In al zijn gekreukelde en beschadigde glorie staat de Insley-kraan pontificaal op zijn extra brede rupsbanden voor de grote hal van het Mechanisch Erfgoed Centrum (MEC) in Dronten: de giek geknakt en eindigend op de grond, de cabine verroest. Het bord op de buitenkant doet grinniken: ‘Verboden zich in de draaicirkel van de kraan te bevinden’.
Met deze graafmachine komt alles samen wat het MEC probeert te vertellen aan bezoekers: „De evolutie van mechanisch erfgoed met het agrarische Flevoland als vertrekpunt.” De Insley werd in 1970 ingezet om afwateringssloten te graven in het toen nieuw drooggelegde deel van het IJsselmeer, het latere Zuidelijk Flevoland. De kraan verdronk in een door slib, bagger en begroeiing onzichtbaar geworden zandput. Pogingen om hem uit het gat te trekken mislukten, hij was te zwaar. Pas in 1997, toen een ecologische waterverbinding tussen de Oostvaarders- en Lepelaarsplassen werd aangelegd, kwam de Insley weer boven water – of toen: uit de modder. Uit milieu-overwegingen werd na bijna dertig jaar wel alles op alles gezet om de kraan te bergen. Opmerkelijk: alle bewegende delen bleken nog te werken.
Het MEC, vlak buiten Dronten, is waarschijnlijk het grootste ‘kleine’ museum van Nederland: met 24.000 vierkante meter expositieruimte, zowel binnen in een grote hal als buiten, heeft het plaats voor ontelbaar veel apparaten waar op een of andere manier een mechanisch deel aan zit, variërend van een ijsbreker in de vaart achter de grote hal tot smalspoorlocomotieven die zijn gebruikt bij de inpoldering van Flevoland, van een aardappelpootmachine tot een Lincoln Town Car (een stretch limousine), van een liftmotor compleet met kooi tot een boterkarnton, van een piano tot een Bosch-koelkast die er buitengewoon ‘vintage nieuw’ uitziet met zijn zware, afgeronde deur, maar gewoon echt uit de jaren zestig is.
Stoommachines
Alleen al de vitrine die op 5 meter na even lang is als de 75 meter lengte van de grote hal, is een bezoek aan het MEC waard. Je bent zo een uur zoet met alle objecten die zich daarin bevinden: prachtige typemachines, televisies in bijna alle verschillende vormen van ontwikkeling, platenspelers en radio’s, telefoons, modellen van stoommachines en motoren (waarvan overigens ook een paar echte in de hal staan), timmermansgereedschap, foto- en videocamera’s, mechanisch speelgoed, een mobiel laboratorium om water te testen. De slogan zou kunnen zijn: bedenk het zo gek of je vindt het in het MEC.

Een oud locomotiefje en daarachter oude verbrandingsmotoren.

Centrale hal met daarin oude auto’s, caravans en boten.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Wat oprichter en directeur Dop Huisman (43) zo mooi vindt aan al die spullen? Bijna alles werkt nog, of weer. Echt mechanische machines zijn vrijwel onverwoestbaar. Zijn mooiste stuk vindt hij ‘Sam’, een stoomwals die in 1927 door de Franse fabrikant Chataignier & Cie werd gemaakt. „Oersimpele techniek, degelijkheid en betrouwbaarheid”, vertelt hij bij de rood-met-zwarte wals met gouden accenten, die 15 ton weegt en op hout of kolen loopt. „In die tijd kon je een reparatie zien en horen aankomen, dus kon je hem uit het werk inplannen en onderhouden. Tijdens het werk stopte hij er in principe nooit mee.” Huisman denkt dat dat „die manier van bouwen is waar we weer naar toe moeten: weg van de wegwerpmaatschappij. Die wals is bijna honderd jaar oud, over honderd jaar doet die het nog steeds.”
De Sam is glimmend gerestaureerd. Dat gebeurt niet met alle machines in het MEC. Huisman geeft zijn medewerkers ruimte voor eigen keuzes, maar hij ziet zelf liever conservatie dan restauratie: „Bij restauratie schuur je bijvoorbeeld alle verf eraf, waarna je die helemaal opnieuw moet aanbrengen. Eigenlijk haal je het echte eraf en smeer je er make-up op. Denk aan een Singer-naaimachine: al die details zoals belettering moet je dan later weer met de hand helemaal aanbrengen. Terwijl: je haalt veel originaliteit weg, soms ziet de restauratie er mooier uit dan het ding oorspronkelijk geweest is. En de nieuwe verf gaat minder lang mee.” Hij ziet liever een object in zijn verweerde maar oorspronkelijke staat.

De buitenkant van het Mechanisch Erfgoed Centrum.

Bezoekers bij Stoomwals Sam.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Roest
Dat op sommige machines roest zit, daar is dus over nagedacht. Wel wil Huisman de komende tijd meer aandacht besteden aan ontzamelen: het terrein is vrijwel vol, bijna een toevluchtsoord voor elk verweesd apparaat, de grote hal is een vrolijk rommeltje. „Ik zou graag meer nadruk willen leggen op diversiteit, minder op de hoeveelheid. We hebben geen twintig naaimachines nodig. Of drie hoogdrukpersen.” Kiezen is wel moeilijk. En mensen nee verkopen ook: tijdens de rondleiding over het terrein komt een man met een grote boodschappentas op hem af. Die trekt een rol metaal tevoorschijn: „Je weet vast niet wat dit is!” Huisman neemt het aan, bekijkt het even. „Een meetlint?”
„Ja!”, roept de man. „Uit de tijd van de IJsselmeerpolders.” De bezoeker wordt verwezen naar een medewerker die alles over de inpoldering weet – het MEC heeft momenteel in een nieuwe loods een tentoonstelling over de korte, maar zeer interessante geschiedenis van Flevoland, de IJsselmeerpolders-expositie. Hoe Huisman wist dat de rol verroest metaal een meetlint is? „Er staat ‘20 meter’ op, dus dat lag voor de hand.”
Minder spullen, meer diversiteit. Wat is nog een grote wens van de directeur voor de collectie? „Een brok vliegtuig”, zegt Huisman meteen, „we hebben nog niks wat vliegt.” Met wat ontzamelen is er straks wellicht ruimte voor een heel vliegtuig.

Voor het Mechanisch Erfgoed Centrum staat de kraan van het merk Insley, uit de modder van het IJsselmeer getrokken.

Oude televisies en computers.
Foto Dieuwertje Bravenboer
