Het India van vroeger is voor Indiërs nu net zo ‘exotisch’ als voor Europeanen toen

Onophoudelijk kletteren de druppels tegen de hoge ruiten van de tentoonstellingsruimte in New Delhi. Tijdens de moesson is de lucht boven de Indiase hoofdstad dagenlang dreigend grijs – totdat de regen met bakken tegelijk valt. Op de schilderijen hierbinnen is de hemel pastel. Rozige en zachtgele wolken drijven boven een drukke marktstraat, een lichtblauwe horizon verdwijnt in de nevel boven de heilige Ganges: het koloniale India in olieverf en aquarel. De scènes worden veelal bevolkt door ‘gewone’ Indiërs.

Tientallen van zulke schilderijen hangen samen bij DAG (Delhi Art Gallery), een kunsthandel en galerie, in de overzichtstentoonstelling Destination India. De collectie bevat werken van achttiende- en negentiende-eeuwse Europese kunstenaars die naar het koloniaal bezette India kwamen en gefascineerd raakten door Zuid-Azië. Het waren Denen, Duitsers en Nederlanders, onder wie kunstschilder Marius Bauer, van wie meerdere kunstwerken te zien zijn.

De Europeanen reisden naar de Britse kolonie na 1857, het jaar van de Indiase opstand. Deze Eerste Indiase Onafhankelijkheidsoorlog werd bruut neergeslagen door de koloniale machthebber, waarna de kolonie voortaan onder direct bestuur van de Britse kroon kwam in plaats van de East India Company. Juist de periode daarna, tot de onafhankelijkheid in 1947, was veel kunstgeschiedenisonderzoek over India over het hoofd gezien volgens Giles Tillotson (64), specialist op het gebied van Indiase geschiedenis en architectuur en curator van de tentoonstelling. India werd lang gezien als het ‘terrein’ van Engelse kunstenaars die eind achttiende eeuw als ‘pioniers’ naar de kolonie gingen, vaak in opdracht van de handelscompagnie of militaire regimenten. Hun schilderijen, vooral van de oude imposante monumenten en bouwwerken, droegen bij aan wat Tillotson „de visuele kennis van het westers publiek” noemt.

Marius Bauer: Courtyard of a Palace. (Pastel en gouache op papier).
Marius Bauer: The Palace at Udeypur, circa 1926. (Waterverf op aquarelkarton).

Foto’s: Delhi Art Gallery

Taj Mahal een cliché

Er bleek een soort tweede golf van nieuwsgierige Europeanen te zijn, concludeerde de curator uit de collectie van de kunsthandel. Die reizende kunstenaars waren niet alleen Britten. Omdat de Trading Company er geen gezag meer had, konden de Europeanen makkelijker buiten de handelsposten reizen naar andere delen van India. En in plaats van een verlichtingsideaal – de geschiedenis van India doorgronden – waren ze meer geïnteresseerd in het India van hun eigen tijd.

„Honderd jaar na de eerste schilderijen was de Taj Mahal een Indiaas cliché geworden voor de westerlingen. De schilders konden zich niet meer richten op architectuur, ze moesten echt op zoek naar wat anders”, verklaart Tillotson de trits nauwe straatjes en marktkramen en de vele portretten van ‘gewone’ Indiërs die hij voor DAG bijeenverzamelde.

De kunstenaars konden bovendien niet op tegen de fotografie die tegen die tijd goed was ontwikkeld. De camera was een beter instrument om architectonische details vast te leggen. De schilders kochten of maakten vaak foto’s van de plekken die ze bezochten, en gebruikten die vervolgens als referentie tijdens het schilderen. Bij Marius Bauer resulteerde dat in droomgebouwen. Curatoren van DAG vonden in één van zijn schilderijen de koepels van een paleis in Jaipur, gecombineerd met de plint van een oude graftombe in New Delhi – bestemmingen en bouwtradities die honderden kilometers van elkaar verwijderd liggen. In zijn schilderij uit Udaipur loopt zelfs een middeleeuwse ridder in vol harnas door het beeld. „Dat lijkt me sterk tijdens Bauers bezoek in 1924”, lacht Tillotson. „Maar de figuur paste blijkbaar op een bepaalde manier in zijn impressies van India.” Die blijken behoorlijk dromerig, zoals het schilderij waarin een jongen in lendedoek vanaf een hoge muur uitkijkt over de Ganges. Er is nergens topografische informatie. En toch is duidelijk, zeker voor wie er al eerder geweest is: dit is Benares, de heilige stad. Tillotson: „Het geeft dat gevoel weer.”

