‘Het was alsof je de hele dag een uitvaart hebt’

Hulpverleners Stintongeluk In september 2018 verliezen vier kinderen het leven als een Stint door een trein wordt gegrepen in Oss. Het wordt de zwaarste werkdag ooit voor tientallen medewerkers van gemeente, school, politie en andere hulpdiensten. Tien van hen kijken een jaar later terug.

De spoorwegovergang waar het ongeluk gebeurde.
De spoorwegovergang waar het ongeluk gebeurde. Foto Merlin Daleman

‘Is er een auto vrij?” klinkt het uit de portofoon van politieman Franklin ’t Zand. En dan nog een keer, nu klinkt de stem van de centralist wat onvast, dringender. „Is er een auto vrij?” Het is tien voor half negen in de ochtend. Franklin ’t Zand werkt al meer dan twintig jaar bij de politie, en hij weet meteen: dit is serieus. Het gaat om „aanrijding persoon trein”, zegt de vrouw aan de andere kant van de lijn.

Dat is echt iets voor de officier van dienst. Als ‘ovd’ gaat ’t Zand naar incidenten die beloven ingewikkeld te worden, om leiding te geven aan politiemensen en af te stemmen met andere hulpverleners.

Het is een ongeval, hoort hij van de centralist terwijl hij onderweg is naar het spoor. „Iets met een bakfiets. De bestuurster is nog aanspreekbaar.” Wat een raar ongeval, denkt hij. Daar is de centralist weer. Er zijn kinderen bij, zegt ze. Franklin ’t Zand ademt scherp in. Hij denkt meteen aan zijn eigen kinderen. „En dan”, zegt hij, „weet je dat het zo’n dag wordt”.

De weg van voorschoolse opvang Okido naar basisschool De Korenaer gaat over het spoor, per Stint, een elektrische bakfiets waarbij de bestuurder staat in plaats van zit. Die ochtend zitten Fleur (6) en Kris (4) in het roze voertuig, samen met Dana (8), Liva (4) en hun 11-jarige zusje. Vijf kinderen uit drie gezinnen.

Een 32-jarige medewerkster van de kinderopvang is de bestuurster van de Stint. Met de vijf kinderen in de bakfiets rijdt ze over de Braakstraat. Het is een straat met veel bomen, doorkruist door het spoor vlakbij het NS-station Oss-West. Als de Stint de spoorbomen nadert, beginnen ze te rinkelen. Maar de bestuurster kan niet meer remmen, wat ze ook probeert. De bakfiets komt op het spoor terecht, de machinist van de naderende trein kan niets meer doen.

Politieman Franklin ’t Zand

Om 08.30 uur stapt Franklin ’t Zand uit zijn dienstwagen, trekt zijn groene hesje aan en loopt naar de trein die stilstaat op het spoor. Meters verderop ziet hij een roze plastic bak. Er staat een vrouw gebogen over een van de slachtoffers. Een verpleegkundige, die toevallig aan het spoor woont, is aan het reanimeren. „Géén foto’s maken”, schreeuwt haar man naar mensen die met hun telefoon in de hand dichtbij komen. Hij is tegelijkertijd in de weer met doeken en lakens, om de lichamen af te dekken. „Je ziet de slachtoffers”, zegt ’t Zand. „Je ziet nog meer slachtoffers.” Een ambulancemedewerker ontfermt zich over degenen die nog leven.

De officier van dienst staat een paar seconden stil om de situatie tot zich door te laten dringen. Dan gaat hij in de werkmodus. Er is ruimte nodig rond het spoor, weet hij. Franklin ’t Zand instrueert zijn collega’s: „Sven, lintje pakken voor mij. Daar beginnen met afzetten. Jij daar, de andere kant afzetten. Jij, linkerperron leegmaken, jij rechterperron leegmaken.” ’t Zand bekijkt de Stint en ziet een verzekeringsplaatje op de roze bak. Het staat op naam van kinderverblijf Okido. Meteen: „Daar moeten mensen naartoe.”

