N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Traditie Voor wat het laatste kerstdiner van zijn zieke vader zal zijn, wil Daan Heerma van Voss de perfecte aardappelpuree maken. Geen geringe opgave, want die puree was zijn vaders specialiteit.
Slagroom, aardappels, rozemarijn, knoflook, beschuit, boter, melk. De hoofdingrediënten staan nog steeds in mijn telefoonnotities, onder het kopje ‘Puree’. Of eigenlijk staat er: ‘knoflok’, ‘roozmarijn’. Ik maakte veel spelfouten, in de periode dat ik deze lijst opstelde, ik vergat afspraken en verjaardagen. Het was begin december 2021 en ik was zojuist begonnen aan wat in mijn gedachten ‘project de perfecte puree’ heette.
Op Eerste Kerstdag moest het gebeuren, in mijn ouderlijk huis, dat in korte tijd radicaal veranderd was, van indeling, van stemming. ‘Project de perfecte puree’ was van het allergrootste belang, en ik stond relativering van dat belang niet toe, door mezelf noch anderen. Het was de puree die alles goed moest maken.
Zo’n huiselijke ambitie was nieuw voor me. Ik heb van oudsher een moeilijke relatie met de gebruiken en gerechten die bij Kerst horen. Kort en goed: ik vond ze beknellend. Ik kom uit een familie die elkaar zelden trof, behalve met Kerst. Vroeger (van mijn twaalfde tot mijn vijfentwintigste, ruwweg) kwamen we dan bijeen bij mijn tante, die zo gul was om haar huis open te stellen. Een lange tafel, opgepoetst bestek, we droegen overhemden, praatten en lachten, en deden alsof we het niet merkten als mijn opa wegdommelde of een scheet liet. We aten steevast dezelfde gerechten, de quiche, de salades, de doorgebraden rollade, de aardappelpuree. Het was het ritualistische karakter van deze avonden, de herhaling, die maakte dat ik me er graag tegen verzette, en wel op de klassiek puberale wijze: door middel van lamlendige tegenzin. Totdat mijn opa overleed, en daarna mijn oom, en die familieavonden ophielden, tot chagrijn van mijn vader, die van de gewoonte hield. En ook ik miste het jaarlijkse samenzijn, en begreep nu pas wat mijn gepuber me had verhinderd te zien: de waarde van rituelen openbaart zich pas echt als ze ophouden.
De waarde van rituelen openbaart zich pas echt als ze ophouden
Wat overbleef: de kerstmaaltijd in mijn ouderlijk huis.
Het begon elk jaar hetzelfde. Eind november zei mijn moeder dan: „Ik zat te denken, misschien toch maar weer een kalkoen dit jaar?”
„Uiteraard”, zei mijn vader dan. „Zonder kalkoen geen Kerst.”
Mijn moeder haalde een kalkoen bij de slager („een echte mooie grote”, die ze zelden helemaal gegaard kreeg) en mijn vader ontfermde zich over de aardappelpuree, een gerecht dat hij zag als ‘zijn specialiteit’. Elk jaar draaiden we dezelfde muziek, de kerstplaten van Phil Spector en de Jostiband. Niemand vroeg zich af waarom; zo ging het nu eenmaal. „Laat maar iets over”, zei mijn vader als de helft van de kalkoen verorberd was. „Dat is lekker voor morgen.”
Maar vorig jaar, oktober 2021, bleek dat mijn vader ziek was. Het was al betrekkelijk vroeg duidelijk dat er niks meer aan te doen viel. Het zou ofwel snel kunnen gaan, ofwel heel erg snel. Een van de belangrijkste parameters die we van de doktoren meekregen waaraan we de achteruitgang konden aflezen: zijn eetlust. Als die zou afnemen, of zelfs zou verdwijnen, dan zaten we pas echt in de problemen.
