Het grootse nationalistische zangfeest van Estland is in lange tijd niet zo belangrijk geweest: ‘Ik voel meer verbondenheid dan ooit’

Het regent in Estland. Dat is best spannend, want er wordt een brandende fakkel het gigantische Lauluväljak openluchtpodium in Tallinn binnengedragen. Dat vuur legde de afgelopen maand 2.500 kilometer door heel Estland af, langs 200 lokale evenementen. Nu, zaterdagmiddag, wordt er een enorme vuurschaal mee aangestoken, waarna uit bijna alle kelen op het veld het Estse volkslied klinkt. Dat zijn veel kelen. Het publiek: zo’n tachtigduizend mensen. Op en voor het podium: 990 koren. Meer dan 32.000(!) musici. Laulupidu, een van de grootste koorzangmanifestaties van de wereld dat sinds 1869 eens in de vijf jaar gehouden wordt, is begonnen. In de stromende regen.

De deelnemers aan het tantsupidu, het iets kleinere en jongere ‘dansfeest’ dat aan het laulupidu voorafgaat, hadden vrijdag geluk, toen was het stralend blauw. Elfduizend volksdansers dansten er, uit alle regio’s van Estland in eigen klederdracht. Samen vormen ze levensgrote, voor Esten betekenisvolle folkloristische patronen. Sommige van die dansen zijn nieuw, maar veel zijn van eerdere edities, zoals een dans uit 1995 en 1968. Zelfs als de dansers aan het einde van de avond allemaal samen op het veld staan zijn er nog figuren in de choreografie te zien.

Maar hoewel dans voor Estland zeker belangrijk is, is het niet zo verweven met de geschiedenis als zang. Zeg gerust dat de Baltische staten bestáán vanwege zang. Niet voor niets heet de onafhankelijkheidsstrijd van die landen, die een ingewikkelde geschiedenis met allerlei overheersers kennen, in de jaren tachtig en negentig de ‘zingende revolutie’.

Koorzang tijdens laulupidu.

Foto Sven Zacek

Het was de dichter en volksliedjesverzamelaar Johann Voldemar Jannsen die de Russische leiders in 1867 toestemming vroeg om een groot Estisch zangfeest te organiseren, die toestemming hij kreeg in 1869. 850 zangers (toen alleen mannen) zongen voor 15.000 toeschouwers op het eerste laulupidu voornamelijk Duitse liedjes, al klonk toen ook voor het eerst het net nieuwe ‘Mu isamaa, mu õnn ja rõõm’ (Mijn vaderland, mijn geluk en vreugde), het huidige Estse volkslied. Bij elk volgende zangfeest groeide het Estische repertoire.

Ook in de Sovjettijd werd er doorgezongen, zij het onder strenge censuur en met veel Russische liederen. Alleen ‘Mu isamaa on minu arm’ (Mijn vaderland is mijn liefde) kwam in 1947 door de censuur heen. Het werd alsnog verboden, maar kreeg in 1969 een heroïsche status, toen het na het officiële programma spontaan (zonder dirigent) werd ingezet. Een poging van de Sovjetleiders om er een blaasorkest doorheen te laten toeteren, verloor het van de enorme zanggroep.

https://www.youtube.com/watch?v=dy24vkcnwH8

In Nederland ondenkbaar

Het muzikale protest groeide: in 1988 trok een verboden rockconcert met nationalistische liederen van het centrum van Tallinn naar het grote zangstadion, waar het concert voor zo’n 100.000 toegestroomde mensen een week aanhield. Het hoogtepunt werd uiteindelijk de sensationele ‘Baltische weg’ in 1989, waarbij 2 miljoen Balten elkaars hand vasthielden in een 600 kilometer lange menselijke slinger van Tallinn, via Riga naar Vilnius om vreedzaam hun onafhankelijkheid te eisen. Op laulupidu 1990 durfden zangers en publiek voor het eerst weer verboden patriottistische liederen te zingen. In 1991 erkende de Sovjet-Unie de onafhankelijkheid van Estland, een proces dat het jaar daarvoor in gang was gezet.

Sindsdien is laulupidu, met een programma met tientallen oude en nieuwe vaderlandslievende liedjes, voor de Esten een feest van vrijheid en verbondenheid. Bussen en trams zijn die week gratis. Met name op zaterdag is het feest in heel Tallinn: dan loopt een optocht van alle bijna 45.000 musici en dansers van het centrum naar de zangvelden, een wandeling van vijf kilometer die om één uur begint en pas tegen half acht is afgelopen. Het is nog eens een kans om alle kleurrijke klederdrachten, inclusief hoofddeksels en bloemenkransen te laten zien; heel bewust draagt iedereen doorzichtige poncho’s.