Perswoordvoerder Dion Luijten

Op het politiebureau Den Bosch zit perswoordvoerder Dion Luijten achter zijn computer. Iets na half negen wordt hij gebeld over het ongeluk, door de meldkamer. Besloten wordt via Twitter naar buiten te brengen dat er iets aan de hand is op het spoor. „Hulpdiensten aanwezig in #Oss bij zeer ernstig ongeluk op spoor #Braakstraat met trein en bakfiets. Zwaargewonden en mogelijk meerdere doden.”

Dion Luijten stapt in zijn auto, om ter plekke de woordvoering te doen. Terwijl hij onderweg is wordt om 9.03 uur het eerdere bericht aangevuld, door zijn collega’s op kantoor. „Betreft ongeval tussen trein en bakfiets met kinderen. Helaas vier doden te betreuren en twee zwaargewonden.” De media-aandacht is meteen gigantisch. Om tien over negen is Luijten live op Radio 1. „Het is een triest verhaal, een zware aanrijding tussen een bakfiets en een trein”, zegt hij. Als de presentator vraagt wat er is gebeurd, zegt Luijten: „Het is ruim een halfuur geleden gebeurd, dus het onderzoek staat nu nog op het punt van beginnen.”

Bij het spoor moet Franklin ’t Zand de ene na de andere beslissing nemen. Er zijn veel getuigen, die moeten weg van de plaats van het ongeval. Het politiebureau in Oss wordt gesloten, alle medewerkers zullen daar getuigen gaan horen. De machinist en de conducteur, met wie ’t Zand ter plaatse kort spreekt, vertellen dat de Stint om onbekende reden niet stopte en op het spoor terecht kwam. „Niet geduwd”, concludeert ’t Zand.

De belangrijkste vraag is: wie zijn de kinderen? In hun zakken zitten geen identiteitsbewijzen. Van de voorschoolse opvang Okido krijgen politiemensen de namen. Franklin ’t Zand weet op dat moment: één kind ligt op de intensive care, vier zijn overleden. Maar wie is wie? Hij belt met het ziekenhuis om de identiteit van het opgenomen slachtoffer te controleren, maar vanwege haar privacy willen ze daar niets over zeggen. „Terwijl ze dat wel mógen zeggen.” Het is voor ’t Zand een frustrerende ervaring omdat hij de betrokken families zo snel mogelijk wil informeren. Intussen bellen ouders naar kinderopvang Okido, ze schreeuwen omdat ze duidelijkheid willen. „Is het mijn kind, is het mijn kind?” Maar de agent bij Okido kan nog niks zeggen.

Er wordt druk gezet door collega’s van Franklin ’t Zand, en na een kwartier zegt het ziekenhuis wie het zwaargewonde kind is. De officier van dienst moet zijn collega’s gaan vragen of zij het nieuws willen vertellen aan de ouders. Franklin ’t Zand kijkt om zich heen en denkt: wie staat er stevig in zijn schoenen? „Ruud, wil jij het doen”, vraagt hij. „En wie gaat er mee?” Drie koppels brengen de ouders het ergst denkbare bericht.

Directeur basisschool Peter Janssen

„Ga maar kijken of we kinderen missen.” Dat zegt Peter Janssen, directeur van basisschool de Korenaer tegen twee medewerkers. Hij heeft net een telefoontje gehad. Dat er iets ergs gebeurd is bij het spoor. Zijn basisschool bestaat 41 jaar, in die tijd hebben ze nog nooit een kind verloren. Medewerkers lopen langs alle zestien klassen om de hoofden te tellen. Vijf tafeltjes zijn leeg, zonder afmelding.