Het leek ons een bijzonder vergezocht scenario, mijn vader die zijn eetlust zou verliezen. Hij at zo veel en zo graag. Boterhammen met filet americain, daar begon de dag mee. Chips, plakjes leverworst, tussendoor. Elke pan die ’s avonds op tafel stond, ging leeg. Soms scharrelde hij ’s nachts naar de koelkast voor een laatste ronde. Op vakantie, in de auto, raakte hij nerveus als ‘de voorraden’ slonken. Op presentaties en culturele bijeenkomsten bewoog hij altijd mee met de bitterbalschalen. Hij was niet zozeer gulzig, hij wilde dat de handeling van het eten zo lang mogelijk werd verlengd, en dat kan alleen met overvloedig eten. Voedsel diende vaak als beloning. Als hij vroeger kwam kijken bij onze wekelijkse voetbalwedstrijd, stond hij zichzelf na een overwinning een broodje bal toe. Hadden we gelijkgespeeld of verloren: geen broodje bal (wel een bokkige rit terug naar huis). Volgens mij voelde hij zich veilig terwijl hij at, de warmte ervan (hij hield niet van koud voedsel), het feit dat iemand het voor hem bereid had (hij kookte zelden tot nooit). Bij hoge uitzondering zei hij iets over de hongertochten in Brabant, de oorlogshonger die hij als peuter had meegemaakt, waar hij verhalen over had gehoord, maar meer dan een toespeling werd het niet.
Maar het belang dat hij aan voedsel hechtte, reikte verder dan de handeling van het eten alleen. Voedsel was ook een oriëntatiepunt, een centraal thema in zijn geheugen. Als je hem vroeg ‘weet je nog toen we het daar- en daarover hadden?’, dan had hij vaak geen idee. Totdat hij even nadacht, en hij vroeg of het toevallig in dat ene tentje was, en dat we toen een tosti aten, eentje met precies genoeg kaas, en de korst was goed knapperig, en daarna namen we een koffie, daar was iets mee, was die niet lauw? En dat klopte dan volledig. Vervolgens, via die door mij (of een ander) bevestigde consumptieherinnering, ontvouwde zich ons gesprek in zijn geheugen, en wist hij van alles weer, zinsneden, details. Uitstapjes, diepgaande gesprekken over relatiecrises of studieproblemen, hele vakanties – hij kreeg toegang tot zijn herinneringen via voedsel. Als we naar de film waren geweest, meestal in Tuschinski, moest dat ook beklonken worden in broodjeszaak Van Dobben, met een broodje kroket. Wat we zojuist op het doek hadden gezien, werd etenderwijs besproken, becommentarieerd en toevertrouwd aan het geheugen. Als je mijn vader echt beteuterd wilde zien, moest je hem zeggen dat je geen tijd had voor een broodje. Het was alsof je tegen hem zei: vanavond zal geen herinnering worden, vanavond deed er niet toe.
Het werd daarom ook als klap ervaren als een etablissement waar hij herinneringen aan had failliet ging of verhuisde. Het voelde als een agressieve daad van de kosmos, die zijn zorgvuldig opgebouwde stelsel van betekenis en nostalgie kapotstampte. Op de terugweg van het ziekenhuis, op de oktoberdag dat we het gesprek hadden gehad, we hadden zojuist gehoord dat er nog maar één Kerst in het verschiet lag, wees hij dromerig naar een non-descripte luifel van waar nu een kledingzaak zat. „Daar hadden ze vroeger goede broodjes. Goede kroketten, en warm vlees. Wat hebben we nou aan nog meer kleren?”
In de weken na het gesprek in het ziekenhuis zochten we naar hoop, en we vonden die, op kleine schaal. In het nieuwe leven dat ontstond, met hem in bed in de woonkamer, bleven sommige dingen hetzelfde. Hij at nog steeds graag. Sterker nog, omdat hij aan zijn bed gekluisterd lag, werd het belang van eten alleen maar groter. Zijn smaak veranderde iets, werd kinderlijker, hij hield ineens van bitterkoekjes, van Milka-chocolade, van zoete frisdrank. Belangrijker was dat de eetlust bleef. Blij stootten we elkaar aan als hij aan het eten was; er is weinig zo vitaal, zo levenskrachtig, als mensen naar hartelust zien eten, mensen die verslinden en verorberen. Vergelijk dat met het mismoedige beeld van iemand die zich laat voeren, bij wie je voelt dat de levenskracht aan het wegvloeien is. Mijn vader at, dus hij leefde nog. Als ik een traktatie meenam voor ons beiden, en ik ging even naar de wc, dan was de traktatie daarna verdwenen. „Ja”, zei hij dan verontwaardigd, met kruimels in zijn mondhoek, „dan moet je het ook niet zo laten slingeren.”
