Was het ooit prettiger wachten op die verdomde Godot dan in het gezelschap van Mark Rietman en Jaap Spijkers? De twee acteurs spelen hun personages, Estragon en Vladimir, in de regie van Erik Whien, als twee mopperige, lieve, oude baasjes, die je eindeloos vertederen. Want wat staan deze bebaarde zwervers nou te hannesen op die lege weg bij die kale boom, wachtend op een man die nooit zal komen? Almaar pratend en pratend om de verveling niet de overhand te laten krijgen, geregeld in de war van hun herinneringen.
Whien regisseert bij Het Nationale Theater zijn tweede Wachten op Godot, na een versie uit 2009, die in NRC werd omschreven als „precies vakwerk” en als „licht” gebracht, maar ook als „niet noemenswaardig dramatisch of komisch”. In de jaren erna profileerde hij zich succesvol als specialist in het werk van de Ierse, in het Frans schrijvende auteur Beckett (1906-1989), dankzij regies van Eindspel, Krapps laatste band en Happy Days. Een slaafs volger van de talloze regie-aanwijzingen van dwingeland Beckett is hij daarbij allerminst en de lichtheid is een constante gebleven.
In het prachtige Eindspel kon de precieuze slapstick van René van ’t Hof gloriëren dankzij het bezonken tegenspel van Hans Croiset. In Krapps laatste band was Jaap Spijkers een voorbeeldige Krapp, dankzij zijn onovertroffen combinatie van kwetsbaarheid, melancholie en flitsen van daadkracht. Het zijn dezelfde eigenschappen waarmee Spijkers nu grandioos vorm geeft aan zijn Vladimir.
In Whiens Happy Days ging ik niet mee in die lichtheid. De keuze voor een artificieel decor was voor mij een onoverkomelijke barrière. Waar Beckett voorschrijft dat hoofdpersoon Winnie tot haar middel en later tot aan haar nek in een heuvel ingegraven staat, zat ze vast in een vlechtwerk van gele stroken stof. Het was alsof Winnie opgesloten zat in Legoland in plaats van dat ze onherroepelijk en onbegrijpelijk wegzonk in de gulzige, machtige aarde. En de optimistische toon die Whien oplegde aan actrice Antoinette Jelgersma kreeg te weinig tegenwicht.
In Wachten op Godot is de balans hersteld. Rietman is als meesterlijke komiek de motor van het stuk, dankzij zijn optimale timing (een onderschat talent van hem). Met zijn uitgesproken mimiek, zijn afwisseling van sarcastische, naïef-verbaasde, lijzige en kribbige tekstbehandeling en zijn moedeloze voorkomen geeft hij extra diepte aan de grillen van Estragon. Terwijl Rietman een clowneske Estragon neerzet, bewaart Spijkers als Vladimir de kalmte en de ernst: door hem houden de twee mannen vast aan hun afspraak met Godot.
Beeldschone plaatjes
Hun wrevelige vriendschap levert ook beeldschone plaatjes op. Bijvoorbeeld wanneer Spijkers het been van Rietman optilt om hem uit zijn schoenen te helpen en Rietman over zijn rug heen hangt, met blij-verdwaasde blik kroelend door het haar van zijn maat. En wanneer ze schouder aan schouder een watervlugge dialoog tot melodieuze kamermuziek smeden, even weg van het gehakketak in hun gesprekken.
Hun wankele symbiose wordt gespiegeld in de ontmoeting met een bullebak en zijn vernederde knecht. Pozzo (Bram Coopmans), in zijn witte pak ogend als een verdwaalde koloniaal, blaft alleen maar naar Lucky (Joris Smit), die hij aan een ketting meevoert. Coopmans’ buitensporige geschreeuw maakt dat zijn akelige machtsmisbruik er veel te dik bovenop ligt. Smit staat als Lucky stijf voorovergebogen, met een tas in elke hand, gedienstig bewegend op elk bevel. Symboliseert hun aanwezigheid de buitenwereld, waarin macht en pijn willekeurig verdeeld zijn? Pozzo merkt op dat hij net zo goed in de schoenen van Lucky had kunnen staan en vice versa: „Als het toeval het anders had gewild.”
Dat is een van de keren dat zichtbaar wordt dat Beckett een sadistisch universum creëert, waarin logica, consistentie en coherentie zijn uitgebannen en de tijd zich in een lus lijkt te bewegen. Vladimir en Estragon kibbelen over welke dag het is en waar ze zijn. Herinneringen ontglippen hen, als dementerende mannetjes. De voorstelling bestaat ogenschijnlijk uit twee dagen, gespeeld voor en na een pauze, maar wanneer de ontmoetingen met Pozzo en Lucky zich herhalen in het tweede deel, is Pozzo plots blind en Lucky plots stom. Pozzo zegt Vladimir nooit te hebben gesproken. Net als het jongetje dat voor en na de pauze komt melden dat Godot niet vandaag, maar morgen zal komen. Alsof alles voor de eerste keer gebeurt. Pozzo verwijt Vladimir zelfs een obsessie met tijd. Wat maakt het uit wat voor dag het is, is zijn vraag. Elke dag is dezelfde dag.
Groot raadsel
Wachten op Godot (uit 1952) is nog altijd een groot raadsel, dat door Whien in heldere lijnen wordt uitgetekend. De mens zit klem, het toeval regeert, elk streven is een illusie. De lichtheid van deze Beckett is verraderlijk, want in de grond van de zaak is dit onvermijdelijk een inktzwart en mistroostig stuk over de fatale onmacht van de mens, over de ontbrekende zin van het bestaan en het tragische verlangen naar betere tijden. Whien verpakt dat besef alleen anders. Hier is de lach dikwijls het voertuig voor een deprimerend gevoel van leegte.
Vanaf de eerste woorden hangt de doemenis over de mensheid. Estragon klaagt: „Er is niks aan te doen.” Rietman trekt op dat moment vergeefs aan zijn schoen, in een koddige poging hem uit te trekken. Vladimir antwoordt: „Dat begin ik ook te geloven.” Ze praten meteen langs elkaar heen, want Vladimir heeft het niet over knellende schoenen, maar over het leven. Hij verkeert in filosofische gedachten en heeft het over het idee dat hij nog niet alles heeft geprobeerd, en dan toch ‘de strijd’ weer aangaat.
In de originele vertaling van Jacoba van Velde (uit 1965), die door Whien danig is bewerkt, opent Estragon nog explicieter, met: „Het heeft geen zin.” Nee, het heeft geen zin. Dit zijn dan ook mannen die tot tweemaal toe besluiten zich aan die kale boom op te hangen. Wat niet lukt, bij gebrek aan een touw. Het levert een comedy-act op die de treurigheid tackelt.
Lees ook
Wat maakt de klassieke theaterstukken van Samuel Beckett zo onverslijtbaar?