camps vorige film Marcel The Shell with Shoes On was een arthouselieveling, met een klein budget. Was de regisseur wel voorbereid op de vaak harde en strenge kritiek op Disney-blockbusters? Fleischer Camp: „Het is een vloek en een zegen om iets te hermaken dat zo geliefd is; iets waarover zo veel meningen zijn. Maar uiteindelijk denk ik dat het positief is dat mensen zo veel geven om dit personage. Daar ben je je al tijdens het maakproces bewust van en het zorgt ervoor dat je scherp blijft voor wat de originele personages ooit zo aantrekkelijk maakte. En ik denk dat zelfs de meest kritische fans, als ze naar de bioscoop gaan, uiteindelijk ontroerd zullen zijn.”
De voortreffelijke stopmotion-film Mary and Max (2009), de eerste lange film van de Australische animator Adam Elliot, zit vol grapjes die vaak pas opvallen bij de tweede keer kijken. Van T-shirts met grappige opschriften („I yodel for Jesus”) tot de teksten op het kartonnen bordje van een dakloze. Een begrafenisscène toont terloops een grafzerk waar Elliots naam opstaat, met als opschrift „very overrated” (erg overschat).
In dit soort morbide humor blinkt Elliot uit. Zoals eerder dit jaar ook te zien was in Elliots tweede animatiefilm, Memoir of a Snail.
Door het succes van die film komt Mary and Max (2009) na vijftien jaar dan eindelijk in de Nederlandse bioscopen. Beter laat dan nooit – al opende hij in 2010 Imagine Fantastic Film Festival. Omdat Mary and Max voornamelijk op filmfestivals draaide, bereikte hij geen groot publiek. Desalniettemin stond hij aan het begin van een rijtje duistere, eigenzinnige stopmotionfilms, waaronder Coraline (2009), ParaNorman (2012) en Frankenweenie (2012).
Lees ook
Lees ook: Levenslessen die op een bierviltje passen in Australische klei-animatie ‘Memoir of a Snail’
Het achtjarige meisje Mary Daisy Dinkle woont in een buitenwijk van Melbourne, met alcoholische moeder en mentaal afwezige vader. Mary begint een penvriendschap met de in New York wonende Max Jerry Horowitz, een atheïstische jood. De 44-jarige Max is een zonderling die zich op gezette tijden boos maakt over sigarettenpeuken op straat. Hij is in therapie, heeft een denkbeeldige vriend die zelfhulpboeken leest en lijdt aan obesitas. Naast brieven sturen de twee elkaar hun favoriete eten, van gecondenseerde melk tot allerlei varianten chocolade.
De correspondentie vindt plaats over ruim twee decennia en heeft een autobiografische component: maker Adam Elliot had ook jarenlang een penvriend in New York op wie Max is gebaseerd. Net als deze penvriend heeft Max een vorm van autisme die veel van zijn gedrag verklaart. In al zijn films voert Elliot personages op met mentale of fysieke beperkingen, zijn oeuvre is één groot pleidooi voor de acceptatie van ‘anderen’.
De wereld van Mary, die wegens een „poepkleurige” moedervlek op school wordt gepest, is gefilmd in bruintinten, die van de alleenstaande Max is zwart-wit. De sombere kleurstellingen passen bij hun eenzame, troosteloze levens. Uitzonderingen zijn felrode details, zoals tongen, rode lippen en Mary’s haarclip. De spullen die Mary aan Max stuurt behouden hun kleur, zoals de door Mary gemaakte rode pompon die Max aan zijn keppeltje bevestigt. Ondanks geografische afstand en leeftijdsverschil worden Mary en Max vrienden, tot er een kink in de kabel komt. Een kink die uiteindelijk tot zelfinzicht bij de inmiddels volwassen Mary leidt: je hoeft niet iedereen te genezen van zijn (psychische) imperfecties.
Maker Adam Elliot had ook jarenlang een penvriend in New York op wie Max is gebaseerd.