Het grootste plezier deed ik hem met eieren. Zijn zondags-ei, dat hij meestal met mijn moeder at, was altijd al heilig geweest, maar het was kennelijk niet in hem opgekomen dat we onszelf de luxe kunnen permitteren om ook op andere dagen eieren te eten. Twee keer in de week bereidde ik daarom een copieus roerei voor hem, met kruiden, met zoute boter besmeerde toast, bacon van de slager. Als ik kookte, riep hij vanuit de woonkamer iets aanmoedigends over de geur, en dan zei ik: nog even geduld jij. Ik bracht hem de maaltijd, keek toe hoe hij at, en depte daarna zijn lippen schoon. Toen ik begin november een paar dagen naar Londen was, op bezoek bij een vriend, belde ik hem vanaf de Farmers’ Market, dat ik de beste bacon van de stad had gevonden (geouwehoer natuurlijk, wat wist ik daar nou van?), waarna hij zei: „Nou, dat moeten we binnenkort maar eens testen dan.”
Half november brak aan, traditiegetrouw de periode dat mijn moeder haar befaamde dit-jaar-weer-kalkoen-vraag stelde. Maar dit jaar zou zijn laatste zijn. Ze stapte de woonkamer binnen, ik zag haar worstelen, twijfelen: was het beter om vast te houden aan de rituelen die ons restten, of deden we de situatie meer recht door te erkennen dat niks meer was zoals het was? „Ik zat te denken”, begon ze, haar stem een octaaf hoger dan normaal. „Misschien toch maar weer een kalkoen, dit jaar?” „Uiteraard”, zei mijn vader vanuit zijn woonkamerbed. „Zonder kalkoen geen Kerst.”
Maar er was een praktisch probleem: hij was degene die normaliter de puree bereidde, en dit jaar was dat uitgesloten, het kostte te veel energie. Als oudste zoon vond ik dat deze plicht, dit voorrecht, op mijn schouders thuishoorde. „Ik doe het”, zei ik, plechtig en serieus, als iemand die zich aanmeldt voor een onmogelijke missie, een personage uit het soort film dat hij en ik vroeger graag keken, The Magnificent Seven, The Dirty Dozen. Welk kind ontzegt nou zijn vader zijn gewenste galgenmaal? ‘Project de perfecte puree’ was geboren.
De stappen waren helder. Het was allereerst van belang om het beste recept te vinden. Vervolgens moest ik me dat recept eigen maken, wat betekende dat ik in de weken voor Kerst herhaaldelijk puree moest eten (een gerecht waar ik helaas niet van houd) om het hier en daar te verbeteren. Tot slot moest ik maar hopen dat Kerstavond kalm en prettig verliep, de omstandigheden moesten zo zijn dat de puree optimaal tot haar recht kwam.
Stap 1
Na kookboeken geraadpleegd te hebben, na uren rondgezworven te hebben op kookfora, stuurde mijn geliefde me een filmpje van de ‘Ultra-Creamy Mashed Potatoes’ van de kookwebsite Bon Appétit. Zelfs ik, als gezegd geen liefhebber, kon geen weerstand bieden aan hoe zacht en romig en fluffy deze aardappelpuree eruitzag. Het gerecht was wel enigszins bewerkelijk, vooral de saus die je moest maken en toevoegen (met room en rozemarijn en knoflook) vereiste tijd. Maar die was er nog.
Stap 2
Ik begon het recept te testen. Eenmaal maakte ik het voor mezelf, eenmaal verzorgde ik een testronde in mijn ouderlijk huis. Van mijn vader mocht het nog wat romiger, en er moest een krokant laagje van verkruimeld beschuit overheen, zoals hij dat altijd deed. Ik noteerde het braaf, een professor jagend op zijn eureka.
