Je vat de typering bijna op als een belediging – of je hoort hem aan met dezelfde ontgoocheling die de hoofdpersoon van De kroon met twee pieken ook voelt. Zijn arts zei het: dat de gezondheid van gemeenteambtenaar Werner Vrysoone zich herstelt en hij weer kan uitzien naar een ‘normaal leven’. Dat had hij kennelijk: een normaal leven.
Pardon? ‘Hoe normaal was zijn leven tot nu toe geweest, en waaruit had die normaliteit bestaan? Zijn beroep? Was het speleologisch gekronkel waartoe hij dagelijks verplicht was in het grottencomplex van de Assenbergse administratie normaal? Was het normaal te noemen dat hij daar nog altijd zat, na vijfendertig jaar? […] Dat hij nooit de aandrang had gevoeld naar nieuwe uitdagingen, om zijn neus aan andere vensters te steken? […] Zijn gezinsleven? Normaal? […] Had hij passies, bijvoorbeeld, zoals vele (alle?) mensen die hadden? Voetbal, fotograferen, koken, alpaca’s? […] [Het] antwoord was: hij had geen passies. De tijd van zelfbedrog was voorbij.’
Je kunt denken: nou, zeg op dan, ambtenaartje Werner Vrysoone, jij honkvaste oer-Vlaming, oude man. Als je kennelijk niet kunt leven met het idee dat je normaal bent: wat is dan je verhaal?
Maar dat denk je niet, als lezer van De kroon met twee pieken. Je kent zijn verhaal tegen de tijd dat het vermaledijde woord ‘normaal’ valt, en bent er allang van overtuigd dat het woord te schamel is. Het normale, maar ook veelbewogen en onvoorspelbare leven van Werner Vrysoone is juist hoogst interessant en bijzonder. De roman waarin dat verhaal verteld wordt, is een meesterlijke slice of life met een warm, kloppend hart, zo levendig als literatuur maar kan zijn.
Oudemannenboek
Het lijkt nochtans te beginnen als een oudemannenboek. En je hoeft geen hekel aan oude mannen te hebben om een oudemannenboek als zodanig te herkennen. Het is een van de meest vertelde verhalen in de literatuur: een man in de herfst van zijn leven, die terugkijkt en zich afvraagt waar het allemaal goed voor is geweest. En niet iedereen bezit de literaire vermogens van een Philip Roth. Met een beetje pech miezemuist de man met zelfmedelijden, zelfvertedering en het sentimentele gevoel dat hem onrecht is aangedaan, terwijl hij het toch altijd bij het rechte eind had.
Zo’n indruk krijg je van Werner Vrysoone als hij in de openingsscène van de roman in de kappersstoel zit en hoort dat Peter Green overleden is. De oprichter van Fleetwood Mac. Een andere klant noemt hun grote hits, waarop Werner op z’n tanden bijt. Níet zeggen dat dat de hits waren van ‘het mainstream popgroepje waartoe Fleetwood Mac was verwaterd nadat Green was opgestapt. Dat de genoemde hits even ver afstonden van Greens geniale muziek als André Rieu van Mozart.’
Geringschattend, nuffig: check. Sentimentele zelfvertedering? In de taxi naar huis, aan het slot van het hoofdstuk, ‘stroomden zijn ogen, en – leek het – de hele wagen vol’: check.
Maar dit is niet bepalend voor de roman, alleen al omdat het zwaartepunt meteen ergens anders komt te liggen. Het tweede hoofdstuk presenteert de spreekbeurt van een meisje, dat, 22 jaar vóór de dood van Peter Green, vertelt dat haar moeder onlangs is overleden, verongelukt. Conny heette ze, een naam die ook al even in Werners herinneringen was langsgekomen – zo blijkt ze Werners dochter te zijn, de puber Paulien, die trouwens ook iets zegt over de oude Fleetwood Mac. ‘Mijn vader vond/vindt hen zowat het grootste muzikale geschenk aan de mensheid ooit. Ik niet.’
Dus: als De kroon met twee pieken al een oudemannenboek is, dan toch één waarin de zelfvertedering en het zelfmedelijden meteen weersproken worden. Sterker: in het volgende hoofdstukje, dat bestaat uit een brief van Paulien aan haar beste vriendin, typeert ze haar vader als een ‘sukkel’ die ‘prozac vreet als chocolade’. Au.