Volksdansers uit alle regio’s van Estland vormen voor Esten betekenisvolle folkloristische patronen.

Foto’s Sven Zacek

Estland heeft ongeveer 1,4 miljoen inwoners, waarvan een klein miljoen Est is (de rest is voornamelijk Russisch). Ruim een tiende van de Esten is op laulupidu. Je weet de cijfers van te voren, toch gaat de massaliteit van het festival je elke inschatting te boven: het feest is gigantisch. Het hele terrein biedt plaats aan 100.000 mensen, met links en rechts tientallen eetkraampjes (en zo’n honderd dixies). Dat de mensenmassa soms bijna niet door te komen is, komt niet alleen door het publiek (zaterdag en zondag samen zo’n tachtigduizend mensen), maar met name door de koren, die enigszins hun best doen om bij elkaar te blijven en zich dus in een soort romeinse schildpadformaties verplaatsen. Ruim de helft van alle mensen wappert met een Estse vlag.

Het grote middelpunt is de enorme schelpvormige boog waar de zangers in staan. Daarvoor staat een blauwe bok voor de dirigenten, die snel doorwisselen, want elk liedje wordt door iemand anders gedirigeerd. De bekendste is de inmiddels 88-jarige Neeme Järvi. De begintonen zingen de dirigenten in een microfoon die alleen vooraan te horen is. Soms zeggen ze kort even iets tegen de zangers. „Meiden, laten we plezier maken!”

‘Nog een keer, nog een keer!’

Maarja Soone (51) is een van de dirigenten. Ze heeft net ‘Äiu-püiu’ gedirigeerd, een slaapliedje, maar is nog een beetje ontredderd. Blijkbaar ging er iets niet helemaal goed. Een man met een hoge hoed en een oortje in komt haar een knuffel geven, dat helpt. Ze legt uit: „Die meneer is verantwoordelijk voor het opstellen van de koren. Hij heeft een fout gemaakt vandaag; de vrouwenkoren stonden veel verder uit elkaar dan bij de repetitie. ‘Äiu-püiu’ begint met een canon. Dat liep nu uit elkaar.” Soone heeft al zes keer eerder gedirigeerd op laulupidu. „Je leert met alle moeilijkheden omgaan. Vooral de enorme afstand tussen de zangers is lastig. Het belangrijkste dat ik ze inpeper: luister niet naar je collega’s, kijk niet constant in je muziek. Let op mij!”

Inderdaad, soms lopen de zanggroepen behoorlijk uit elkaar. Soms zingen de zangers een heel eind voor het orkest uit. Maar wat wil je, met zo veel mensen. Veel meer valt op hoeveel er verbazingwekkend goed gaat. Deze koren staan duidelijk niet onder de boog om liedjes te blèren: het lukt ze om met duizenden mooi, dynamisch en met gevoel te zingen. Bij de echt populaire liedjes roepen de zangers en het publiek ‘korrata, korrata!’ (nog een keer!) Wat dan vaak ook gebeurt. ‘Eesti, Eesti!’ (Estland) klinkt ook meer dan eens.

Deelnemers aan het tantsupidu, het iets kleinere en jongere ‘dansfeest’ dat aan het laulupidu voorafgaat.

Foto’s Sven Zacek

Op zondag wisselen groepen elkaar af: eerst alle harmonieën (54 met in totaal 1.547 musici), dan de jongenskoren (2.123 jongens), dan met de mannenkoren erbij (3.511 zangers nu), dan de kinderen samen (6.244, met aandoenlijke danspasjes), vrouwenkoren (134 koren met 3.970 zangeressen), tussendoor nog even dertig symfonieorkesten, en dan de gemixte koren, steeds meer en meer, tot er aan het einde 571 groepen met in totaal 19.196 zangers onder de grote boog staan. Wisselingen tussen die enorme groepen duren best lang, maar stoppen met zingen lukt nauwelijks: om de zoveel tijd zet iemand érgens op het terrein een bekend liedje in, dat binnen een mum van tijd door iedereen wordt overgenomen. Als er niet gezongen wordt, gaat de wave van de zangers naar het publiek en terug.

„Het is niet makkelijk om onder die boog te staan. Het is behoorlijk krap, en het geluid is oorverdovend”, vertelt Elisabeth Uudevald (25), die op haar negende voor het eerst mee mocht zingen. Ze deed dit jaar mee aan het dansfestival, en staat nu in het publiek van laulupidu. Bij sommige liedjes hoort blijkbaar een dansje, want soms pakt ze haar partner bij de hand om te rondedansen. Andere liedjes zingt ze met een heldere sopraanstem mee. „Zingen in één koor geeft al een heerlijk collectief gevoel. Als je dan met heel veel koren samen staat… Het gevoel dat dat geeft is ongelofelijk. Het maakt me heel trots. Ook omdat het echt niet makkelijk is om als koor geselecteerd te worden.” Dat is waar, want veel meer dan die 990 koren doen auditie. Stel je voor hoeveel koren Estland moet hebben.

