N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview ‘Onbarmhartig’ was koningin Wilhelmina tegen haar hofhouding, schrijft Flip Maarschalkerweerd, oud-directeur van het Koninklijk Huisarchief. ‘Voor mij is Wilhelmina door de mand gevallen, door hoe ze haar hofhouding behandelde’
Het zijn harde woorden die Flip Maarschalkerweerd gebruikt voor de wijze waarop koningin Wilhelmina direct na de Tweede Wereldoorlog omging met haar hofhouding. ‘Waar vijf bezettingsjaren sommige leden van de hofhouding niet klein hadden gekregen deed Wilhelmina’s drammerige egocentrisme dat wel’, schrijft hij. Ook noemt hij het gedrag van de koningin ‘kleingeestig’ en ‘onbarmhartig’.
De achterblijvers heet het boek dat Maarschalkerweerd (1953), oud-directeur van het Koninklijk Huisarchief, deze week publiceerde over de gebeurtenissen aan het hof na de vlucht van Wilhelmina naar Londen, in mei 1940.
Maarschalkerweerd: „Twee maanden na de bevrijding komt ze voor het eerst naar paleis Noordeinde. Eindelijk. Het personeel, of wat er nog van over is, staat vol verwachting opgesteld langs de muren van de balkonzaal. Ze hebben zich erop verheugd de vrouw te zien voor wie ze in moeilijke omstandigheden hun best hebben gedaan. Dan loopt ze de zaal binnen. Ze knikt naar links, ze knikt naar rechts. En met gezwinde pas, zonder een praatje te maken, gaat ze richting balkon. Voordat ze uit zicht is zegt nog even dat meneer Tiel – een lakei – zijn lakeienpak moet inleveren omdat zij hem niet heeft benoemd en omdat hij getrouwd was met een Duitse vrouw. Dat was hij inderdaad, in 1926. Maar hij had niks fout gedaan. Ze vergeet even dat ze zelf is getrouwd is met een Duitser, dat haar vader een Duitser was, en twee van haar grootouders.”
Na het vertrek van de koninklijke familie in mei 1940 is er geen plan voor de achterblijvers. Wat moeten ze met zes paleizen en de rijkdommen van de koninklijke familie? Ze besluiten hun werk zo goed en zo kwaad als het gaat voort te zetten, ook als de Duitse bezetters besluiten de bezittingen van de koninklijke familie te onteigenen. Enigszins geholpen door de liquidator die de Duitsers hebben aangesteld, de Keulse advocaat Karl Bockamp, weten ze de boel jarenlang te traineren. Aan het einde van de oorlog zijn er geen belangrijke bezittingen verloren gegaan. Maar een bedankje van Wilhelmina kan er nauwelijks vanaf. Mensen die jaren voor haar hebben gewerkt krijgen te horen dat ze niet meer nodig zijn, sommigen worden ‘gezuiverd’ – ten onrechte – omdat ze worden verdacht van Duitse sympathieën. De oude hofhouding wordt deels vervangen door ‘de nieuwe adel’: mensen uit het verzet.
In mei 1946 maakt Wilhelmina voor het eerst weer gebruik van De Ruigenhoek, haar villa in de duinen bij Wassenaar. ‘Bij haar terugkomst overhandigde huismeester P.W. de Hertogh haar een aantal voorwerpen die hij bij zich thuis voor haar had veiliggesteld’, schrijft Maarschalkerweerd. ‘Als reactie volgde geen woord van dank, maar slechts de opmerking “Ik mis nog een paar zwarte schoenen”.’
Voordat Flip Maarschalkerweerd in 2019 met pensioen ging vroeg hij de koning om de archieven van het koninklijk huis uit de oorlog te mogen gebruiken voor een boek – iets wat tot dan toe alleen Wilhelmina-biograaf Cees Fasseur had mogen doen.
Kon u als directeur van het Koninklijk Huisarchief overal in kijken?
„Ik beheerde het zelf, dus alles wat er in zat kon ik zien. Sterker, ook alles wat er nog niet in zat maar er op korte termijn naartoe moest, kon ik zien.”
Dus u wist ook dat er interessante dingen waren?
„Ik dacht: degene die dit als eerste mag gebruiken, die heeft geluk. Toen ik een jaar of tien geleden begon, was ik eigenlijk helemaal niet van plan om een boek te schrijven. Maar ik was hier wel altijd mee bezig in m’n vrije tijd, ’s avonds, in het weekend, als het helemaal stil was. Geweldig vond ik het. Dan trek je een doos open waarvan je niet weet wat erin zit…”
Lees ook: Bernhard had het bewijs voor zijn lidmaatschap van de NSDAP in zijn eigen archief
Wat was zo’n moment?
