Hoe de ‘Soldaat van Oranje’ na de oorlog bijna een coup pleegde

Het is een vrij onbekend verhaal uit de nationale geschiedenis. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen Nederland onder Amerikaanse druk onafhankelijkheidsgesprekken met het toekomstige Indonesië voerde, zouden vanuit conservatieve hoek plannen zijn geweest om een staatsgreep te plegen. Onder de aspirant-coupplegers waren oorlogspremier Piet Gerbrandy, een verzameling legerleiders én verzetsheld Erik Hazelhoff Roelfzema, nu nog bekend als de ‘Soldaat van Oranje’.

Op die laatste figuur richt de Zwolse theatergroep De Jonge Honden zich in haar vertelling De Staatsgreep . We zien Roelfzema (Yari van der Linden) door de ogen van een fictief personage: Mathilde van Schaik (Ali Zijlstra), een medewerker van de pas opgerichte PvdA, die de nationale oorlogsheld tot twee keer toe bij toeval tegen het lijf loopt. Door een verloren agenda komt Van Schaik het complot op het spoor.

Jonge linkse idealist

De scènes tussen Zijlstra en Van der Linden vormen de ruggengraat én het hoogtepunt van de voorstelling. Doordat Zijlstra Van Schaik neerzet als een jonge linkse idealist die Roelfzema in hun discussies moeiteloos intellectueel de baas is, prikt ze onmiddellijk door de bravoure en reactionaire politieke retoriek van Roelfzema heen. Op zijn beurt zet Van der Linden Roelfzema neer als een man die nog altijd in de constante actiemodus van het verzet zit, en door zijn tempo doeloe-nostalgie naar de couppoging radicaliseert. Een jongetje eigenlijk nog, een geladen wapen dat door reactionaire krachten op de rechtsstaat wordt gericht.

Slim spelen schrijver Wessel de Vries en regisseur Jolmer Versteeg met de sympathie van het publiek. Als Roelfzema tegenover Van Schaik mijmert over zijn jeugd in Nederlands-Indië, een samenleving die met het Akkoord van Linggadjati verloren lijkt te gaan, verplaatsen de makers ons met omgevingsgeluiden even naar die wereld. Maar meteen erna wijst Van Schaik hem terecht: zij was ook als kind in Nederlands-Indië, en zag daar vooral de maatschappelijke ongelijkheid die door het kolonialisme werd veroorzaakt.

Zo zetten de makers overtuigend neer hoe nostalgie en de pijn van verandering makkelijk tot fascisme kunnen leiden, puur door de nuances in de tekst en het gedetailleerde spel van de acteurs. Het is daarom zo jammer dat Hazelhoff Roelfzema aan het slot nog even die moraal letterlijk aan het publiek uitlegt, in een oproep tot begrip voor zijn daden. Het gebrek aan vertrouwen in het interpretatievermogen van het publiek dreigt de hele voorstelling te verpesten, maar uiteindelijk blijven vooral het politiek saillante verhaal en de geweldige chemie tussen de hoofdrolspelers hangen.