In die zoektocht naar sfeer lijken de kunstenaars wel wat op reizigers van nu. Benares, tegenwoordig Varanasi, is nog altijd vaste prik voor toeristen in India – buitenlanders én Indiërs die op bedevaart komen. Op Instagram staan nu posts die hetzelfde gevoel geven als de scènes in olieverf, etsen en blokdrukken die in DAG hangen: van de drukte in de stad, de traptreden van de ‘ghats’, de kades, die gelovigen naar het water van de heilige Ganges leiden en voor vrouwen dienen als droogrek voor hun wasgoed.

William Carpenter: A Street at back of Jumma Musjid, 1857. (Houtgravure op papier).
William Carpenter: Parbutty near Poonah, 1850. (Waterverf op papier).

Foto’s: Delhi Art Gallery

Oriëntalisme

Maar je kunt je afvragen: is dit niet té mooi voorgesteld? Varanasi verzakt tegenwoordig door de mensenmassa’s, afval drijft in het water. Dat past niet in mooie sepiakleurige socialemediafoto’s, en evenmin in de negentiende-eeuwse droombeelden. Bauer stond te boek als een ‘oriëntalist’ – destijds een kunststroming, tegenwoordig een term met een nare bijklank, van de vertekende en neerbuigende opvatting van Aziatische culturen.

Meerdere schilders maakten portretten van slangenbezweerders, toch een stereotype exotische figuur. Maar in hun straatbeelden blijkt geen plek voor de koloniale overheersing. In de negentig jaar die DAG toont, lijkt die dromerige sfeer in India nauwelijks te veranderden – terwijl de politiek wel degelijk hevig verschoof. William Simpson bezocht India een half jaar na de opstand, maar had geen oog voor de gewelddadigheden. De Japanner Hiroshi Yoshida maakte in de jaren dertig van de vorige eeuw een reeks blokdrukken, zonder enige referentie aan hernieuwde onrust onder de lokale bevolking.

Hiroshi Yoshida: Udaipuru no shiro, 1931. (Blokdruk op papier).
Foto Delhi Art Gallery

Als Engelsman die al jaren in India werkzaam is en zich specialiseerde in het werk van de oriëntalisten, begrijpt Tillotson het ongemak daarover. „Op de schilderijen lijkt India altijd rustig, beheerst, onder de buitenlandse overheersing. Dat kun je uitleggen als een soort medeplichtigheid: de kunstenaars stelden de situatie totaal niet ter discussie. Ik zou het volledig begrijpen als onze bezoekers hier, in India, de kunstwerken op die manier zien.” Zelf vraagt hij zich af of de verwachting om die donkere episode verwezenlijkt te zien in kunst, de werken niet met terugwerkende kracht wordt opgelegd. „Ik denk dat het idee dat trauma vertegenwoordigd moet zijn in kunst stamt uit Europese kunst na de wereldoorlogen. Nu wordt het gezien als liegen wanneer trauma niet aangestipt is. Maar zo werd destijds niet tegen kunst aangekeken.” Hij zou zelf geneigd zijn de vroegere kunstenaars het voordeel van de twijfel te geven: zij lieten zich graag meevoeren met het exotische en avontuurlijke dat zij in India tegenkwamen. „We moeten oriëntalisme niet goedpraten. Maar het debat kan genuanceerder.”

Hij wil maar zeggen: niet elke marktkoopman is uiteraard een slangenbezweerder. Maar de meer atmosferische interpretaties kunnen misschien wél een goed beeld geven van hoe de plaatsen waren die de kunstenaars bezochten. De verdwaalde ridder doet in dat opzicht volgens de curator geen kwaad. Overduidelijk een fantasie, die misschien juist meer uitlegt over de oriëntalistische blik. De kunstjournalist van de krant Deccan Herald concludeert in haar recensie van ‘Destination India’ dat „het India van eeuwen geleden voor Indiërs nu net zo ‘exotisch’ is als het destijds was voor de westerse connaisseurs”.

De overzichtstentoonstelling van de galerie trok deze zomer veel bekijks. Op deze doordeweekse moessondag wordt de galerie overspoeld door een schoolklas: zo’n dertig pre-pubers, Indiase en westerse leerlingen van een van Delhi’s internationale scholen. De jongens die de blinkende ridder hebben ontwaard, zijn alle drie even opgewonden. „Maar een Sikh-soldaat was veel cooler geweest.”

Charles W. Bartlett: The Golden Temple, circa 1919. (Blokdruk op papier).
Edwin Lord Weeks: The Dance. (Olieverf op canvas, 73.7 x 100.3 cm).

Foto’s: Delhi Art Gallery