Angst en zorgen

Natuurlijk kun je deze editie van laulupidu niet loszien van de spanningen in de wereld. Als je door Tallinn wandelt, valt al op hoe verbonden de Esten zich voelen met Oekraïne; overal hangen blauw-gele vlaggen. Merilin Post (40) staat ook in het publiek, en wijst naar het voorwoord van president Alar Karis in het programmaboekje. Nog nooit hebben zo veel mensen auditie gedaan voor tantsupidu en laulupidu, schrijft hij: ‘Dat zegt wat over onze maatschappij en de huidige stand van zaken. Deze dagen zullen ons kracht, hoop, moed en een gevoel van verbondenheid geven die we nodig hebben om onze angsten, zenuwen en zorgen de baas te blijven.’ Post: „Het is een deprimerende tijd. Maar ooit hebben de Esten zich vrij gezongen. Als we hier staan, voelen we die vrijheid. Ja, natuurlijk is dat nu nog belangrijker. Ik voel meer verbondenheid dan ooit.”

Hoe verenigend ook, het beeld over het terrein heeft op zondagmiddag iets treurigs: heb je een festival dat je maar ééns in de vijf jaar houdt, regent het pijpenstelen. Tot zondagavond, 19.42 uur: recht boven het podium breekt de eerste zonnestraal door de wolken. Op de grote schermen is te zien dat dirigent Pärt Uusberg niet helemaal snapt waarom het publiek door ‘Oh Aadam, sino essitüs’ heen juicht.

Post tikt me aan: „Nu gaan we iets belangrijks zingen. Dit heeft alles te maken met de cultuur, dit kent iedereen.” Bij de eerste tonen van het orkest gaan onder de 20.000 zangers duizenden telefoonlampjes aan. Nog eens tienduizenden telefoonlampjes in het publiek volgen. Een prachtig gezicht in de beginnende schemering. De muziek klinkt opliftend, toch beginnen meerdere Esten te sniffen en zelfs te huilen onder het zingen van ‘Ta lendab mesipuu poole’:

Ta lendab mesipuu poole

‘Hij vliegt van bloem naar bloem, en daarna naar de bijenkorf;Onweerswolken pakken zich samen. Toch vliegt hij naar de bijenkorf

Duizenden vallen onderweg Duizenden anderen bereiken hun thuis, zullen hard werken en zorgen te verduren krijgen en vliegen naar de bijenkorf

Ziel, oh ziel, als de tijden moeilijk zijn – wat wil je dan graag in je vaderland zijn Of je nu thuis bent of in een vreemd land, je wil in je vaderland zijn

Je kunt de dodenwind tegen hebben, misschien vliegt er wel een dodelijke kogel op je af Toch vergeet je de dood en je zorgen, in je haast naar je vaderland.’

https://www.youtube.com/watch?v=_vuj9ExZLzM

Alsof dat nog niet ontroerend genoeg is, staat er daarna nog één belangrijk lied op het programma. De traditionele afsluiter sinds dat belangrijke protestmoment in 1969: ‘Mu isamaa on minu arm’. Tussen 100.000 mensen staan die dat samen zingen is niet minder dan overweldigend.

Moeten we zo ontroerd naar huis? Nee gelukkig, er komt een blije mars als toegift, gedirigeerd door Neeme Järvi: ‘Kodumaa’ (Thuisland). Ook hier weet elke Est wat er moet gebeuren: je hoed of je vlaggetje op de maat vol overtuiging recht omhoog-omlaag-omhoog-omlaag steken. Een enorm komisch gezicht.

En dan wordt het nog even heel spannend. In het slotakkoord van de herhaling van ‘Kodumaa’ stort Neeme Järvi plotseling in. Elagu, elagu!’ (leve!) wordt er nog door enkele zangers geroepen, maar die worden door beter oplettende buren snel op de situatie gewezen. Mensen met hesjes rennen de trappen van de bok op. Het hele veld wordt doodstil. Er volgen een paar ijzingwekkende minuten. Tot Järvi met hulp weer overeind komt. „Dank je”, mompelt hij in de microfoon. „Dat laatste had ik misschien niet moeten doen.” Een gigantisch juichen barst los. ‘Leve, leve, leve!’

Koorleden tijdens het Estse korenfestival laulupidu.

Foto Sven Zacek