Tien minuten later arriveert de politie met de harde feiten: vier leerlingen overleden, een zwaargewond in het ziekenhuis. De lerarenkamer wordt meteen een noodkantoor. Ouders worden gebeld, of ze hun kinderen zo snel mogelijk op kunnen halen. Peter Janssen roept alle leerkrachten uit hun groepen. „Je gaat zoiets niet in de klas vertellen.”

Forensisch coördinator Ruben Hehanussa

Bij het spoor is ook forensisch coördinator Ruben Hehanussa gearriveerd. Hij moet het sporenonderzoek leiden. Samen met een schouwarts en collega’s kijkt Hehanussa onder de doeken. Zij moeten samen vaststellen hoe de slachtoffers erbij liggen, om met zekerheid te kunnen stellen waar ze aan zijn overleden. Hij gaat zich richten op de identificatie: wie is wie? Alles wordt gefotografeerd, daarna gaan de lichamen naar het mortuarium.

Ruben Hehanussa maakt in zijn map vier blaadjes vrij, waarop hij de voornamen van elk kind schrijft. Hij informeert bij politiecollega’s naar uiterlijke kenmerken van de slachtoffers. Wie had er een oorbelletje in? Wat was de kleur van de kleren? Later krijgt hij vier foto’s doorgestuurd, van elk kind een. „Dan weet je, zo zien ze eruit.”

Per slachtoffer maakt de forensisch coördinator een lijst met kenmerken aan, die hij doorbelt aan zijn collega’s in het mortuarium. Zij vergelijken die lijst dan met wat zij zien op de lichaampjes. Zoiets moet precies, zegt Hehanussa. „Je moet zeker weten dat je kunt zeggen: dit is dat kind. In het mortuarium waren meerdere collega’s, zij moesten het er unaniem over eens zijn.”

Op het spoor is het onderzoek ter plekke bijna klaar. Franklin ’t Zand rondt zijn werkzaamheden af, en raakt in gesprek met mensen van de verkeersongevallenanalyse (VOA) van de politie. Zij hebben de beschikking over camerabeelden vanuit het standpunt van de machinist, op het moment van het ongeluk. Of hij die wil zien? ’t Zand stemt in. „Je doet het omdat je wil weten wat er gebeurd is.” Later komt pas het besef van wat hij heeft gezien. „Nu zeg ik: wat je ook doet, als het niet hoeft, niet kijken. Je vergeet het nooit meer.”

Gemeentesecretaris Henk Mensink

„Maak de agenda maar schoon, Marianne”, zegt gemeentesecretaris Henk Mensink die ochtend tegen zijn secretaresse, als hij hoort van het ongeluk. Mensink werkt dan pas twee maanden voor de gemeente Oss. Het beleidsteam komt meteen samen, onder leiding van burgemeester Wobine Buijs. Ze vraagt of er iemand direct betrokken is bij het ongeluk. Een ambtenaar blijkt het ongeluk bij toeval te hebben gezien en komt dus niet werken.

Tijdens de vergadering wordt besloten dat de plek van het ongeluk van de mensen in Oss is. Als er bloemen komen, blijven die daar liggen. Ook moet er een opvanglocatie komen voor de getroffen families. Daar gaat Slachtofferhulp naartoe. „We hebben toen heel snel de situatie ingeschat en gezegd: Wobine, je moet daar ook heen. De burgemeester kan verhalen aanhoren, er zijn”, zegt Henk Mensink. De burgemeester schat in dat het een ongeluk met landelijke impact wordt. „Dit raakt iedereen, zei ze.”

Om 13.00 uur die middag wordt er een persconferentie gegeven, die onder meer de NOS live uitzendt. Districtschef Dianne van Gammeren zal er, naast onder meer burgemeester Buijs, journalisten toespreken. Enkele uren na het incident probeert ze zo volledig mogelijk te zijn, maar niks te zeggen wat extra pijnlijk is voor de nabestaanden.

