Het nationale landschap schilderen, dat deden schilders in alle landen net weer even anders

De tentoonstelling Het internationale landschap in Rijksmuseum Twenthe is verwant aan de tentoonstelling Frisse wind, die in januari opende in Singer Laren. Bezoek ze vooral allebei als u geïnteresseerd bent in de ontwikkeling van het landschap als schilderkunstig genre in de negentiende eeuw. In de schilderkunst van die tijd werd het landschap steeds minder een decor voor een menselijk verhaal, hoe klein ook, en steeds meer een onderwerp op zichzelf. Dankzij de uitvinding van de verftube konden landschapschilders met een schilderskist of veldezel in de open lucht olieverfschetsen maken in plaats van in hun atelier. Het impressionisme werd geboren.

Waar het Singer deze ontwikkelingen laat zien aan de hand van het werk van Nederlandse, Duitse en Deense schilders, daar doet Rijksmuseum Twenthe een grotere, zeg maar gerust ambitieuze greep. In Het internationale landschap zijn schilderijen van negentiende-eeuwse Nederlandse, Franse, Engelse, Scandinavische, Amerikaanse en Russische kunstenaars opgenomen, en daarbij nog kleurenhoutsneden uit Japan. De werken komen uit Nederlandse museumcollecties, maar ook uit veel verschillende musea in Europa, Engeland en Amerika. Er is bepaald niet gemakzuchtig geleend.

Het eigen land

De vraag is nog wel even waarom juist deze specifieke bruiklenen in een tentoonstelling moesten worden gecombineerd. In de catalogus wordt benadrukt dat negentiende-eeuwse landschapschilders zich overal ter wereld toelegden op de verbeelding van hun eigen land of streek. De typische kenmerken van het regionale of nationale landschap wonnen aan waardering – denk aan het ontstaan van de Amerikaanse nationale parken. Toch worden al die nationalistische natuurimpressies in de zeven museumzalen niet per land gepresenteerd, maar door elkaar in thematische ensembles.

Om een voorbeeld te geven: in een zaal over ‘weide, rivieren en vergezichten’ hangen naast elkaar een Amerikaanse uiterwaard van Sanford Robinson Gifford, een kermitgroene spoordijk die een Russisch bos doorkruist van Isaak Levitan, een houtsnede van een Japans berglandschap door Utagawa Hiroshige, een wolkenstudie van de Fin Akseli Gallen-Kallela, een drassig Hollands landschap van Jacob Maris en een Franse beek bij maanlicht van Charles-François Daubigny.

De inrichting suggereert – net als de titel Het internationale landschap – dat alle hier verzamelde kunstenaars eigenlijk met dezelfde dingen bezig waren. Samensteller Nelleke de Vries schrijft in de catalogus: „Hoewel zij allemaal het eigene proberen te vangen door hun nationale landschap in beeld te brengen, lijken de werken vaak verrassend veel op elkaar.” Dat klinkt alsof er voorbeelden van overeenkomsten zullen volgen, maar het is de laatste zin van haar stuk.

We zullen zelf moeten kijken en vergelijken. Dat is natuurlijk altijd zinnig om te doen, maar in dit geval niet helemaal bevredigend. Goed: kunstenaars hielden zich wereldwijd bezig met dichte bossen en weidse vergezichten, met water, bomen en rotsen, zomer en winter, ochtend en avond. Maar dat kun je nauwelijks schilderkunstige tendensen noemen die het nationalisme overstijgen, dat is gewoon het leven in de dampkring van de planeet aarde. Het blijft vaak onduidelijk waarom bepaalde landschappen een wand delen. Er is weinig beeldrijm te bespeuren en sommige combinaties zijn weliswaar origineel, maar pakken ongunstig uit voor de afzonderlijke werken.

Thomas Hill, Vroege ochtend, Yosemite Valley, 1884.
Flextight X1 transparency scan

Tsaar van het bos

Uiteindelijk vallen de verschillen vaker op dan de overeenkomsten. Verschillen die niet eens per se met nationaliteit te maken hebben, maar ook gewoon met benadering en schilderstijl. In de zaal met boslandschappen blijkt bijvoorbeeld dat veel schilders ergens in het geboomte hun belangstelling voor al die takken en bladeren verliezen. Daubigny en Courbet beginnen hun bosgezicht nog wel toegewijd waar de stammen uit de grond komen en waar ook paadjes met poppetjes en lichtvlekken zijn, maar hoe hoger in de bomen, hoe meer hun penseelstreken zeggen: oké, enzovoorts. Het verschil met de Rus Ivan Sjisjkin, volgens tijdgenoten ‘de tsaar van de bossen’, kon niet groter zijn. Hij hield echt van het licht, de kleur en de ruimte in bossen en behandelde ieder onderdeel van een bosgezicht met gelijke aandacht.

Er hangen in totaal vier Sjisjkins in de tentoonstelling, bruiklenen van musea uit Riga, Warschau, Helsinki en Tallinn. Zoals er ook een imposant zicht op de Yosemite Valley van Thomas Hill uit het Amerikaanse Norfolk is gekomen en zowel een monumentaal heuvellandschap van Vilhelm Kyhn als een serene zee van Niels Skovgaard uit Kopenhagen. Een landschappententoonstelling is altijd al een imaginaire reis naar de weergegeven plekken, maar met zo veel bruiklenen uit de hele wereld is Het internationale landschap ook een imaginaire reis naar verre musea. Dat al die bruiklenen nu in Enschede hangen is de voornaamste reden om te gaan kijken. Of de vermeende overeenkomsten uit de verf komen is misschien van ondergeschikt belang.

Utagawa Hiroshige, Het station Kyoto, 1847-1848.
Rijksmuseum Twenthe, Enschede