‘Ik heb wat verschrikkelijks meegemaakt”, schrijft componist Alban Berg op 14 april 1916 aan een vriend. Hij vertelt hoe in een kazerne een infanterist is doorgedraaid en op medesoldaten begon te schieten. Vijf infanteristen komen om het leven, enkele anderen raken gewond. Berg: „Een van de beschotenen – hij was al driemaal aan het front, nu zou hij voor de vierde keer gaan – moest thans hier ver achter de linies op deze wijze zijn einde vinden.”
Berg had zich ruim een jaar eerder met zijn leermeester Arnold Schönberg vol enthousiasme aangemeld voor het Duitse leger. De oorlog was de beste manier om die decadente Fransen eindelijk eens een lesje te leren, meende Schönberg die in een dagboekje de weersomstandigheden bijhield omdat hij ervan overtuigd was dat de wolken de overwinning van Duitsland zouden voorspellen. Er zijn foto’s van de twee in uniform, schrijft Alex Ross in zijn muziekgeschiedenis van de 20ste eeuw The Rest Is Noise: „Schönberg staat erop als de dorpsschoolleraar die zich heeft aangemeld uit plichtsbesef. Berg ziet eruit als een acteur in een stomme film, misschien wel het verhaal van een jonge soldaat die verliefd is op een meisje van de vijand.” Van vechten kwam het niet: Schönberg werd in een militair orkestje geplaatst en Berg stortte tijdens de opleiding psychisch in om daarna administratief werk te krijgen. Daar kreeg hij te maken met een baas die hem het leven zuur maakte.
Wie stilstaat bij Bergs ervaringen met de ingestorte soldaat, de kwaadaardige baas en weet dat hij op zijn zeventiende een dienstmeisje van de familie zwanger had gemaakt, zal niet verbaasd zijn dat hij zich aangetrokken voelde tot de soldaat Woyzeck uit het gelijknamige toneelstuk van Georg Büchner (1813-1837). In 1915 begon hij aan een opera over deze soldaat. Berg verkortte het verhaal: de antiheld Wozzeck hoort stemmen, wordt door een dokter gebruikt als proefkonijn en gepest door zijn kapitein. De vrouw met wie hij een kind heeft, bedriegt hem. Wozzeck vermoordt haar, en verdrinkt zichzelf daarna in het meer. Het kind blijft achter op zijn stokpaardje.
Door de oorlog kreeg Berg het werk pas in 1921 af, maar het duurde nog even voordat iemand deze allereerste opera over een antiheld, ook nog eens de eerste grote atonale opera, wilde uitvoeren. Dat gebeurde in 1925 in Berlijn. Het publiek was verbluft, constateert de Berlijnse correspondent van het Algemeen Handelsblad op in 17 december 1925. Sommigen lachen en fluiten tijdens de opera, anderen blijven ijzig koel, al is er ook enthousiasme. De correspondent duidt de wisselende reacties: „Deze atonale klanken doen lichamelijk pijn. Het is wreed en wrang, het is zonder meedoogen, het zwiept en striemt en knijpt en geeselt. Het heeft een souvereine minachting voor alle tradities.” Toch hoort hij ook het „helsche vuur” dat in Berg gegloeid moest hebben toen hij het schreef, en hij raadt mensen aan ervoor naar Berlijn te gaan: „‘Wozzeck’ is een gebeurtenis, een mijlpaal, een revolutionnaire daad.” Niet iedereen was zo lovend: in 1926 heeft muziekrecensent Cecilia Hoven het in De Maasbode over de „ethische bedorvenheid” van Wozzeck, en bekent een voorkeur te hebben voor Mozart.
Interpretaties van Wozzeck
Berg liet met zijn opera in het midden hoe hij het lot zag van de volgende generatie. De correspondent in Berlijn zag in 1925 in Wozzeck de tragiek van de „massamensch”. Componist Willem Pijper schreef in De Telegraaf op 26 februari 1930 dat bij de interpretatie van de opera een keuze gemaakt moest worden tussen de „psychologische benadering of de marxistische”.
Wanneer in 1951 in Salzburg de opera, die lang als Entartete Kunst was weggezet, weer wordt uitgevoerd, is dat zelfs bij de doorgaans wat „conservatievere” Oostenrijkers een groot succes. „De toehoorders zijn door oorlog en ellende rijper geworden en ze hebben vooral een beter begrip gekregen voor de diepe tragedie”, schrijft de Weense correspondent in De Gooi en Eemlander. Individueel mededogen wordt hier een waarschuwing aan het collectief. In 1994 wordt door De Nederlandse Opera in Amsterdam het accent op de ontheemding van Wozzeck gelegd, met een indrukwekkend abstract decor. In de regie van kunstenaar William Kentridge in 2018, wederom in Salzburg, lag het accent het nadrukkelijkst op het collectief: hij benadrukte de banaliteit van de oorlog door zijn vertrouwde houtkooltekeningen te combineren met filmbeelden van verwoeste straten en afgehakte hoofden. Deze interpretatie stond bijna haaks op die van een jaar eerder: regisseur Krzysztof Warlikowski had er bij De Nationale Opera een scène aan toegevoegd met kinderen die aan een juniordanscompetitie meedoen. Dat lijkt schattig, maar één kind mag niet meedoen. Het jongetje en zijn vader Wozzeck worden weggepest. Hier ligt de nadruk op het individuele mededogen van de toeschouwer, waarbij de eeuwig terugkerende tragiek van de eenling moet leiden tot een waarschuwing aan het collectief.
Zo lijkt regisseur Johan Simons zijn Wozzeck bij Opera Ballet Vlaanderen, die vanaf zondag achtereenvolgens in Antwerpen en Gent te zien is, ook in te steken. Simons legt het accent op wat er gebeurt wanneer mensen als Wozzeck onrechtvaardig behandeld worden. In hun woede en wanhoop worden ze een gevaar voor de samenleving.
Individuele uitsluiting, collectieve apocalyps of juist de binnenwereld van één man: voor alle interpretaties is wat te zeggen. Uiteindelijk komen ze allemaal neer op de woorden die de filosoof Theodor Adorno in 1968 mee gaf aan de opera: „Niemand zou moeten terugdeinzen voor een liefde die onvoorwaardelijk de mensheid opzoekt waar die het meest behoeftig is.”
Lees ook
‘Wozzeck’ is het ijskoude hoogtepunt van het operafestival van Aix-en-Provence
