Hoe doe je dat, scheppen in de geest van innovator Bruckner? ‘Ik zet het mes er vrij hard in, al doe ik dat wel liefdevol’

Op 4 september was het tweehonderd jaar geleden dat componist Anton Bruckner werd geboren. En nog altijd spreken zijn symfonieën – die tot de kern van het klassieke repertoire behoren – tot de verbeelding. Een van de meest bijzondere vieringen van het jubileum is het festival Bruckner Casco, komend weekend in het Muziekgebouw in Amsterdam. Let wel: je hoort daar géén originele Bruckner, maar vrijzinnige bewerkingen en vooral nieuwe muziek in de geest van de grote symfonische innovator die hij was.

Tien componisten adopteerden op verzoek van initiator Frank Teunissen een Bruckner-symfonie en lieten zich – op zéér uiteenlopende manieren – inspireren tot nieuwe composities. Tien wereldpremières dus, verdeeld over zeven concerten, door uiteenlopende ensembles als Asko|Schönberg, Ensemble Klang en Camerata RCO. Er is een Bruckner voor bigband, een voltooiing van het onaffe slotdeel van de Negende, maar ook compleet nieuw werk. Hoe doe je dat, scheppen in de geest van zo’n icoon? NRC sprak drie componisten over hun compositie en Bruckners muzikale erfenis.

Rick van Veldhuizen: Nulls & Voids – naar Bruckners ‘Nulde’ symfonie

Rick van Veldhuizen wist meteen welke Bruckner-symfonie het voor hem moest zijn: de zogenaamde Nulde, die Bruckner zelf ‘annuleerde’ en uit zijn werkenlijst schrapte. Waarom hij dat deed is enigszins vaag, er doen allerlei theorieën de ronde. Van Veldhuizen: „Er hangt een mysterie omheen. Deze symfonie is een lyrisch werk, nog niet zo van-dik-hout-zaagt-men-planken als latere stukken. Ik werk met Ensemble Klang, qua bezetting eigenlijk een rockband. Ik wilde zo veel mogelijk afstand tussen het ensemble en de bron.

„Ik kende de Nulde al wel, maar toen ik me erin verdiepte viel me pas op hoe kort de thema’s zijn, en dat ze allemaal samenhangen. Het zijn eigenlijk kiemcellen waaruit Bruckner zijn materiaal laat groeien. Het is heel modern, zoals alles aan alles gerelateerd is. Mijn plan was om die kiemcellen uit te pluizen en er een radicale herbewerking van te maken – maar eigenlijk is dat wat Bruckner zelf al heeft gedaan. En toen zat ik opeens met een writer’s block.

„De oplossing was om mijn writer’s block onderdeel te maken van het stuk. Ik heb een autobiografische monoloog geschreven, die tegen het einde wordt uitgesproken. Daar werk ik naartoe met een reeks biografische schetsjes over Bruckners worstelingen en obsessies, die tussen de instrumentale delen klinken. Het stuk heeft zeventien secties en duurt 42 minuten, dat is bijna twee keer zo lang als mijn langste stuk tot nu toe. Het was een enorme puzzel om te leggen.

„Gelukkig is het fantastische Ensemble Klang overal voor in. Klang heeft weinig dragende instrumenten, dat was wel een uitdaging bij het componeren van contrapunt, daarom zet ik in de elektronische soundscape vooral de bas aan. Het is een soort jazz-rock-houseachtige amalgaamklank geworden, met een free-jazz-gevoel, maar ook beats en drum-and-bass-invloeden.

„Ik ben eigenlijk helemaal geen Bruckner-fan. Maar Frank Teunissen heeft mij in een vroeg stadium benaderd en ik heb er lang over kunnen nadenken. Eigenlijk ben ik wel blij dat het niet echt mijn ding is. Het is juist fijn dat ik het bronmateriaal niet als een bijbel beschouw. Van Ravel of Berg zou ik nooit een radicale herbewerking kunnen maken. Maar ik moet zeggen dat ik wel ben gaan waarderen hoe Bruckner allerlei thema’s verbindt in zo’n grote symfonie.”


Lees ook

Hansjörg Albrecht speelt alle Bruckner-symfonieën op orgel: ‘Het Adagio uit de ‘Zevende’ klinkt als een droneshot van een rivier’

Organist Hansjörg Albrecht

Frieda Gustavs: Elisabeth – naar Bruckners Tweede symfonie

„Het is moeilijk te omschrijven waarom iets je pakt”, zegt Frieda Gustavs over haar keuze voor Bruckners Tweede symfonie. „Bij klassieke muziek voel je vaak aankomen wat er gaat gebeuren, maar hier werd ik bij momenten echt verrast: een melodie, een ritme dat net iets mysterieuzer was dan ik had verwacht. Die momenten heb ik omcirkeld in de partituur en bij elkaar gezet. Het was een beetje een zootje, maar daarmee ben ik begonnen.