„Ik kende natuurlijk de geschiedenis van het lidmaatschap van de NSDAP van Bernhard. In 1996 hadden Koen Hilbrink en Gerard Aalders daar een kopie van gevonden in Washington. Toen waren er mensen die zeiden: dat kan niet kloppen, het is maar een kopie. Bernhard heeft altijd ontkend dat hij lid was.
„De laatste jaren voor mijn pensioen kwam ik er pas aan toe het particuliere archief van Bernhard te ordenen. Dan zit je met een grote stapel papier achter een bureau en je begint die te ordenen. Je beschrijft wat je ziet: die en die datum. Dat is wat een inventarisator doet. Maar toen ik zijn lidmaatschapskaart vond begon mijn hart als historicus natuurlijk sneller te kloppen. Je weet: dit is geen parkeerbon.”
Toch heeft u deze vondst verwerkt in een voetnoot.
„Het zou natuurlijk raar zijn geweest om onbenoemd te laten dat ik die stukken had gevonden. Maar het was niet het onderwerp van mijn boek.”
Maarschalkerweerd vond ook een briefje waaruit blijkt hoe de lidmaatschapskaart en bijbehorende correspondentie over de opzegging van het lidmaatschap, bij Bernhard terecht kwamen. In 1949 schreef Lucius Clay, de militair bewindvoerder van de Amerikaanse zone in Duitsland: „Dear Prince Bernhard, ik heb dit een aantal jaren in mijn kluis bewaard. Toen ik op het punt stond het te vernietigen, bedacht ik me dat u het recht hebt verdiend om het zelf te vernietigen.”
Hoe inventariseer je het privé-archief van een koninklijke familie?
„Ik ben op een bijzonder moment directeur van het Huisarchief geworden. Ik was er nog nauwelijks of Juliana ging dood. En even later ging Bernhard ook dood. Ineens was er een heleboel materiaal dat geïnventariseerd moest worden.”
Wat trof u aan?
„Ha, wat trof ik niet aan? Paleis Soestdijk was zestig jaar bewoond. De dag ervoor was er nog gegeten, geslapen, gedronken. Bij een gewone Nederlander vind je dan een boel dozen op zolder, of in de kelder. Het verschil is: in een paleis zijn de kelders en de zolders groot in aantal en omvang. Dus de neiging om op te ruimen en naar het groot vuil te gaan is niet groot.”
Lees ook deze recensie: Hoe kon Bernhard zo’n snelle opmars maken als ‘oorlogsprins’?
Niet Bernhard, maar Wilhelmina is hoofdpersoon in uw boek. U citeert uit brieven die zij tijdens de oorlog schreef, waaruit blijkt dat ze zich geen zorgen maakte over haar spullen in Nederland. Wat zegt dat over haar?
„Als rijkscommissaris Seyss-Inquart op 16 september 1941 bekendmaakt dat het bezit van de koninklijke familie wordt onteigend schrijft ze aan Juliana: je moet er maar niet over inzitten. Ze komt niet over als iemand die materialistisch is en dat vind ik wel iets sympathieks hebben. Ze maakt zich niet druk over waardevolle bezittingen, maar schrijft wel: ik ben m’n liedbundeltje kwijt. Het gaat haar om de emotionele waarde van dingen.”
Maar als ze terugkeert na de oorlog schuift ze mensen die jarenlang voor haar hebben gewerkt rücksichtslos aan de kant? Wat is er met haar gebeurd in de oorlog?
„Zelf heeft ze gezegd: het vertrek naar Engeland was de vlucht uit mijn gouden kooi, opeens was ik bevrijd. De oorlogsomstandigheden hebben haar in een andere wereld gezet. Dat geldt voor veel mensen, maar voor haar heel sterk. In Londen heeft ze een nieuwe Wilhelmina uitgevonden. En die Wilhelmina 2.0 was een verlengstuk van de heroïsche Oranjes. Ze is altijd enorm onder de indruk geweest van Willem de Zwijger. Mede onder invloed van de Engelandvaarders heeft zij zichzelf een concept ingebeeld – dit is een beetje psychologie van de koude grond – van een universum waarin de Oranjes de leiding gaven aan een heroïsche strijd. Wilhelmina vond het belangrijker om als middelpuntzoekende kracht van het verzet een eigen rol binnen de traditie van de Oranjes te bemachtigen, dan dat zich bekommerde om de begrenzingen van de democratie.”
