Het zijn géén foutjes: niet-bestaande woorden in het woordenboek en nep-eilanden op de kaart

Lillian Virginia Mountweazel (1942) werd al op vroege leeftijd fonteinontwerper. Als twintiger stapte ze over op fotografie; ze brak door met een serie portretten van een indianenvolk in Noord-Californië. In de jaren zestig en begin jaren zeventig maakte ze fotoseries over onder meer bussen in New York en begraafplaatsen in Parijs. Maar het meest bekend werd ze met haar foto’s van brievenbussen op het Amerikaanse platteland, die over de hele wereld tentoongesteld werden. Ze werd slechts 31 jaar oud: in 1973, terwijl ze op reis was voor het magazine Combustibles, kwam ze om het leven bij een explosie.

Zo stond het in de vierde editie van The New Columbia Encyclopedia, uit 1975. Maar er is geen tijdschrift dat Combustibles heet, en die brievenbusexpositie is er nooit geweest. Die hele Lillian Mountweazel is verzonnen.

Er zijn talloze van deze voorbeelden. Er staan fictieve lemma’s in encyclopedieën, net zoals er niet-bestaande woorden in woordenboeken staan en op kaarten en in atlassen niet-bestaande steden, straten en eilanden te vinden zijn. Brokjes fictie in naslagwerken die boven alles bedoeld zijn als een opsomming en rangschikking van wat echt is.

Waarom gebeurt dat? En wat gebeurt er als het fictieve zich schuilhoudt tussen het feitelijke – wordt het dan vanzelf een beetje echt?

Het voorbeeld van Lillian Virginia Mountweazel is een van de bekendste. Een redacteur van de encyclopedie vertelde in 2005 aan The New Yorker dat ze het levensverhaal van de onfortuinlijke fotografe verzonnen hadden als soort copyrightbescherming. „Als iemand Lillian kopieerde, wisten we dat ze van ons gestolen hadden.”

‘Paper towns’ en ‘trap streets’

Ze worden daarom tegenwoordig ook wel ‘mountweazels’ genoemd, maar er zijn verschillende termen voor. Nederlandse woordenboekmakers noemen het ‘spookwoorden’. In het Engels worden ze ‘fictitious entries’ genoemd, en in het geval van plekken op een kaart ‘paper towns’, ‘phantom settlements’ of – omdat ze bedoeld zijn om plagiaatplegers in de val te laten lopen – ‘trap streets’.

Niet zelden hebben de verzinsels iets grappigs. In het Duitse medische woordenboek Pschyrembel werd vanaf 1983 de ‘Steinlaus’ opgenomen: een knaagdierachtige mijt die gebruikt kan worden om galstenen en nierstenen in het menselijk lichaam af te breken. Bestaat niet. In Webster’s Twentieth Century Dictionary uit 1943 stond de ‘jungftak’: een Perzische vogelsoort met maar één vleugel; de mannetjes hebben er een aan de rechterkant en de vrouwtjes aan de linkerkant. Op de plek van de missende vleugel heeft het mannetje een haakje en het vrouwtje een oogje. Haken ze die in elkaar, dan kunnen ze samen vliegen. Zijn ze alleen, dan moeten ze op de grond blijven.

De jungftak bestaat, helaas, ook niet.

Het gebeurt nog steeds, bevestigen de makers van de bekendste Nederlandse woordenboeken. „Van Dale voegt inderdaad fictieve/verzonnen woorden toe aan woordenboeken”, laat senior uitgever Jaap Parqui weten per e-mail. „Maar omdat die watermerken een veiligheidsmaatregel zijn, kan ik er verder helaas niets over zeggen.”