„In dit stuk spelen vijftien trombones, geleid door Sebastiaan Kemner. Dat was de meest magische klank die ik me kon voorstellen: egaal, krachtig en met een duidelijke kern, maar soms ook wollig. Die klank combineer ik met drie vrouwenstemmen: Pitou Nicolaes, Jasmine Karimova en ikzelf. Componeren is als het schrijven van de instructies voor een Ikeakast, en ik vind het altijd erg leuk om zelf mee te doen en het stuk samen opnieuw in elkaar te zetten. Muziek zit niet in een partituur, maar in je oren en je lichaam.

„Zelf luister ik weinig naar Bruckner, maar zijn muziek brengt nog altijd veel teweeg. We staan er niet vaak bij stil hoe bijzonder dat eigenlijk is. Muziek bezit een tijdreizende kracht, we communiceren via muziek met het verleden. Ik heb die kracht gebruikt om in contact te treden met een tijdgenoot van Bruckner, mijn over-over-overgrootmoeder Elisabeth.

„Ik zou van alles aan haar willen vragen, maar de meeste verhalen over Elisabeth zijn verloren, zoals dat nu eenmaal gaat. Tijdens het maakproces heb ik veel gesprekken gevoerd met mijn grootmoeder en haar zussen en broers. Ik besloot Elisabeth dan maar te vertellen over mezelf en de dingen die mij bezighouden, in de hoop dat er op een mystiek-magische manier iets terugkomt. Uiteindelijk heb ik toch het gevoel dat ik dichterbij ben gekomen.

Elisabeth bestaat uit vier delen, gemodelleerd naar Bruckners Tweede symfonie. Voor elk deel heb ik een gedicht met een kernboodschap gemaakt. Bijvoorbeeld dat vrouwen tegenwoordig boos mogen zijn. Of dat we de hele wereld over kunnen reizen en overal vrienden hebben, dat is een héél grote emotionele verandering. Ik denk dat Elisabeth raar zou opkijken als de boodschappen haar letterlijk zouden bereiken: wat is dit nou voor manier van denken? Maar misschien kan ze zich de toekomst toch iets beter voorstellen.”

Componisten Christiaan Richter, Rick van Veldhuizen en Frieda Gustavs.
Foto Andreas Terlaak

Christiaan Richter: The 11 Apostles – A Fifth for Frank – naar Bruckners Vijfde symfonie

„Frank Teunissen zei tegen me: jij gaat de Vijfde doen.” Christiaan Richter lacht. „Ik heb ooit tegen hem gezegd dat je daar in de finale een paar maten zou moeten toevoegen om de spanning langer vast te houden. Dat is Frank kennelijk bijgebleven. In het begin dacht ik wel: kan ik hier wel aanzitten? De Vijfde is toch een beetje de Mount Everest. Ik had me eigenlijk voorgenomen om even geen muziek nadrukkelijk over andere muziek meer te maken, maar deze handschoen wilde ik wel opnemen.

„Mijn stuk heet The 11 Apostles, met als ondertitel ‘A Fifth for Frank’, wat een bestaande jazzstandard is. De elf apostelen verwijzen naar de praktijk – niet authentiek, overigens – om aan het slot van de Vijfde elf extra koperblazers toe te voegen. Camerata RCO heeft in mijn stuk ook een bezetting van elf instrumenten, maar dan geen koperblazers, op de hoorn na.

„Uiteindelijk heb ik Bruckners noten gebruikt en daarmee een stuk in mijn eigen idioom geschreven. Ik zet het mes er vrij hard in, al doe ik dat wel liefdevol en met respect. Niet zoals Franz Schalk, de dirigent van de première, die het stuk buiten Bruckner om grondig heeft verpest. Mijn compositie is een soort super-finale geworden, waarin je allerlei dingen kunt herkennen uit de eerdere delen van de symfonie. Het is een compleet nieuw stuk en toch hoor je Bruckner erin terug.

„Op het conservatorium in Den Haag waren we niet veel bezig met Bruckner. Pas na mijn studie ben ik zijn werk systematisch gaan beluisteren en bestuderen, om mijn eigen positie te bepalen: klopt het wel wat ik over hem denk? Ik durf mezelf geen hardcorefan te noemen, maar ik vind het heel interessant. Vooral de verschillende versies die er van zijn symfonieën bestaan en de verschillende oplossingen daarin voor compositorische problemen boeien me. Al luister ik op de eerste plaats als luisteraar.

„Bruckner was een Wagner-adept, maar zijn vormen zijn juist strak-classicistisch en montageachtig, helemaal niet wagneriaans-vrij. Hij was een erg goede instrumentator, ook al kreeg hij veel kritiek. Die kenmerkende powersound van zijn koperakkoorden: dat is bijna spectrale muziek, de liggingen corresponderen vaak met de boventonenreeks, zodat het klinkt als een klok. Ik weet niet hoe hij daartoe gekomen is, beredeneerd of puur op gehoor.”