Hoe bescheiden Robert Plant ook is, hij hoeft maar met zijn dunne beentjes te wiegen en heel Carré weet: daar staat de legendarische zanger van Led Zeppelin

Er staat een rockgod op het podium, maar hij wil het niet weten. Hij vlucht geregeld weg uit de spotlights het donker in, neemt bescheiden genoegen met het zingen van een tweede stem, blaast gedienstig op zijn mondharmonica of schudt sambaballen heen en weer.

Maar of hij het nu wil weten of niet: het is toch echt Robert Plant die dinsdagavond de Amsterdamse Carré om zijn vingers windt. Hij hoeft maar even zijn heupen of dunne beentjes te wiegen en iedereen weet meteen weer: dit is ’m echt. Onder die grijze krullen, nonchalant samengebonden in een man bun, schuilt nog steeds die rockmessias/seksbom/superheld van weleer: de legendarische zanger van Led Zeppelin (1968-1980).

Het is een verademing om een 76-jarige zanger te zien die nou eens níét teert op zijn oude glorie maar met nieuwe strijdmakkers zichtbaar staat te genieten. In plaats van bombastische rock-’n-roll speelt Plant met de band Saving Grace en zangeres Suzi Dian zeemansliederen en Keltische traditionals alsof hij een lokale pub vol lallende pimpelaars moet overtuigen.

It wasn’t always like this…”, verzucht hij na de zoveelste ovatie, om er quasi-twijfelend aan toe te voegen: „…I think

Hij is grappig, charmant en zit vol zelfrelativering. „It wasn’t always like this…”, verzucht hij na de zoveelste ovatie, om er quasi-twijfelend aan toe te voegen: „…I think.” Over zijn ruim dertig jaar oude solo-hit ‘Down to the Sea’ zegt hij doodleuk: „Dit komt uit de tijd waarin Suzi begon te overwegen om te worden geboren.”

Dieper en doorleefder

Maar het voornaamste is: hij kan nog steeds zingen. De jaren hebben de scherpste randjes van zijn stembanden gevijld, maar dat geeft hem juist een dieper en doorleefder geluid. Tegelijkertijd weet hij zijn karakteristieke, zagende uithalen („OEH-WOE-YEAH-IE-YEAH-AAH!”) nog moeiteloos te halen, ook al draait de geluidsman er om onbegrijpelijke redenen op die momenten compleet onnodige containerladingen aan echo bij. Maar ook daar kan Plant om lachen. Na een zoveelste vlekkeloze schreeuw, vraagt hij zich hardop af, dwars door het applaus heen: „Hoe is me dat toch weer gelukt?”

Hij vertolkt slechts een handjevol Led Zeppelin-nummers (en dan niet eens de hits). En hoewel sommige hommages aan belangrijke tijdgenoten als Neil Young (‘For the Turnstiles’) en Moby Grape (‘It’s a Beautiful Day Today’ – „Dat spelen we heel vaak en soms moeten we huilen.”) wellicht voor hand liggen, zijn er ook prachtige verrassingen. Want wie had ooit durven dromen dat een gelauwerde zeventigplusser het zou wagen om ‘Everybody’s Song’ van het Amerikaanse indierockduo Low te coveren?

Die gretigheid en muzikale exploratiedrift toonde Plant al toen hij met Alison Kraus de wonderschone plaat Raising Sand (2007) uitbracht. Opeens kwamen onverenigbare werelden samen: country, folk en stadionrock. Dat heeft zijn ogen geopend en horizon verbreed, vertelt hij tegen de zaal in Carré. En al zegt hij dat niet hardop, het heeft hem waarschijnlijk ook nóg warser gemaakt van een nog altijd door velen gehoopte Led Zeppelin-reünie.

En toch: opeens is-ie daar weer. Aan het einde van het laatste nummer ‘Gallows Pole’, begint Plant opeens die ándere LedZep-hit ‘Black Dog’ te kreunen: „Hey-hey, mama, said the way you move. Gonna make you sweat, gonna make you groove.” Het opverende publiek – naast grijze rockveteranen op puntlaarzen ook pubers in Led Zeppelin-shirts – mag de laatste tonen meehijgen, terwijl Plant zwaaiend achteruit het duister inloopt. „AAARGH-HAAAH! AAARGH-HAAAH! AAARGH-HAAAH!”