Hoe is uw beeld van Wilhemina veranderd door het werk aan dit boek?
„Bij mij valt ze door de mand. Niet zo zeer omdat ze droomde van een minder democratisch bestel, want daar is niks van terechtgekomen. Ze valt door de mand door wat ze in haar privédomein doet, met haar hofhouding. Mensen hebben vijf jaar lang in alle loyaliteit gedaan wat ze dachten dat in haar belang was. En dat hebben ze niet slecht gedaan. En dan komt ze terug, en ze ziet ze niet meer staan. Een aantal van die mensen is kapotgemaakt. Ik heb contact gehad met een aantal van die families. Een aantal mensen is echt getraumatiseerd geraakt, dat is het goede woord. Een kleinzoon van iemand die door Wilhelmina is aangepakt zei tegen me: o, wat jammer dat mijn moeder niet meer leeft nu uw boek uitkomt, ze zou zich in haar graf omdraaien als ze wist dat haar vader nu toch enig recht wordt gedaan. Zo werkt dat door.”
U had ook contact met de kleinkinderen van Karl Bockamp, de Duitse liquidator. Hoe ging dat?
„Die Bockamp was fascinerend. Hij zag erop toe dat er valse persoonsbewijzen kwamen voor mensen, dat er in de hongerwinter zo veel mogelijk eten was voor mensen in de hoforganisatie, hij stond oogluikend toe dat er op paleis Noordeinde mensen onderdoken, verstopt in rollen tapijt als er een razzia was. Maar daar staat tegenover: hij heeft zich ook nooit verzet tegen Seyss-Inquart of Rauter [respectievelijk Rijkscommissaris en de hoogste SS’er in Nederland, red.]. Hij heeft een balans gevonden, waardoor er niemand tegen hem was, en hij na de oorlog goed wegkwam. Je moet dus geen held van hem maken. Zijn kleinkinderen zochten erkenning voor de goede dingen die hij heeft gedaan.”
Is hij een voorbeeld van wat mensen in een oorlog doen: overleven?
„Deze meneer was niet zwart of wit, maar hartstikke grijs. Misschien een beetje aan de witte kant. Ik ben het eens met wat Hans Blom, oud-directeur van het NIOD, zei: 95 procent van mensen was niet zo slecht in de oorlog.”
Wat denkt u dat uw oude werkgever zal zeggen van de harde woorden die u gebruikt voor Wilhelmina?
„Ik ken mijn oude werkgever, of beter werkgevers. Laat ik nog even duidelijk zeggen: ik heb vooraf geen woord laten lezen, niet één. Ik heb wel een inschatting gemaakt. De eerste reactie zal zijn: meneer Maarschalkerweerd, het is zoals het is, je verandert de geschiedenis niet meer. En de tweede: we zijn wel gewend om onder een vergrootglas te liggen. En de derde: we hopen door de openbaarheid van koninklijke archieven te verlengen tot 1948 zelfs een bijdrage te kunnen leveren aan een zuivere geschiedschrijving van wat er is gebeurd, ook wanneer dat tot discussies leidt over wat onze voorouders hebben gedaan. Je moet bedenken: wie van de Oranjes zal zich nu nog spiegelen aan het gedrag van Wilhelmina? Ik ken ze niet.”
Heeft u ze nog wel vooraf even ingeseind? Of moeten ze straks gewoon naar de boekhandel?
„Nee, dat hoeven ze niet, ik zal ze een exemplaar sturen. En als ze me vragen om er een uurtje over te komen te vertellen, ben ik natuurlijk bereid dat te doen.”
Per 1 januari wordt alles tot 1948 openbaar. Waar moet een journalist of historicus gaan zoeken?
„Ik zou niet iets weten waarvan ik zeg: daar moet je op af gaan, dat is een krent in de pap.”
U weet wat er allemaal nog ligt.
„Ja, en er is ook de periode na 1948. Dat is een hoop. Maar daar kan ik het niet over hebben.”
Ligt er misschien nog ergens een stadhoudersbrief, de vermeende brief waarin Bernhard in 1942 aan Hitler zou hebben aangeboden als stadhouder in Nederland op te treden?
„Ik heb er bij mijn onderzoeken altijd naar gekeken, maar ik heb er geen seconde rekening mee gehouden dat ik die zouden vinden. Ik verzeker u, die brief is er niet. Maar ik behoorde al niet tot de believers.”