Stap 3
De dag zelf. Kerstavond 2021. Ik had die nacht weinig geslapen, ’s nachts liep ik elk detail van de puree langs, hoeveel teentjes gingen er ook alweer in, het melk-rozemarijn-brouwsel mocht niet te lang inkoken, dan kreeg het iets schroeierigs, o en het beschuit, onder geen beding mocht ik het beschuit vergeten. Maar welk beschuit was het beste, van welk merk, en naar welke supermarkt moest ik als de Albert Heijn lege schappen had? Ik pakte mijn telefoon en googelde tot in de vroege morgen. Slaapdronken sms’te ik mijn moeder of zij de ingrediënten wilde halen; als ik dan hetzelfde deed, dan was de kans dat we beiden hetzelfde ingrediënt vergaten nihil.
Lees ook: Hoe mijn vader me na zijn dood leerde van spullen te houden
De bereiding ging stroever dan tijdens de testrondes. Mijn vader had een slechte dag, geluiden maakten hem van streek, dus bij elk bekertje dat ik in de keuken gebruikte, bij elke pan die ik afwaste, klonk een vloek in de woonkamer. De stemming was somber, er werd niet gepraat maar gefluisterd. Ik deed mijn schoenen uit, weer gevloek, ik kookte verder op sokken. Toen mijn geliefde, die met corona thuis was gebleven, me sms’te hoe ik me voelde, berichtte ik terug: vandaag ben ik een goede zoon.
Twee uur later was het zover, mijn vader schuifelde van de woonkamer naar de eetkeuken, de grote oversteek, die hij al bijna twee maanden niet had gemaakt (alleen om naar de wc te gaan). We hielpen hem bij het neerzitten, op zijn plek aan het hoofd van de tafel. Hij vroeg of we de Phil Spector-kerstplaat wilden opzetten, maar niet te hard, hij tikte op zijn oren. Mijn moeder probeerde een toespraak te houden, maar ze strandde en begon te huilen, mijn vader keek weg, alsof hij was tekortgeschoten. Maar zijn eetlust was goed. Hij trok dapper ten strijde tegen de immense kalkoen, de cranberries bevielen hem uitstekend, en hij vroeg driemaal om meer puree. „Uitstekende puree”, zei hij meer dan eens. Hij dacht even na. „Als ik ooit puree moet hebben, weet ik wie te bellen.” In zijn lexicon was dit een groots compliment. Wat hij bedoelde te zeggen: ‘project de perfecte puree’ was een succes. Met trillende handen waste ik die avond af. Er had zich iets heel belangrijks voltrokken. Misschien was niet álles goedgemaakt, maar wel iets, en dat íéts was vanavond belangrijker dan al het andere. We brachten hem terug naar zijn bed en stopten hem in.
Op een dag hoefden we geen lekkernijen meer mee te nemen. Op een dag
Verder ging het precies zoals het ons was voorspeld. Op een dag had hij geen zin meer in roerei. Op een dag hoefden we geen lekkernijen meer mee te nemen. Op een dag.
En nu vroeg mijn moeder een paar weken geleden: „Dit jaar weer kalkoen?”
Waarop ik antwoordde: „Zonder kalkoen geen Kerst.”
Het zal de eerste Kerst zonder mijn vader zijn. Aan dezelfde tafel, met een lege stoel. Met veel te veel eten, dat is lekker voor de dag erna.
Soms, als ik niet kan slapen, zie ik mezelf in gedachten zitten, een verveelde puber aan een lange gedekte familietafel vol gasten die er niet meer zijn, een puber die denkt: krijgen we nou alweer puree? Een puber die denkt: zolang ik die rituelen bekritiseer of belachelijk maak, zal ik ze nooit nodig hebben. Een puber die ongelijk heeft.
Op een vroege decemberochtend bekijk ik dat ene filmpje van de perfecte puree. Ze hadden beschuit moeten gebruiken, denk ik bij mezelf. Ik open de notities op mijn telefoon en noteer: ‘meer beschuit’. Ik verbeter de spelfoutjes die ik vorig jaar maakte. En ik sms mijn moeder: die puree maak ik wel.
Ze sms’t me snel terug: „Maar hij hoeft niet perfect te zijn, hè?”
Nee, dat klopt. Dat hoeft niet meer.