Opslag van de knuffels bij gemeente Oss. Foto Merlin Daleman

Vrijwilliger Oane de Jong

De ouders van de omgekomen kinderen komen die dag bij elkaar in wijkcentrum De Hille. Ook basisschooldirecteur Peter Janssen loopt er rond. Sommige ouders omhelst hij, anderen geeft hij een hand. Hij probeert te luisteren, te praten, voor zover dat kan.

Voor alle andere ouders en kinderen van basisschool De Korenaer is er een bijeenkomst in een sporthal. Daar is ook Oane de Jong, vrijwilliger van Slachtofferhulp. De gepensioneerde De Jong woont in Lith, vlakbij Oss, maar op de dag van het ongeluk is hij in Friesland. Als hij een telefoontje krijgt, stapt hij in de auto en rijdt naar het zuiden om zijn collega’s te gaan helpen. Medewerkers van Slachtofferhulp vangen die dag onder meer ooggetuigen, ouders en politiemensen op, honderden mensen in totaal. Ook komen er op vanuit het hele land meer dan honderd telefoontjes binnen, bijvoorbeeld van ouders die zich afvragen hoe ze hier met hun kinderen over moeten praten.

In de sporthal is koffie, thee, water, er zijn broodjes. Kinderen zijn er rustig aan het spelen, af en toe vragen ze iets aan hun ouders. De Jong mengt zich onder de mensen, gaat naar een groepje toe en vraagt: „Hoe gaat het met jullie?” En daarna: „Wat doet het met u?”

Ergens in de sporthal staat een vader helemaal alleen. Als De Jong aan hem vraagt hoe het gaat, begint hij te huilen. Hij vertelt dat het ongeluk hem enorm heeft geraakt. En dat hij het moeilijk vindt dat te uiten. Iets verderop spreekt een moeder Oane de Jong aan. Haar zevenjarige dochter vertelt dat ze haar beste vriendin heeft verloren. „Ik wil naar mijn vriendinnetje toe”, zegt het meisje. „Ik wil haar zien.” De Jong zegt dat dit niet kan, maar dat ze wel een tekening voor haar kan maken. „Nou, dan ga ik een tekening maken”, zegt het meisje en rent weg, naar haar vriendinnetjes toe. De Jong noteert telefoonnummers en namen, en zegt toe de komende dagen te bellen, of langs te komen. In die dagen neemt hij contact op met ongeveer twintig mensen.

Politiechef Anke Jaspers

Anke Jaspers is teamchef van de politie in Oss. Sinds de zomer loopt ze bij het team mee als trainee met de zittende teamchef, ze geven samen leiding aan 155 mensen. Op de dag van het ongeluk werkt ze pas drie maanden op het bureau in Oss. Ze hoort van het ongeluk in de auto, via de radio, en zegt iets later tegen haar collega: „Dit is niet goed.” Er moet iemand naar het team voor nazorg, wordt haar verteld. Dat gaat Anke Jaspers doen.

Als ze Oss binnenrijdt, ziet ze dat het leven op straat vertraagd is. Mensen zitten met elkaar op een muurtje te praten, auto’s rijden minder snel. Vreemden kijken elkaar langer aan, zo lijkt het. Jaspers gaat naar het enige politiebureau dat de stad heeft, op iets meer dan een kilometer van het spoor. Het is er ongewoon stil. „Alsof een collega was overleden.” De eerste getuigen worden naar kamertjes begeleid. „Een van de eerste dingen die ik gezegd heb: als onze mensen straks terugkomen, moeten er een broodje en koffie zijn.”

Het Team Collegiale Ondersteuning (TCO) wordt gebeld. Agenten die zelf weten hoe het is om iets heftigs mee te maken, bellen naar de mensen rond het spoor. Hoe het gaat, of ze nog iets kunnen betekenen. Redelijk snel komen de eerste politiemensen het bureau binnen. In de kantine kijken ze samen de persconferentie, Anke Jaspers vindt het een bijzonder moment. De hulpverleners die door de burgemeester geroemd worden, staan allemaal om haar heen.