En we schakelen verder terug, naar het einde van ‘het schooljaar 1968-1969’, naar het ‘scoutslokaal in Walvertinge’, een ruimte die ‘tochtte als een vergiet’. De verzamelde jongens, onder wie Werner, hebben gewichtige gesprekken, onder inname van veel Stella Artois. Ze bomen over de liefde, over ‘seks als de meest verhevigde vorm van menselijk zijn, in plaats van een dagelijks gebruiksvoorwerp’, terwijl ze met hun katholieke jongensschoolopvoeding ook nog zo bleu zijn als, ja, schooljongens. Ze proesten het uit als het idee van ‘vrouwelijk gezelschap’ enigszins concretiseert.
In die sfeervolle scène – waarin de goedmoedige jongenssfeer zo sterk en zintuiglijk opgeroepen wordt dat je tegelijk een ver verleden in gekatapulteerd wordt én dat die vervlogen tijd zeer nabij voelt – komen de personages, ongemerkt maar onmiddellijk, tot leven. Conny, die ‘in de korte tijd dat ze in Walvertinge woonde al een springtij van testosteron had opgewekt bij de mannelijke dorpsjeugd’. Rafaël, ‘die de glimlach van het passerende meisje had opgevangen’, terwijl Werner haar ‘enkel verweesd had nagekeken’ – al reconstrueerde je als lezer inmiddels dat het tussen Werner en Conny nog wel opbloeide. Jonas, die kwaad wegbeent als de rest door Fleetwood Mac heen kletst, maar ja, hij is ‘de dichter onder hen, de filosoof’ die dus ‘recht had op een eruptie, af en toe’.
Een idylle, die al aan het eind van het hoofdstuk ruw doorbroken wordt door de verteller – die meteen het vermeend idyllische van dit jarenzestigtafereel in een ander licht zet: ‘Tegen september was er leukemie vastgesteld bij Jonas De Joncker, en was Conny Bruynzele zwanger van Rafaël Van Kassel.’
Soap
Het leven toont zich zo rijk en gelaagd, zo verknoopt en gecompliceerd, in De kroon met twee pieken. Het heeft iets van een soap. Of beter gezegd: van de werkelijkheid, waarin mensen ook hun leven lang overvallen kunnen worden door noodlottigheden, en waarin ze verschillende rollen ten opzichte van elkaar aannemen. De roman is een kroniek van een leven dat niet uit slechts één verhaal bestaat, en gaat over mensen die, terugkijkend en overwegend waar het nou allemaal goed voor is geweest, in het reine moeten komen met hun gebrek aan controle daarover, aan macht. De verhaallijn is even diffuus als het leven, dat iedere dag weer opnieuw voortgaat, en net zo eenvoudig: aan het begin word je geboren, aan het einde ga je dood. De roman zwenkt door tijd en ruimte: van meisjesinstituut Domina Sancta naar een Italiaanse trein, een Gentse collegezaal en een Amerikaanse bergtop, van een psychiatrische instelling naar een bluesclub in Manhattan, naar de Promenade des Anglais in Nice – om telkens ook terug te keren naar non-descript Vlaanderen. Het grote wereldgewoel is er, maar het draait om het kleine leven.
Het is een kluwen van verhalen van mensen die elkaars levens beïnvloeden, door iets kleins te zeggen, een verhaal te vertellen, iets te doen of te laten, of groter, door geboren te worden of te sterven. Er is bijvoorbeeld het verhaal van Hedda, de oudste dochter van Conny en Werner, maar niet Werners biologische kind, hoewel dat haar pas op latere leeftijd verteld wordt. Met de beste intenties, overigens. Dat leren we in de roman uit dagboeknotities en brieven die dateren van het moment zelf, terwijl we ook reflecties en herinneringen van veel later datum meekrijgen – dat verschillende verhalen een leven bepalen, werkt zo door in de grote verscheidenheid aan tekstvormen en stemmen die klinken. En de tijdsprongen laten zien hoe het ooit beste en begrijpelijkste besluit toch slecht kan uitpakken. En zoals dat dan gaat: tegenover ouders die kinderen dwarszitten is er het kind dat haar ouders dwarszit. Het semi-autobiografische toneelstuk van de volwassen Paulien, waarin zij de regie over haar verhaal probeert terug te nemen, leidt ook weer tot kwaad bloed – en deemoed.
Vlaamse modale man
‘De evolutie is het resultaat van een reeks misverstanden’, leest Werner op late leeftijd in de laatste roman van Jonas De Joncker, en hoewel dat ‘verwees naar knullig gekopieerd DNA, vond Werner dat de stelling makkelijk uitgebreid kon worden naar menselijke verhoudingen en geschiedenis in het algemeen’.
