Het Jerusalem Hotel is een schatkamer, maar hoelang kun je er nog slapen? Ook hier is de oorlog voelbaar

Mismoedig kijkt Raed Saadeh, eigenaar en manager van het Jerusalem Hotel, naar het handjevol gasten in zijn restaurant. „Gewoonlijk begint nu het topseizoen en zit het hier tjokvol met buitenlandse gasten”, zegt hij staand achter de kassa, turend over zijn leesbril. „Maar door de oorlog blijven die nu grotendeels weg. Als het zo doorgaat, weet ik niet of ik het nog een jaar volhoud met ons hotel.”

Het Jerusalem Hotel, dicht bij de Damascuspoort en de oude stad van Jeruzalem gelegen, is niet zomaar een hotel. Hoewel het maar veertien kamers telt, is het een schatkamer vol prachtige, met de hand vervaardigde voorwerpen, veelal uit lang vervlogen tijden. Van fraaie houten kasten, spiegels, lampen en fonteintjes tot schitterend betegelde vloeren. De hoge muren, ook in de slaapkamers, zijn opgetrokken uit ruwe blokken lichtgekleurde kalksteen. Dezelfde steensoort die zo typerend is voor veel historische gebouwen in Jeruzalem en de immense stadsmuren. Het hele interieur ademt een diepe liefde voor traditie en schoonheid.

„Kijk ook eens naar beneden”, zegt de 62-jarige Saadeh, wijzend naar de vloer van het restaurant. „Die lichtbruine tegels stammen uit de tijd van de Mammelukken, dertiende-eeuwse Egyptische heersers. Mijn zoon liep ertegenaan in de oude stad van Jeruzalem, toen ze uit een gebouw werden gesloopt. Toen hebben we ze hier gelegd. En die donkere stenen stroken ertussen is een gesteente uit Bir Zeit op de Westelijke Jordaanoever, waar mijn vaders familie oorspronkelijk vandaan komt.”

Israëlische invloed

Voor Saadeh, een christelijke Palestijn, gaat het niet louter om de mooie voorwerpen. Hij vindt dat de Palestijnen er collectief veel meer aan moeten doen om hun eigen cultuur en tradities te bewaren. Daarmee kunnen ze volgens hem toeristen trekken en zo nieuwe investeringen en welvaart genereren. Op die manier kunnen ze zich schrap zetten tegen de almaar oprukkende Israëlische invloed. „Schrijf trouwens maar op dat ik eigenlijk liever van Al Quds spreek dan van Jeruzalem”, zegt hij. „We moeten niet vergeten dat dit een Palestijnse stad is.”

Hij heeft door de jaren heen verschillende culturele organisaties helpen oprichten, niet alleen in de hotelwereld, maar ook op het gebied van architectuur en muziek. En niet alleen in Jeruzalem maar bij voorbeeld ook in Bir Zeit op de Westelijke Jordaanoever.

Toen de eigenaar ontdekte dat het hotel gebouwd is op de resten van een oude kerk, besloot hij er een erfgoedhotel van te maken.
Foto Samar Hazboun

Een van zijn dromen is een Palestijnse erfgoedroute op de Westelijke Jordaanoever op te zetten, die zich 500 kilometer zigzaggend door het gebied met zijn rijke historie slingert. Zo zouden Palestijnse gemeenschappen weer met elkaar verbonden kunnen worden. „Maar met al die controleposten van de Israëlische bezetter valt dat nu onmogelijk te verwezenlijken”, geeft Saadeh zuchtend toe. „Ook de Palestijnen zelf zijn trouwens niet in staat om zoiets in de praktijk van de grond te krijgen. Steeds weer beschuldigen ze elkaar ervan bij een bepaalde partij te horen, dan is er ruzie en verzandt alles weer.”

Vervelende stank

In zijn eigen hotel besloot Saadeh, in de VS opgeleid tot werktuigbouwkundig ingenieur, zijn ideeën in elk geval zoveel mogelijk te verwezenlijken. Een extra prikkel daarbij vormde een onverwachte vondst onder het hotel. „Er lagen daar jaren geleden een paar rioolbuizen die steeds verstopt raakten en dat veroorzaakte een vervelende stank. Dus besloot ik die te vervangen. Bij de graafwerkzaamheden stuitten we toen op fundamenten van iets.” De archeologische dienst kwam kijken en dateerde de resten op de vierde of vijfde eeuw na Christus.

Saadeh onderzocht de zaak en concludeerde dat het waarschijnlijk ging om overblijfselen van de St. Stefanuskerk, een van de vele kerken die de Griekse Eudokia, echtgenote van de Byzantijnse keizer Theodosius II, had gesticht nadat ze naar Jeruzalem was verbannen. De kerk werd later volledig verwoest en – in tegenstelling tot enkele van de mooiste kerken die Eudokia had laten optrekken – nooit herbouwd.

Foto Samar Hazboun

„Veel was er niet van over maar het voelde plotseling alsof ik me in het epicentrum van de geschiedenis bevond”, zegt de hotelier, nog nagenietend bij de herinnering. „Het inspireerde me om van het Jerusalem Hotel een echt erfgoedhotel te maken. En dan niet alleen in het interieur maar ook in het menu voor de gasten. We hebben nu bij voorbeeld spiezen met kippenvlees met een saus met citrusssap uit Jericho, vanouds beroemd om zijn citrusvruchten.”