Ook Franklin ’t Zand is op het bureau in Oss, daarna rijdt hij nog even door naar het bureau in Uden, waar hij vaak werkt. Collega’s vragen hem hoe de dag was, maar krijgen dan een melding van een vechtpartij, en vertrekken. ’t Zand zit even alleen, maar komt dan een andere collega tegen, met hem was hij ooit als eerste ter plaatse na een familiedrama in Veghel. En ineens komt het besef binnen dat hij de kinderen heeft gezien. „Toen viel de eerste traan. Die collega hield me vast. Daar ben ik dankbaar voor. Want je moet het kwijt.”

Het is inmiddels half zeven ’s avonds, het politiebureau in Oss is leeg. Maar Anke Jaspers is er nog, ze weet dat twee politiemensen nog terug moeten komen. Zij waren ter ondersteuning aanwezig bij de schouw voor het identificeren van de slachtoffers. Als ze binnenkomen, ziet de teamchef meteen dat ze allebei verslagen zijn. De een is altijd vol energie, maar daar is nu niets van te merken. Ze vertellen wat ze die middag gezien hebben. Anke Jaspers vraagt aan allebei of er thuis iemand voor ze is. Als de laatste politiecollega’s dan vertrekken, stapt ook de teamchef in de auto, na haar zwaarste werkdag ooit. „Het was alsof je de hele dag een uitvaart hebt, van ’s ochtends half negen tot acht uur ’s avonds.”

Grote kantine op het politiebureau. Foto Merlin Daleman

Burgemeester Wobine Buijs

Die avond gaat gemeentesecretaris Henk Mensink samen met burgemeester Wobine Buijs en wethouders naar het spoor. De burgemeester spreekt, zonder microfoon, haar inwoners toe, geïmproviseerd. Henk Mensink ziet heel Oss rond het spoor staan: „Poolse arbeiders, autochtone Ossenaren, alles even gelijk. Op een gegeven moment kwamen de brandweerlieden, die ook snel ter plaatse waren, zij kregen een staande ovatie van het publiek. Vrijwilligers vlogen de burgemeester om de hals.” Na afloop loopt Mensink samen met de burgemeester terug. Wildvreemden pakken hem vast, zeggen dat ze het zo fijn vinden dat ze er zijn. Het leidt tot de eerste tranen bij de gemeentesecretaris.

Als Mensink thuis is, gaat zijn telefoon, het is een medewerker van de buitendienst. „Henk, er liggen wel duizend bloemen op die herdenkingsplek naast het spoor. Het gaat morgen regenen en stormen, vind je het goed als we daar tenten neerzetten?” Het verzoek ontroert Mensink. Een jongen van de handhaving die bij het spoor stond, vertelt aan de gemeentesecretaris dat hij een fotograaf die een foto wilde maken van de plek waar het ongeluk gebeurde, heeft uitgescholden. „Ik stamp je nog liever in elkaar dan dat ik je erdoor laat”, zegt de handhaver tegen de fotograaf. Mensink: „Rauw, zoals we dat in Oss doen. Ik kan er alleen maar trots op zijn.”

Familierechercheurs

Twee dagen na het ongeluk bij het spoor komen op een politiebureau in Oss acht familierechercheurs bij elkaar. Het zijn speciaal opgeleide politiemensen, die vragen kunnen beantwoorden en contact houden met de getroffenen. Op de dag van het ongeluk krijgt elk getroffen gezin een koppel toegewezen, net als de bestuurster van de Stint. Diezelfde avond begeleiden ze de ouders als ze voor het eerst hun overleden kinderen mogen zien. Op zaterdag worden de familierechercheurs gebeld door het onderzoeksteam: de spullen van de slachtoffers die naast het spoor zijn gevonden, mogen terug naar de ouders. Het gaat om knuffels, broodtrommeltjes, rugzakjes, slippers. Er zit modder op, soms ook bloed. De familierechercheurs zijn ook bijeengekomen om de spullen schoon te maken, te sorteren, en ze daarna naar de juiste ouders toe te brengen.