De woorden ‘lambadatol’ en ‘gummelen’ zaten in het Prisma-woordenboek verstopt

Iets loslippiger is Roeland Dol, redacteur bij de woordenboeken van Prisma. Hij mailt: „We nemen bij elke editie wel een spookwoord op”, soms meerdere, in de eerste plaats om onze content te beschermen.” Welke woorden dat in de laatste paar edities zijn kan hij niet prijsgeven, maar in het verleden hebben onder meer de ‘lambadatol’ („tol die tijdens het draaien de lambada laat horen”) en ‘gummelen’ („1. net op tijd de dans ontspringen, 2. wijn drinken”) erin gestaan.

„De lambadatol was een speeltje dat toevallig op het bureau van een redacteur lag”, zegt Dol. „‘Gummelen’ verwijst naar een collega die bij zijn afscheid, vlak voor een reorganisatie, heel veel flessen wijn kreeg.”

Het mogen dan misschien „melige grapjes” zijn, zegt hij, het zijn ook „functionele, effectieve verklikkers. Duikt ineens één van onze spookwoorden op bij een concurrent – op papier of op internet – dan kunnen we er makkelijk mee aantonen dat-ie ons geplagieerd heeft.”

Hoe ze dat plagiaat precies opsporen, daar wil hij niet zoveel over kwijt. „Maar de aanwezigheid van een van onze spookwoorden in een online bestand heeft al geleid tot een juridische procedure. Het werkt.”

Agloe, NY

„Voor zover wij kunnen nagaan zijn er in ons lange verleden geen fictieve toevoegingen geweest”, laat de redactie van de Bosatlas per e-mail weten. Er is weleens een editie van de Wereldatlas geweest met het woordje ‘Moiré’ in de Grote Oceaan, alsof daar een eilandje met die naam lag. Dat was een fout: iemand had op een drukproef „moiré” geschreven omdat zich daar een zogenaamd moirépatroon voordeed – twee sets met lijnen die nét scheef over elkaar heen liggen – en zo kwam het woordje onbedoeld in de atlas terecht.

Toch zijn ook op kaarten en in atlassen voorbeelden te vinden van niet-bestaande plaatsen die expres zijn toegevoegd. In de ‘kaartenzaal’ op de zesde verdieping van de Universiteitsbibliotheek Utrecht noemt Marco van Egmond, geograaf en conservator kaarten en atlassen, al snel het voorbeeld van Agloe. Dat was een fictief dorpje op een Amerikaanse wegenkaart die in de jaren dertig van de vorige eeuw bij de tankstations van Esso verkocht werd. Agloe werd bedacht door Otto G. Lindberg en zijn assistent Ernst Alpers; de naam van het stadje is een anagram van hun initialen. Ze plaatsten het ergens in het zuidoosten van de staat New York. Een nietszeggend gehucht, ergens langs een weg in het Catskillgebergte, zodat de kans dat het kaartgebruikers zou verwarren of verkeerd zou sturen beperkt bleef.

„Mensen hechten een grote betrouwbaarheid aan kaarten”, zegt Van Egmond. „Ze zien het als iets heel objectiefs. Maar elke kaart is een human construct. Er zitten foutjes in. Onbewust, maar ook bewust, als het bedoeld is als copyrightbescherming.”

In How to Lie With Maps (2018) schrijft geograaf Mark Monmonier dat cartografen het niet snel toegeven, maar dat ze veel naar elkaar kijken om op de hoogte te blijven van het eeuwig veranderende landschap. Overal verschijnen en verdwijnen straten, pleinen en parken – wie kan dat allemaal bijhouden? Maar de eerlijke kaartenmaker doet daarnaast z’n eigen veldwerk en factchecking. Wie dat niet doet, kan in de val lopen.

Het kunnen bewijzen van plagiaat is niet de enige reden dat er niet-bestaande dingen in naslagwerken terechtkomen. Soms was een straat wel gepland en daarom door de gemeente alvast ingetekend op een kaart, maar werd de aanleg ervan om de een of andere reden nooit gerealiseerd. Soms is het, zoals Van Egmond ook benadrukt, gewoon een foutje, of een beetje fantasie van de redacteur of kaartenmaker. In weer andere gevallen gaat de onjuiste toevoeging zo ver terug dat niet meer te reconstrueren is waaróm iets op een kaart is beland.

