Toen Michaël Borremans (1963) begon met schilderen, bijna dertig jaar geleden, schilderde hij een man die een penseel diep in zijn hart steekt. Hij pleegde de perfecte artistieke harakiri. Dat schilderij heeft hij nog steeds. Hij houdt het dichtbij zich, vertelt hij in zijn absoluut niet naar verf ruikende atelier in Gent.
Borremans laat dat eerste doekje niet zien op tentoonstellingen of beurzen, ook niet op de bloemlezing van twintig jaar schilderen dat dit weekend opende in museum Voorlinden in Wassenaar. „Het is geen goed schilderij, helemaal niet”, zegt hij. Maar met dit doek verbeeldde hij wel zijn credo als schilder. Een onwankelbaar geloof in de schilderkunst. Een schilderkunst die intens zal zijn, of ze zal niet zijn. „Een naïeve metafoor”, zegt hij nu, 61 jaar oud. „Maar een manifest? Ja, dat zeker.”
We spreken af in één van zijn vier ateliers. Twee daarvan bevinden zich in Gent. Het zijn oude fabrieken die zijn omgebouwd tot kraakheldere werkruimtes. In eentje begint ons gesprek. Bijna alle schilderijen zijn op transport, dus de schilderzaal is zo goed als leeg. Dit jaar, zegt hij, heeft hij „spijtig genoeg” nog niet kunnen schilderen omdat hij veel tentoonstellingen over de hele wereld heeft en veel moet reizen. En veel interviews, waaronder deze.
In de oude, door het Belgische architectenbureau Coussée, Goris, Huyghe verbouwde limonadefabriek is ook een bibliotheek en een met akoestische gordijnen afgebakende muziekruimte. Alles duurzaam verwarmd en ecologisch verantwoord. In de muziekkamer staat een contrabas, liggen elektrische gitaren en een akoestisch drumspel. ’s Ochtends, voor Borremans aan het werk gaat, kruipt hij achter het drumspel en experimenteert – meditatief – met „rare ritmes”. De andere instrumenten zijn voor de band met professionele musici, met wie Borremans jazz speelt en soundtracks voor films.
Jan Hoet
Borremans, volgens de New York Times „misschien wel de beste levende figuratieve schilder”, is eind vorige eeuw doorgebroken als schilder. „Ongelooflijk”, zegt hij. „Ik wist niet wat me overkwam. Maar Jan Hoet [de in 2014 overleden eerste directeur van het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst in Gent – red.] kocht in 2000 werk van me aan, en ja, als Jan Hoet zei dat het goed was, dan ging iedereen met je op de loop.”
Sindsdien kleeft het succes hem aan de broek. Tentoonstellingen heeft Borremans over de hele wereld, van Tokio tot Los Angeles, van Brussel tot New York. Zijn werk wordt vertegenwoordigd door één van de belangrijkste galeries ter wereld – die van David Zwirner. Toen in 2015 een schilderij van een vrouw met een eend (Girl with duck, 2011) op een veiling in Londen voor 2,7 miljoen euro werd verkocht, was hij plotseling de duurst verkopende Belgische schilder van dat moment, duurder dan het werk van Luc Tuymans – die andere Belgische schilderstycoon.
Al dat succes heeft ertoe geleid dat Borremans nu „een tamelijk vrije vogel” is, die „goed” van zijn werk kan leven. Hij verzamelt old timers, waaronder de lievelingsauto uit zijn jongensjaren – een Lamborghini uit 1970. Maar zijn dagritme is bijna militair strikt: elke dag tussen 5 en 6 uit de veren, een kwartiertje poweryoga en gewichten, vervolgens douchen, een ayurvedisch ontbijt met gestoofd fruit, om 9 uur een tweede ontbijt, en dan aan de slag. Zijn vier ateliers zijn geen kunstfabrieken, zoals die van Damien Hirst of Gerhard Richter, waar een legertje assistenten rond krioelt. Borremans onderhoudt geen website en heeft slechts twee assistenten in deeltijd-dienst – zijn dochter is er één van. De schoonmaak van de atelierruimtes doet hij zelf. En wat betreft het schilderen – ook daar heeft hij geen assistenten bij nodig. „Ik heb een kleine productie”, mompelt hij aan een notenhouten tafeltje in zijn bibliotheek. „Zo’n zes à zeven schilderijen per jaar. Ik ben eigenlijk best lui.”
Op dit moment is hij op zoek naar een huis in Italië, waarvoor hij vanaf januari twintig uur per week Italiaans gaat leren. Toch liggen zijn wortels in Oost-Vlaanderen, in Gent en Geraardsbergen, waar hij als jong mannetje zijn krachten als wielrenner beproefde op de kuitenbijtende Muur. Vele malen maakte hij de afgelopen decennia bekend dat hij zou gaan verhuizen. Nu zou het echt gaan gebeuren, ja echt. Maar steeds blijft hij zitten waar hij zit.