Ottomaans politiebureau

Zijn hotel ligt vlak buiten de oude stad in een wijk die eind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw werd gebouwd. Niet ver ook van de heuvel waar Jezus volgens de overlevering werd gekruisigd. In de begintijd van het gebouw maakten de Ottomaanse sultans hier nog de dienst uit. Zij regeerden eeuwenlang over een immens rijk, waarvan ook Palestina deel uitmaakte. Eerst fungeerde het als politiebureau, waarna de Ottomanen het gebouw als rekruteringscentrum voor militairen gebruikten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Onder het Britse bestuur na die oorlog veranderde het gebouw in een school. Maar na het Britse vertrek eind jaren 40, werd het een hotel, wat het inmiddels al driekwart eeuw is.

Raed Saadeh erfde het hotel met zijn broer en zus van zijn vader, die het in de jaren zestig heeft gekocht

Saadeh erfde het met zijn broer en zus van zijn vader, die aanvankelijk voor de Iraqi Petroleum Company werkte in Haifa maar na de stichting van Israël in 1948 via enige omwegen in de Jordaanse hoofdstad Amman belandde. Daar zag Saadeh senior in 1960, net voor de tweede keer getrouwd, een advertentie voor een hotel in Oost-Jeruzalem, dat toen nog door Jordanië werd bestuurd. Hij aarzelde niet en kocht het. Een paar jaar later werd Saadeh geboren. „Ik groeide dus min of meer in het hotel op, hoewel we toen zelf nog in een ander huis hier in de buurt woonden”, vertelt hij. „Mijn zus woont daar trouwens nog steeds. Het hotel was toen nog een stuk soberder.”

In die tijd waren er nog meer Palestijnse dan Israëlische hotels. Maar na de oorlog van 1967, toen Israël Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever bezette, veranderde dat snel. Tijdens die oorlog liep het hotel flinke schade op. Tijdens beschietingen over en weer stortte het dak boven het trappenhuis in.

Boetes

Het was nooit Saadehs droom geweest om in de hotelbusiness te gaan. Na zijn studie en zijn terugkeer uit de Verenigde Staten experimenteerde hij met een vriend met de productie van een zelf gecreëerde frisdrank, Club Cola genaamd. „Maar dit werd geen succes en dat gold ook voor mijn carrière als bassist”, vertelt hij glimlachend. Zo werd hij, begin dertig inmiddels, alsnog hotelmanager.

Algauw leerde hij dat ook de hotelbranche niet immuun is voor het Israëlisch-Palestijnse conflict. Tijdens de Eerste Intifada, de Palestijnse opstand van eind jaren tachtig, begin jaren negentig, toen Saadeh de leiding over het hotel net had overgenomen, holde de klandizie achteruit. „Dat was een nachtmerrie”, herinnert hij zich. Bij de talrijke crises rond Gaza en bij de Tweede Intifada gebeurde dat weer. Maar ditmaal is het nog erger. „We draaien met verlies, terwijl ik nog altijd de leningen uit de coronatijd aan het afbetalen ben.”

Foto’s: Samar Hazboun

Met pijn in het hart ziet hij ook aan hoe zijn Palestijnse hoteliercollega’s en hijzelf steeds meer het onderspit delven tegen de steeds fellere Israëlische concurrentie. „In de laatste paar decennia is het aantal bedden in Palestijnse hotels verminderd van 4.000 tot 1.200, terwijl het aantal bedden in Israëlische hotels is vernegenvoudigd tot 9.000. Vroeger mochten auto’s en bussen nog voor onze deur parkeren. Nu mogen we onze eigen voorraden zelfs niet eens meer uitladen voor de deur. We doen het toch, maar krijgen daar vaak boetes voor.”

Talloos zijn de regels die de Palestijnen steeds verder in moeilijkheden brengen. „We zitten vast aan hoge verzekeringspremies bij Israëlische bedrijven”, aldus Saadeh, „en moeten hoge onroerendgoedbelastingen betalen. Anders dan veel Israëlische hotels staan de Palestijnse, die net als het onze in eerste instantie dikwijls niet als hotel waren gebouwd, bovendien vooral in oude wijken zonder veel parkeergelegenheid.”

Gemarginaliseerd

Saadeh vreest dat Palestijns Oost-Jeruzalem Jaffa achterna gaat, de oorspronkelijk Palestijnse kustplaats die tegenwoordig volledig is ingekapseld door het veel grotere, overwegend Joodse Tel Aviv. De overgebleven Palestijnen raakten daar steeds verder gemarginaliseerd. De Israëlische regering is er volgens hem ook duidelijk op uit allerlei regels zo aan te passen, dat Palestijnen uit de oude stad van Jeruzalem worden weggetrokken, zodat zich daar meer Joden kunnen vestigen.

Daarmee breken de Israëliërs volgens Saadeh met een traditie van tolerantie in de stad. „In de afgelopen duizend jaar zijn alle religies hier altijd gerespecteerd”, stelt hij, „alleen in periodes van grote onrust soms niet.”

Raed Saadeh twijfelt of zijn kinderen het hotel moeten overnemen

Ook de muur tussen Israël en de Westelijke Jordaanoever, die Israël al zo’n twintig jaar geleden liet optrekken met het argument dat daarmee Palestijnse terroristen buiten de deur konden worden gehouden, heeft er volgens Saadeh sterk aan bijgedragen dat de Palestijnse gemeenschap in Jeruzalem steeds verder van haar traditionele achterland is afgesloten.

Ondanks zijn liefde voor zijn eigen hotel en het belang dat hij hecht aan het voortbestaan van de Palestijnse cultuur in Jeruzalem, aarzelt Saadeh op de vraag of hij graag zou zien dat zijn kinderen het hotel overnemen. „Als ik naar de huidige omstandigheden kijk, ben ik daar niet zo zeker van.”

Foto Samar Hazboun