Het stoornisdenken moet stoppen

Gezondheid Niet ieder psychisch probleem is een stoornis, schrijven en .



Foto Getty

Nederland is ziek, zei premier Lubbers in 1990. Hij doelde op de bijna negenhonderdduizend arbeidsongeschikten. Ruim dertig jaar later is Nederland opnieuw ziek, maar nu veel erger. Volgens het Trimbosinstituut heeft een op de vier Nederlanders een psychische stoornis. Bij jongeren en studenten gaat het bijna om de helft. Zou het?

Hulpverleners in de jeugdzorg zien kinderen en jongeren met concentratieproblemen, angstklachten, woedebuien, dwangverschijnselen, langdurig schoolverzuim, eetproblemen, middelenmisbruik, automutilatie, somberheid, verwardheid. Serieuze problemen waar niet alleen zij, maar ook hun ouders mee worstelen. Als ze met hun kinderen bij de psycholoog of psychiater komen, is hun eerste vraag vaak: Wat is er mis met mijn kind? Heeft het ADHD? Autisme? Iets anders? Ook jongeren die zelfstandig komen, willen vooral één ding heel graag weten: welke stoornis heb ik?

Met die vraag gaan hulpverleners aan de slag. Ze stellen vragen en pakken hun dikke ‘stoornissenboek’ erbij: de DSM, het handboek voor de psychiatrie dat ongeveer 350 symptoombeschrijvingen (classificaties) bevat die allemaal een naam (‘label’) hebben. Met deze labels wordt kwistig gestrooid en daarin zijn hulpverleners de enigen niet. Ook leerkrachten, coaches, ouders en jongeren zijn er behoorlijk bedreven in. Het stoornisdenken heeft zich als een olievlek in onze maatschappij verspreid, en dat moet stoppen.

Voor de goede orde: we zeggen niet dat stoornissen niet bestaan, maar wel dat je (1) psychische problemen niet meteen vanuit het stoornisdenken moet benaderen en (2) niet op elk psychisch probleem een stoornislabel moet plakken. We noemen hieronder onze belangrijkste bezwaren.

Met stip op een: denken in stoornissen doet mensen tekort en kan zelfs schadelijk zijn, zeker voor kinderen en jongeren.

Een stoornis gaat over iets wat er niet is, en er wel zou moeten zijn, zoals een goede concentratie. Of over dat er iets wél is, maar er niet zou moeten zijn, zoals boze buien. Kortom: er is iets mis. Door dat te benadrukken, hameren we – wellicht ongewild – de boodschap erin dat iemand met een ‘stoornis’ onvolkomen is en gebrekkig.

Voor kinderen en jongeren kan dat extra hard binnenkomen. Ze zijn volop in ontwikkeling, experimenteren en veranderen, en dat gaat met vallen en opstaan gepaard. Daar is in de grond niets mis mee. Er kan wel goede ondersteuning nodig zijn wanneer dat proces ontspoort. Als passende steun uitblijft, kan het gevoel te falen het zelfbeeld negatief beïnvloeden, en leiden tot gevoelens van onmacht en slachtofferschap. Dat helpt niet voor het ontwikkelen van een stevig en stabiel zelf.

Bezwaar twee: het stoornissen-perspectief verkokert het denken en waarnemen.

Kijken door een stoornisbril is heel sturend, omdat iemands gevoelens en gedrag niet precies binnen de kunstmatige DSM-classificaties vallen. Echte mensen zijn veel veelkleuriger. Als psychische problemen toch door een DSM-mal worden geperst, zie je niet meer wat er werkelijk aan de hand is. En daardoor raken ook mogelijke oplossingen uit zicht.

Bezwaar drie: het stoornissen-perspectief focust onterecht op de persoon die aan de ‘stoornis’ zou lijden.

De persoon die een stoornislabel krijgt opgeplakt, is degene die een behandeling nodig heeft. Maar problemen komen altijd voor in een sociale context waarin iemand zich beweegt: gezin, school, vriendengroep, buurt, kortom, alle omgevingen waarin we te maken hebben met anderen. Wie focust op het kind of de jongere als probleemmaker, verliest daarbij uit het oog wat de mogelijke bijdrage is van anderen aan het ontstaan én het oplossen van problemen.


Lees ook: Ook een ‘niet héél extreme’ gebeurtenis kan tot een trauma leiden

Beter alternatief

Kunnen wij allemaal, en hulpverleners in het bijzonder, over psychische problemen praten zonder het (meteen) over stoornissen te hebben? Is er een beter alternatief? Ja.

Hulpverleners zouden zich moeten inspannen om goed te begrijpen waarom dit kind en deze ouders op dit moment om hulp vragen. Wat is het kernprobleem? Dat begint met open vragen stellen, en kinderen, ouders en leerkracht(en) ieder hun verhaal laten doen. Wees zo concreet mogelijk, probeer breed en zonder oordeel te kijken, en maak wat je ziet niet groter dan het is. Kijk naar de hele context. Zo kun je het beste zien waarom deze ouders en dit kind op dit moment vastlopen, en wat daarbij allemaal meespeelt. En heb oog voor de ontwikkelingsfase van het kind.

Als alle informatie is verzameld, is een brede, verklarende analyse noodzakelijk die tot de kern van het probleem komt. Het is vervolgens essentieel dat de meest direct betrokkenen (kind, ouders en eventueel de leerkracht) die analyse onderschrijven. Want pas als duidelijk is wat er allemaal meespeelt en wat ieders aandeel daarin is, kun je samen passende, concrete oplossingen bedenken. Niet om ‘de stoornis te behandelen’, maar om weer goed verder te kunnen. Daarbij moeten de betrokkenen ook naar zichzelf kijken.

Zo heeft een introvert 13-jarig meisje dat moeilijk oogcontact maakt, niet meteen autisme; ze heeft misschien tijd nodig om zich veilig te voelen. Dan helpt het als ouders en school haar die tijd gunnen. Een 15-jarige die een periode heel weinig eet, heeft niet automatisch een eetstoornis, maar is misschien aan het experimenteren met de eigen (lichaams-)grenzen. Dat ouders hierop angstig reageren is begrijpelijk, maar wat deze puber beter helpt is een open, nieuwsgierige houding.

Rust en vertrouwen

Kinderen en jongeren zijn in de regel het meest gebaat bij ouders en hulpverleners die rust en vertrouwen uitstralen, en die niet in paniek raken van tijdelijk probleemgedrag. Dat vraagt moed, want ze moeten onmachts- en onlustgevoelens verdragen, in plaats van snelle ‘oplossingen’ zoeken. Maar een quick fix is er niet. De beste manier om kinderen en jongeren te ondersteunen is om ze niet tot patiënt te maken, maar stil te staan bij de concrete problemen en die samen aan te pakken. Zo leren ze dat ze opgewassen zijn tegen het leven.

Als mensen, van jong tot oud, aangeven dat ze met psychische klachten kampen, is dat niet iets om te bagatelliseren. Het is vast waar dat een op de vier Nederlanders en bijna de helft van de jongeren het moeilijk hebben. Van schoolstress en prestatiedruk tot schulden, oorlog dichtbij en een mondiale klimaatcrisis – het is begrijpelijk dat nogal wat mensen zich gestrest, boos, somber, machteloos, angstig of alleen voelen. Maar psychische stoornissen zijn al die ongemakkelijke gevoelens meestal niet.