Dat is het geval met Argleton, een klein plaatsje boven Liverpool dat jarenlang op Google Maps te vinden was, maar nooit bestaan heeft. Hoe het daar terechtkwam, weet niemand meer – al kon een BBC-radioprogramma in 2010 wel achterhalen dat er waarschijnlijk ooit een oude kaart verkeerd is overgetypt bij het digitaliseren.

Fantoomeiland

De ontstaansgeschiedenis van zogenaamde ‘fantoomeilanden’, of phantom islands, gaat veel verder terug en is veel vaker in nevelen gehuld. Een fantoomeiland is een eiland dat gedurende enige tijd op kaarten heeft gestaan maar er later weer vanaf gehaald is omdat het bij nader inzien nooit bestaan heeft. De Wikipedia-pagina somt er ruim honderd op; ze zijn meestal ‘ontdekt’ in de 15de, 16de of 17de eeuw, de tijd dat de wereld in kaart gebracht werd, of ze vinden hun oorsprong in mythen en legendes.

Vaak werd eeuwenlang geloofd dat de eilanden echt bestonden voordat dat eindelijk kon worden ontkracht. Zoals Antillia, in de Atlantische Oceaan, dat zou zijn ontdekt door zeven christelijke bisschoppen die er elk hun eigen stad stichtten – waardoor het ook wel Isle of Seven Cities genoemd werd, of, in het Portugees, Ilha das Sete Cidades. Het werd ingetekend op de eerste zeekaarten en tot in de zeventiende eeuw dacht men dat het bestond.

De Brusselse kunstenaar Stéphanie Roland vernoemde haar deze maand verschenen fotoboek Isle of Seven Cities naar het fantoomeiland. „Ik ben erg geïnteresseerd in de grens tussen feit en fictie”, zegt ze aan de telefoon vanuit haar atelier. „Ik probeer te documenteren wat er niet is, wat niet bestaat of niet te bereiken is.” Ze koos zeven phantom islands om te portretteren.

Hoe fotografeer je een eiland dat niet bestaat? „Dat is een vraag die ik mezelf ook vaak stel”, zegt Roland. „Voor elk fantoomeiland voegde ik foto’s samen van verschillende bestaande eilanden die erop zouden kunnen lijken, qua topografie en geografie.” Ze zocht onder meer aan de kust van Ierland en Groot-Brittannië en tussen Finse eilandengroepen naar eilanden die de rol konden spelen. „Je moet zoeken naar kleine eilandjes, met veel reliëf. Anders lijkt het niet op het idee van een eiland zoals we dat in ons hoofd hebben.” Het boek is aangevuld met oude kaarten en teksten over het ontstaan en weer on-ontstaan van de fantoomeilanden.

Fata morgana op zee

„Deze mag ik eigenlijk niet meer laten zien”, zegt Marco van Egmond in de kaartenzaal van de UU, „vanwege de kwetsbaarheid en de waarde.” Wat hij tevoorschijn haalt en voorzichtig op een kussen legt is de Spieghel der zeevaerdt, de allereerste zeeatlas ter wereld, in Nederland gemaakt. Het is gebonden in donkerbruin kalfsleer met aan de zijden vier gifgroene, gerafelde, zijden sluitlinten. „Willem van Oranje heeft dit exemplaar nog in handen gehad. Het is aan hem opgedragen en hij kreeg het kort voor hij vermoord werd.” Dan hebben we het over 1584. Er staan meerdere fantoomeilanden op, maar voor de rest, zegt Van Egmond, zijn dit „behoorlijk functionele kaarten” geweest.

Op het kussen ernaast slaat hij de eerste uitgegeven wereldatlas open: het Theatrum Orbis Terrarum uit 1570. De Brabantse cartograaf en geograaf Abraham Ortelius bracht daarin alle West-Europese kennis van de wereld bij elkaar. Ook hier liggen er eilanden in de Atlantische Oceaan die er volgens ons huidige wereldbeeld niet zijn. En kijk, daar, ten zuidwesten van Bermuda, ligt –

„Het liefst je vinger erbóven.”

