N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Joyce Roodnat In Centre Pompidou ziet Joyce Roodnat een bruin hoofdkussen van kunstenaar Marclay. Zonder dat kussen geen Marclay-kunst. Het statement van Claudia de Breij in haar oudejaarsconference is ook een kussen van jewelste.
In Dijon bekijk ik de ‘Mozesput’, met rondom 14e eeuwse mensgrote apostelen van Claus Sluter, de Nederlandse hofbeeldhouwer van de Bourgondische hertog Philips de Stoute. De details doen ’t ’m, de rij knoopjes aan een mouw, een swingende voet onder een gewaad, de stompe hoorntjes tussen de krullen van Mozes. Ik las over deze beelden in De Bourgondiërs van Bart Van Loo, en ik begreep: ik moet naar Dijon. En Van Loo heeft gelijk, een mens moet naar Dijon. In het Palais des Ducs ga ik plat voor het marmeren verdriet van de ‘pleuranten’, wenend onder hun monnikskappen, in het musée d’Art sacré ontvouwt zich moederschap in plaats van heiligheid in de houten gezichtjes van de middeleeuwse Mariaatjes.
En ik moet hier nog meer. Maar in Parijs exposeert Christian Marclay, ik kan me niet bedwingen, ik neem de TGV voor een middag in het Centre Pompidou. Ik ben dol op hem sinds ‘The Clock’, zijn 24 uur durende videocollage van duizenden filmfragmenten-met-tijd-erin (wanneer verovert een Nederlands museum een vertoning?). In Parijs krijg ik het bevestigd: Marclay is een professor Dumbledore met beeld en geluid, een dj Tiësto met beelden. Hij vergrijpt zich voor zijn kunst aan muziek, speelfilm, vinyl, celluloid, ondertitels, platenhoezen, muzieknoten in advertenties, kreten in strips (AAAHRG! als muzieknotatie). Hij is wijs en eigenwijs en eigengereid – zoals zo veel kunstenaars. Maar wat maakt hem zo extra goed? Geen idee. Tot ik in een vitrine een bruin hoofdkussen zie. De titel is ‘The Beatles’. Marclay haakte het met de cassettebandjestapes met al hun songs. Het kussen verwijst naar herinneringen, naar dromen, naar klanken het ene oor in en nooit het andere meer uit. Het is de zon waar deze expositie op uitdraait. Zonder dit kussen geen Marclay-kunst.
In Centre Pompidou zie ik ook een installatie van de Chinese filmer Tsai Ming-Liang – over verschillende schermen rollen beelden met een monnik die heel langzaam loopt. Deze door de wereld zwevende man heft zijn ene blote voet, rolt hem af op het plaveisel, en begint aan zijn andere voet. De wind bolt zijn rode pij. Het is niks en het is alles. Het is beeldschoon. Het vraagt overgave, dat ook. Wie geen zin heeft, verliest.
’s Avonds laat kom ik terug in Dijon. Oudejaarsavond is allang op streek, via mijn laptop stuit ik op de show van Claudia de Breij. Ook zij is eigengereid, wijs, eigenwijs. Ze is persoonlijk, ze is grappig, ze is scherp, ze is mild. Ze hoont, en toch is ze verdienstelijk niet-agressief. Het slotakkoord schenkt ze aan een gevluchte Russische ballerina, ze danst een passage van Het Zwanenmeer. Dat is gul. Het is ook een statement van jewelste. In Het Zwanenmeer wordt op leven en dood strijd geleverd, tegen het Kwaad. En zie: weerloos overwint. Weerloos heeft de meeste waarde. Zoek de haaknaald, dit is Claudia’s kussen.