„Heeft mijn kind geleden?”, vragen ouders aan de familierechercheurs. En: op welke plek zat het in de Stint? Meerdere familierechercheurs zijn bij een bijeenkomst van het onderzoeksteam waar camerabeelden worden getoond van het moment dat de kinderen in de Stint stappen. Ook Hans Harmsen, coördinator familierechercheurs, is erbij. Ze weten welk kind een bepaalde kleur jas aan heeft, en kunnen zo zien wie waar zit. Ze bekijken ook foto’s van het moment dat de Stint het spoor op schiet. „We bekijken die beelden omdat ouders dat willen weten. Wat we tegen ze zeggen moet honderd procent kloppen.”

Almeerder Nick Nietveld

In de dagen na het ongeluk start Almeerder Nick Nietveld een ‘doneeractie’. De man, die de slachtoffers zelf niet kende, voelt zich zo betrokken bij de nabestaanden, dat hij oproept tot een inzameling, zodat de families de uitvaarten kunnen betalen. Tienduizend euro per slachtoffer, was het idee. In totaal haalt hij ruim 260.000 euro op. Gemeentesecretaris Henk Mensink ziet meteen de risico’s. „Dit moet niet als een erfenis in een slechte familie worden.” Hij brengt de Almeerder in contact met prominente ondernemers uit Oss, die samen een stichting starten. Het geld wordt maanden later uitgekeerd aan de nabestaanden.

Het inzamelen van geld leidt tot telefoontjes bij de gemeente Oss. „Ik heb óók een kind verloren en we hadden geen geld voor een uitvaart”, zegt een beller. „Ik wil ook iets van dat geld krijgen.” Er zijn mensen die mailen: er gaat hier nu zoveel aandacht naartoe, maar ik heb ook verdriet gehad. Gemeentesecretaris Mensink bespreekt het met de burgemeester, zij beantwoordt alle mails persoonlijk.

Ritueelbegeleider Gemma van Baasbank

In de weken na het ongeluk worden de uitvaartdiensten gepland. Sommige families zijn bang voor opdringerige pers bij de uitvaart, dus regelen de familierechercheurs dat er onopvallende politievoertuigen worden ingezet.

Bij één gezin liggen rouw en hoop vlakbij elkaar. Twee zusjes kwamen om bij het ongeluk, hun grote zus ligt in het ziekenhuis in Nijmegen. Ritueelbegeleider Gemma van Baasbank wordt gevraagd de uitvaartdienst van de twee zusjes te doen. Ze gaat meerdere keren langs in het ziekenhuis, waar de overleden zusjes beneden in het mortuarium liggen, en het andere meisje boven op de intensive care. Ze praat met de ouders in een apart kamertje over die dienst. „Wie mag wat zeggen, wat mag ik zeggen? Wat voor meisjes waren het? Waar genoot je van? Wat vond je leuk om samen te doen? Dat zijn leuke onderwerpen. We hebben ook gelachen.”

Tijdens een van de uitvaartdiensten krijgt basisschooldirecteur Peter Janssen van een van de ouders een gekleurd bandje. Het zit nog steeds om zijn pols. „Ik zal het dragen totdat het kapot is”, heb ik gezegd. „En dat doe ik dan ook.”

Op 8 oktober is er een speciale herdenkingsdienst, in het Osse theater De Lievekamp. Het is bedoeld voor bekenden van de slachtoffers en de hulpdiensten. Andere Ossenaren kunnen de herdenking volgen op grote schermen in het voetbalstadion van TOP Oss. „Verdriet wordt lichter als je het samen kunt dragen”, zegt Gemma van Baasbank tijdens de herdenking. „Maar het verdriet leek toen wel van iedereen te zijn.” Dat was soms moeilijk voor de ouders van de overleden kinderen, weet Van Baasbank. „Het is heel aardig van die mensen, maar ze ervaren niet hoe erg het allemaal is. Ons kind wordt gewoon weer wakker de volgende dag.”