Het voelt allemaal zo waar en zo echt dat je soms vergeet dat het is verzonnen en door iemand opgeschreven. De naam van de auteur is in deze recensie nog niet gevallen. De schrijver van De kroon met twee pieken is Guido van Heulendonk (1951), een Vlaming met vijftien boeken op zijn naam, vooral romans, ook verhalenbundels. Ooit, in 1996, laureaat van de voorname Vlaamse literatuurprijs de Gouden Uil, voor zijn roman Paarden zijn ook varkens, en sindsdien gestaag voort schrijvend – al was de aandacht voor de laatste werken wel tanende, met name in Nederland. De kroon met twee pieken, al afgelopen maart verschenen, kreeg alleen in Vlaamse media recensies (waarvoor hierbij excuses).
Waarom was dat? Vanwege de Vlaamse modale man over wie hij schreef – zou daaraan kleven dat de literaire kwaliteit al even modaal zou zijn? Vanwege Van Heulendonks bescheiden reputatie – in de laatste typering van hem in Nederlandse media, uit het Haarlems Dagblad in 2021, was hij ‘geen man van het grote gebaar’? In eigen land geldt Van Heulendonk als een fijnzinnig literator, maar ook een beetje een writer’s writer, die zijn boeken vol stopt met verwijzingen en zelfreferenties. Wiens personages in zijn laatste romans Niemand uit België (2016) en De afrekening (2019) misschien iets te moegestreden waren, mismoedig en der dagen zat? Vanwege, dus toch, de oudemannenthematiek?
Dat zou onterecht en veronachtzamend zijn, want sindsdien valt het nogal mee met de oudemannelijkheid. Zie ook zijn hoogst sympathieke verhalenbundel Vrienden van de poëzie (2021). Daar zochten de personages naar hoop en zin tijdens de coronalockdown van 2020. En niet alleen oude mannen vroegen zich in de stilgevallen wereld af wat het leven-tot-dusver nou eigenlijk opgeleverd had. Het antwoord was niet cynisch, niet verongelijkt, maar eerlijk en daarom monter, en misschien met wat spijt en teleurstelling, maar ook berustend. Als Van Heulendonk er al een opvatting over had, was dat er een van mildheid – de schrijver schreef met begrip voor de mensen die hij ten tonele voerde, gaf hen ruimte.
Fijnzinnige stijl
Zo mild is hij weer, maar niet zonder het ook pijnlijk te maken. En voor het overige is de schrijver Guido van Heulendonk in De kroon met twee pieken zo goed als onzichtbaar. Al zou je een studie kunnen maken van alle intertekstualiteit en de spiegelingen en parallellen met eerder werk van Van Heulendonk en zijn literatuuropvattingen, van alle albatrossen en hoe alles ook op motiefniveau met elkaar verknoopt is. Maar het hoeft niet.
En ja, er is zijn fijnzinnige stijl, maar die maakt vooral indruk door hoe kameleontisch hij is. Even gemakkelijk neemt Van Heulendonk de toon en kleur aan van Werners levenslogboek als van Pauliens puberdagboek, van bitter boze mails, beleefde brieven, opgewonden Facebookposts, schoolopstellen en reisgidsen zelfs, of ronkende recensies, pedante autobiografie. En er zijn de gloedvolle volzinnen van de alwetende chroniqueur, die steeds begint met het Bijbelse ‘En het gebeurde dat…’, maar ook, in de dialogen en indirecte rede, de aardse gedachten en eigen formuleringen van de personages, in hun tijd, volstrekt overtuigend verwoordt. De personages leven ook in hun tijd, zij het onnadrukkelijk – De kroon met twee pieken spiegelt ook de veranderende zeden en gewoonten, op bijna laconieke wijze.
Daarmee groeit de gemeenteambtenaar met het o zo normale leven uit tot zo’n romanpersonage dat je voor ‘normaal’ kunt verslijten, maar dat desondanks beklijft (of des te meer). Iemand als de zwijgzame kapper Simon die zijn vader nooit echt gekend heeft (uit De kapperszoon van Gerbrand Bakker). Als de ex-politica die zich weigert te laten vangen in een biografie (uit Aan het eind van de dag van Nelleke Noordervliet). Als alle incarnaties van Annie, uit het werk van Annie Ernaux – van wiens leven je dankzij haar oeuvre deelgenoot bent geworden. Als de hele familie Hildebrandt (uit Kruispunt van Jonathan Franzen), die je nog eens hoopt terug te zien. Als alle vier de mannen uit Een klein leven van Hanya Yanagihara – die je na het lezen verliest alsof je vrienden verliest. Meer dan een verhaal is het meesterlijke De kroon met twee pieken een leven.