Sorry.

Maar daar staat het. Sept Cites. Zou dat dan Antillia zijn?

„Dat denk ik. En dit is weer overgenomen van een andere kaart, die toen werd gezien als de beste kaart van z’n tijd.”

Een fantasierijke invulling kwam de verkoop van kaarten ten goede

Van Egmond noemt een aantal redenen waarom op oude kaarten niet-bestaande dingen te zien zijn. Vanzelfsprekend werd in het begin nog veel naar verbeelding ingevuld door West-Europese kaartenmakers, omdat ze simpelweg nog niet alles wisten. Religie kon een rol spelen, commercie ook – de werken moesten verkopen en een fantasierijke invulling hielp daarbij. Soms werden de mooie verhalen van bedriegers geloofd. Of het was een fata morgana, een luchtspiegeling, dat kwam op zee veel voor. „Wolken in de verte die als land werden waargenomen.”

Er zijn ook eilanden die pas heel recent van kaarten zijn verdwenen. Of het eiland Podesta aan de westkust van Chili bestaat, wordt zelfs nog steeds betwist. „Google Maps erkent het”, zegt Stéphanie Roland, die het opnam in haar boek en er eerder een korte film over maakte. „Maar de satellietbeelden zijn heel wazig. Amerika erkent het niet, omdat ze het nooit gezien hebben. Chili wel, maar dat kan zijn omdat het geopolitiek handig is: als het tot Chileens grondgebied wordt gerekend, geeft dat ze meer rechten voor de visserij in dat stuk zee.” In november 2008 beweerde de zus van twee overboord geslagen en vermist geraakte Chileense vissers dat de marine nog niet goed genoeg gezocht had: misschien waren ze wel op Podesta.

Agloe General Store

Agloe bestond echt. Dat wil zeggen: het heeft een tijdje echt bestaan. Toen de twee bedenkers ervan het stadje op de kaart van een van hun grootste concurrenten zagen staan, stapten ze naar de rechtbank. Ze waren geplagieerd! Hún bedenksel, op de wegenkaart van een ander!

Nee, was het verweer van de verdedigende partij: er had inmiddels iemand, omdát het op de kaart stond, een winkel geopend en naar de plaatsnaam vernoemd: de Agloe General Store. Dan bestond het plaatsje dus, want waarom zou die winkel anders zo heten?

Inmiddels heeft die de deuren gesloten, maar wie op Google Maps naar Agloe zoekt, kan de General Store nog steeds vinden. „Permanent gesloten”, staat erbij. „Ik was hier in een droom”, schreef iemand eerder dit jaar in een recensie. „Of het was geen droom, ik weet het niet meer. Ik herinner me dat ik een broodje en een moersleutel kocht.”

Zo lijken veel fictieve toevoegingen uiteindelijk hun weg te vinden naar de realiteit. Een Iers kunstenaarscollectief verzorgde in 2009 een expositie over het werk van Lillian Virginia Mountweazel, inclusief brievenbussenfoto’s. In de BBC-radioshow over Argleton, dat nep-plaatsje boven Liverpool, betoogde een hoogleraar van de London School of Economics dat het feit dat het op een digitale kaart stond het al een soort van echt maakte. „Het heeft coördinaten, en dus ook weersverwachtingen, verkeersinformatie en huizenprijzen.”

Het is een spel, zegt kunstenaar Stéphanie Roland, waarin de grens tussen feit en fictie steeds dunner wordt. Ze merkte dat zelf met de film die ze maakte over het eiland Podesta. „Daar is op internet niet veel over te vinden. Maar als je er nu research naar doet, kom je op websites en blogs ook dingen tegen die wij voor de film hebben verzonnen. Mensen hebben dat gekopieerd en nu is het realiteit.”