Traumaverwerking

Ook voor de betrokken politiemensen gaat het leven verder. Er wordt aan hen gevraagd of ze weer kunnen werken de dag erop. Iedereen zegt er gewoon te zijn. Ook Franklin ’t Zand gaat de dag na het ongeluk aan de slag. Een week later heeft hij ochtenddienst als er een melding komt: een aanrijding van een taxi tegen een boom. De passagiers zijn vijf kinderen. Het komt aan als een „mokerslag”. In gedachten staat hij weer op het spoor. Hij laat niets merken en stapt zijn auto in.

Onderweg, alleen in de auto, begint ’t Zand te schreeuwen, te schelden, tegen zichzelf. „Waarom moet mij dit weer overkomen”, roept hij. Als hij de auto uitstapt, schrikken zijn collega’s. Iedereen bij de politie weet dat hij als eerste ter plekke was bij het ongeluk in Oss. „Gaat het, Frank?” vragen ze. Hij knikt. Maar hij denkt: ik wil hier niet zijn.

De kinderen uit de taxi zijn ongedeerd, een meisje heeft een bult op haar hoofd, een jongetje pijn in zijn buik, dat is het. Maar ’t Zand voelt dat zijn emoties zijn verstand langzaam maar zeker overnemen. Als een collega hem vraagt hoe het nou écht is, is het klaar. Hij belt zijn teamchef en zegt dat hij hulp nodig heeft. Hij belt een goede vriend van de meldkamer en zegt: „Je moet me komen halen.” Daarna zit hij drie weken thuis, gaat hij op vakantie, en begint daarna weer met werken. „Maar het blijft een laatje dat af en toe open gaat.”

Volgens teamchef Anke Jaspers is van die ervaringen geleerd. Om die reden schreef ze voor andere leidinggevenden binnen de politie een ‘plan van aandacht’: een intern stuk waarin ze uiteenzet waaraan tijdens en na dit incident behoefte was. Bij de politie Oost-Brabant zullen ze in de toekomst bij heftige incidenten zoals het Stintongeluk, niet meer aan politiemensen vragen of ze de volgende dag willen werken. Soms zal er door de leiding besloten worden ze tijdelijk van noodhulpdiensten af te halen, uit bescherming van de politiemensen die direct op meldingen af moeten gaan.

Ook heeft in Oss elke betrokken agent een ‘mental check-up’ gehad, een individueel gesprek met een psycholoog om te kijken of alles goed gaat op gebied van werk, privé en gezondheid. Ook over de Stint werd gesproken. Jaspers: „We zijn niet opgeleid voor traumaverwerking. Het heeft me aan het denken gezet: hoe doen we zoiets als politie? Ik voel me verantwoordelijk voor wat er met Franklin is gebeurd.”

Herdenkingen in de bosjes bij het spoor. Foto Merlin Daleman

Het ongeluk zal voor lange tijd gekoppeld worden aan Oss, bijna iedereen in de stad of in de dorpen eromheen kent wel iemand die familieleden van de slachtoffertjes kent. De stad is weer een beetje een dorp.

Oane de Jong van Slachtofferhulp denkt vaak terug aan het moment dat hij naar het spoor ging, samen met zijn vrouw, een aantal dagen na het ongeluk. De bloemenzee, de huilende mensen. „Ik dacht: over drie weken is deze plek weg, en dan gaan we verder met ons leven. En dat is goed. De mensen die het gezien hebben zijn er nog langer mee bezig, maar bij hen raakt het op de achtergrond. De nabestaanden hebben levenslang.” Als je daar staat, zegt De Jong, „realiseer je je dat zo’n gebeurtenis invloed heeft op gigantisch veel levens.”