Tranen van glijmiddel
Wie het melancholieke Memoir of a Snail heeft gezien, herkent in Mary and Max veel van Elliots preoccupaties, zowel in stijl als thema’s: alcoholisme, eenzaamheid, depressie, affectieve verwaarlozing en mensen die het gevoel hebben dat ze afwijken. Er is een laconieke verteller en sequenties op twee verschillende locaties wisselen elkaar af. Daarnaast is er Elliots obsessie met de dood en lichamelijke aftakeling. De hoofdpersoon van Elliots Oscarwinnende, zwart-komische korte film Harvie Krumpet (2003) verliest een testikel (overigens een van de vijf favoriete woorden van Max in Mary and Max) en heeft astma, net als Elliot, lijdt aan het syndroom van Tourette en eindigt met Alzheimer in een verpleeghuis. Desondanks zijn Elliots films nooit deprimerend. In een interview met The Guardian verdedigde hij zich tegen het idee dat zijn oeuvre zwartgallig is: „Waarom moet alles Disney zijn?”
Het maken van Mary and Max duurde van scriptfase tot première vijf jaar. Het zijn veelzeggende statistieken: de opnames duurden 57 weken, ruim 50 mensen (verdeeld over tien sets) animeerden gemiddeld 2,5 minuut film per week. In totaal waren er 212 poppen, 133 decors en tranen en water zijn gemaakt met glijmiddel als basis. In alles merk je de liefde voor het ambachtelijke: zelfs vuur, ijs en rook zijn handgemaakt en niet later digitaal toegevoegd zoals gebruikelijk is. Van Elliot mag je best een vingerafdruk in de plasticine zien, het past bovendien uitstekend bij zijn boodschap: imperfectie is perfect.
„Nu Indonesië onze kolonie heeft afgepakt, is dit lapje grond alles wat Nederland nog heeft.” Aan het woord is een naamloze bestuursambtenaar over wat ooit Nederlands-Nieuw-Guinea heette, tegenwoordig West-Papoea. Het is begin jaren vijftig en Nederland stort zich op de exploitatie van het eilanddeel voor de Australische kust, vastbesloten daar nog eenmaal de koloniale droom uit te leven.
De hoofdstad wordt Hollandia gedoopt. Paters, schoolmeesters en zakenlieden nemen zich voor om de „koppensnellers en kannibalen” tot „bruikbare mensen” te hervormen. Deze en andere racistische propaganda klinkt over bijna idyllische natuurbeelden afkomstig uit het restmateriaal van de ‘Nieuw-Guinea kronieken’, een serie voorlichtingsfilms die de Rijksvoorlichtingsdienst voor het Nederlandse bioscooppubliek produceerde. We zien ook schadelijke stereotypes: behalve hosties werden er daadwerkelijk kralen en spiegeltjes uitgedeeld. Samen met Indië verloren – Selling a Colonial War van In-Soo Radstake vormt The Promise een belangrijk tweeluik over de verzwegen doorwerking van het kolonialisme.
De rol van Nederland als kolonisator van West-Papoea is zo goed als vergeten in de Nederlandse geschiedenisboeken. Filmmaker Daan Veldhuizen (bekend van de in Laos gedraaide backpackersdocu Banana Pancakes and the Children of Sticky Rice) hoorde ervan toen hij op reis was in Australië. Voor The Promise reconstrueerde hij met behulp van gerestaureerd en soms ingekleurd archiefmateriaal de koloniale geschiedenis die Nederland zichzelf vertelde en zette daar het verhaal van in Nederland levende Papoea’s tegenover. Velen van hen zijn (kinderen van) politieke vluchtelingen en strijden zeventig jaar nadat Nederland het eilanddeel aan Indonesië overdroeg nog steeds voor onafhankelijkheid.
Journalist Julia Jouwe is een van de gidsen door de geschiedenis.
Geheime mijnbouwdeal
Het tweede deel van de documentaire gaat over de geheime mijnbouwdeal die de Verenigde Staten met Indonesië sloten en de stille genocide op de bevolking ten gevolge van de bloedige onderdrukking door Indonesië. Ze vertellen in de film dat er naar schatting meer dan 500.000 mensen zijn vermoord. Amnesty International vroeg al eerder aandacht voor de mensenrechtenschendingen en verdwijningen.
Journalist Julia Jouwe richtte samen met Samuel van Voorn belangengroep The Young Papua Collective op. Van Voorn: „We hebben schijnbaar een wit iemand nodig die dit allemaal gaat opnemen, want anders luisteren ze niet.”
In Veldhuizen vinden ze een noodzakelijke „ally”, een bondgenoot, die in The Promise met bewonderenswaardige rust en oog voor detail de complexe geschiedenis neerzet. En fijntjes wijst op de rol van Indonesië als kolonisator en de rol van multinational Freeport McMoRan die de grote open goud- en kopermijnen op het eiland exploiteert, een milieuramp in wording.