Waarom lukt het hem niet om weg te gaan? Het beste moment om zo’n vraag te stellen is een druilerige en waterkoude dag als deze. De hemel kleurt grijs als oud beddengoed, zelfs de bomen zijn grauw. „De kwaliteit van dit licht is perfect om te schilderen”, zegt hij opgetogen. „Dit klimaat is geweldig – met zijn seizoenen. En zeker in de herfst en winter is het licht diffuus, alsof de zon zich achter melkglas verstopt. Kijk, hoe mooi dat licht is gespreid. Ik digesteer dat licht als de heerlijkste kaviaar. En als er wolken zijn: ach… voor mij is dat altijd indrukwekkend.”
Raketkostuums
Vervreemding is het eerste wat je te binnen schiet als je oog in oog met de schilderijen van Borremans staat. Mensen en dieren staan verloren in de ruimte. Hun plek op aarde voelt misplaatst. Sommigen zijn gehuld in futuristische, raketvormige kostuums. Hun blik keert zich af van de toeschouwer, en richt zich naar binnen – naar ergens, maar niet hier. Titels suggereren vaak het tegenovergestelde van wat je op het doek ziet.
Zo toont The Witch uit 2021 – een meesterwerk en helaas niet te zien in Voorlinden – een verdroomde, blozende jongen in een ongelooflijk saaie streeptrui. Borremans zag de jongen vlak bij zijn atelier in Ronse aan het werk bij de boer en vroeg hem te poseren. De linkerhand van de jongen reikt naar iets, duidt iets, maar de gezichtsuitdrukking van de jongen is passief, doof, afgesloten. Welke heks schuilt er in deze jongen?
Het unheimische van René Magritte is bij Borremans nooit ver weg en qua compositie en verfstreek is er altijd de voluptueuze acrobatiek van Rubens waar hij graag naar kijkt, de verfijnde nuances in kleur en toon van Chardin, van Velázquez en ook: Vermeer. Maar daarover later meer. De vraag is: hoe heeft Borremans die feilloze techniek onder de knie gekregen?
„Ik ben als schilder autodidact. Bij welke academie kun je tegenwoordig nog echt leren schilderen? Ja in Rusland.”
Als hij op 16-jarige leeftijd en tot ontsteltenis van zijn vader naar een kunstopleiding in Gent vertrekt, treedt hij een beetje in de voetsporen van zijn grootvader, die fotografeerde. Hij leert in Gent fotografie en grafiek. Na zijn studie geeft hij meer dan tien jaar les.
„Dat was leuk met de studenten”, zegt hij nu, „maar die vergaderingen, waarbij de docenten allemaal uitgebreid hun woordje wilden doen – ongelooflijk saai was dat. En van de weeromstuit ging ik tijdens die vergaderingen tekenen en fantaseren. Als ik iets anders wilde in de kunst dan lesgeven, als ik écht een spoor wilde nalaten, een daad wilde zetten, dan moest ik gaan schilderen.”
Licht
Hij geeft zichzelf drie jaar de tijd om het schilderen onder de knie te krijgen. Hij zegt zijn baan op, kijkt naar reproducties, leest boeken over de techniek van barokschilders, maar hij bekijkt ook het echte werk. Na een bezoek aan het Prado in Madrid waar hij Velázquez ziet, kan hij drie maanden geen penseel meer aanraken. Een bezoek aan het Rijksmuseum in Amsterdam is net zo belangrijk.
„Vermeer was een eye opener. Ik kwam de zaal binnen en zag een klein schilderij van een brief lezend meisje in blauw [Vermeers Brieflezende vrouw in het blauw (1663-1664), red.]. Ik zag niet alleen de lichtval, die fenomenaal is. Maar ik zag ook de kracht van dat kleine doekje. Ongelooflijk. Het trekt je al van verre aan. Het is eenvoudig van compositie en toch zo subliem – een beetje zoals Giotto. Die kracht kan een tekening nooit hebben, besefte ik, hoe goed en interessant ze ook is. En dat heeft me de ogen geopend. Wat schilderkunst vermag. Waarom dat medium nog altijd zo aantrekkelijk is voor heel veel mensen.”
Hoewel opgeleid als tekenaar, maakt Borremans nooit potloodschetsen. Modellen in zijn atelier hult hij in zelfgemaakte pakken. Hij vraagt ze te dansen. Soms zegt hij: „Stop eens je hand in je mond”. Dat leidt dan tot een buitenissig schilderij als Girl Eating (2013), wel in Voorlinden te zien. De camera is zijn potlood. Hij maakt tientallen foto’s, en soms is er een moment dat hij denkt: „Ja, nu komt alles samen.”
‘Alles’ is de sfeer van het macabere, van het eenzame en daarbij opgeteld: een schoonheid van licht die surreëel aandoet. „Zelfs als ik een magnoliatak schilder, komt die sfeer erin. Dat is mijn aard.”
De foto’s zet hij in de computer. Hij schuift, vertroebelt het beeld. „Ik schilder niet over”, zegt hij. „Ik herken op beurzen al die schilderijen die van foto’s zijn nageschilderd. Dat is een fout. Dat zie ik meteen. De details zijn te fotografisch. Het licht is niet goed. Een foto is altijd documentair, terwijl een schilderij dat niet is. Een schilderij is altijd verbeelding. Het heeft een heel andere psychologische impact dan een foto. Een schilderij is altijd zwanger, het eist altijd aandacht op. Als het goed is tenminste.”