Het economische beleid van radicaal-rechts partijen is óók radicaal-rechts, zegt deze wetenschapper

Stel: Geert Wilders krijgt zijn zin en de PVV mag een kabinet vormen. Gaat de achterban dan iets terugzien van de economische beloften die de partij in campagnetijd deed? Of is de economie slechts een bijzaak, naast de cultuurstrijd die Wilders voert tegen immigratie en de islam?

Die vraag blijft lastig te beantwoorden zolang er geen kabinet-Wilders op het bordes staat. Maar wat in Nederland nog in de formatiemist is gehuld, is elders intussen al praktijk geworden. De opmars van radicaal-rechtse partijen bij verkiezingen wereldwijd vertaalt zich steeds vaker in regeringsdeelname. En wie goed kijkt, ziet volgens Philip Rathgeb dat de scheidslijn tussen economie en cultuur fictie is.

Rathgeb, werkzaam als assistent-professor aan de University of Edinburgh, onderzocht wat radicaal-rechtse partijen voor invloed hebben op de economie en de welvaartsstaat als ze de macht in handen hebben. Hij vergeleek de invloed van radicaal-rechts in zowel Europa als Amerika, van Denemarken tot Hongarije en van Oostenrijk tot de VS. Eind deze maand verschijnt het resultaat van die zoektocht in boekvorm: How the Radical Right Has Changed Capitalism and Welfare in Europe and the USA.

Rathgebs belangrijkste conclusie: economie en cultuur kun je niet zo eenvoudig van elkaar lostrekken. Het is én-én. Waar radicaal-rechtse partijen aan de macht komen, hebben ze naast een culturele wel degelijk een economische agenda. Alleen: die plannen laten zich niet gemakkelijk in termen als ‘links’ of ‘rechts’ vangen, waardoor ze vaak niet meteen herkend worden als bijdrage van radicaal-rechts.

Radicaal-rechts wint doorgaans als verkiezingen om culturele onderwerpen draaien: immigratie, islam. Hun economische visie lijkt ondergeschikt.

„Het een is een verlengstuk van het ander. Zodra radicaal-rechtse partijen hun culturele ideeën in de praktijk proberen te brengen, drukken ze een duidelijke stempel op de economie en de sociale zekerheid. Culturele ideologische overtuigingen hebben immers economische consequenties als je ze uitvoert.

„Ben je tegen immigratie? Dan sluit je nieuwkomers uit van uitkeringen en andere sociale voorzieningen. Heb je conservatieve opvattingen over het gezin? Dan ben je tegen het subsidiëren van kinderopvang en andere maatregelen die vrouwen meer toegang geven tot de arbeidsmarkt. Wil je de misdaad aanpakken? Dan leidt dat bijna altijd tot een hardere aanpak van bijstandsfraude en een hardere aanpak van werklozen. Die worden ook gezien als mensen die niet eerlijk meedoen, als profiteurs.”

Als we dat toepassen op Nederland, hoe zou PVV-beleid er dan uitzien?

„Wilders past in de traditie van het ‘welvaartschauvinisme’. Dat is de gedachte dat er wel een royale welvaartsstaat moet zijn, maar dan alleen ‘voor ons’, voor witte Nederlanders. Dat past in een patroon. Daar waar je een grote welvaartsstaat hebt en veel immigratie, richten radicaal-rechtse partijen zich op het inperken van de toegang tot die welvaartsstaat. Waar zo’n omvangrijke welvaartsstaat ontbreekt, of immigratie beperkter aanwezig is, is de strategie weer heel anders.”

Hoe dan?

„Dat hangt van de omstandigheden af. In Oost-Europa is de welvaartsstaat kleiner en zijn de aantallen immigranten laag. Daar neemt radicaal-rechts beleid de vorm aan van economisch nationalisme. Je ziet het bijvoorbeeld bij Orbán, die buitenlandse banken extra belast en hele sectoren nationaliseert.

„In de VS zie je weer iets anders gebeuren. De welvaartsstaat is er ook klein, maar immigratie is er forser en er is een groot handelstekort: de VS importeren meer dan ze exporteren. Trump hoeft geen campagne te voeren om het sociale vangnet in stand te houden: dat heeft minder draagvlak. Daarom draait alles bij hem om China bedwingen en het terugbrengen van banen voor ‘echte Amerikanen’.”

Kun je met zulke verschillen nog wel spreken van ideologische samenhang?

„Ja, ondanks die onderlinge verschillen is er namelijk wel een gemene deler: ‘nativisme’, een mix van nationalisme en xenofobie.”

U beschrijft in uw boek hoe deze partijen sinds hun oprichting enorm van karakter zijn veranderd.

„De doorbraak van veel huidige radicaal-rechtse partijen, of hun voorgangers, vond plaats in de jaren zeventig en tachtig. Ze waren altijd al anti-establishment, maar het establishment van toen zag er heel anders uit. Herverdeling was de norm, belastingen waren hoger, de overheid trad interventionistisch op in de markt. Dáár voerden deze partijen oppositie tegen. Jean-Marie le Pen, van het Front National, noemde zich de Franse Ronald Reagan. De oprichter van de Deense Vooruitgangspartij vergeleek Denen die hun belasting niet betaalden met het verzet tegen de nazi’s.”

Nogal een verschil. Wat is er veranderd?

„Ten eerste heeft globalisering grote uiteenlopende gevolgen gehad. Op de ene plek is immigratie een grote rol gaan spelen, elders zijn het verdwijnende banen of de invloed van buitenlandse investeerders. Nationalistische partijen hebben daar steeds op hun eigen manier op ingespeeld. Ten tweede is de economische onzekerheid van hun achterban toegenomen.”

Waar komt dat gevoel vandaan?

„Voor een groot aantal kiezers is er minder bescherming dan voorheen en meer concurrentie op de arbeidsmarkt. Die groep, niet zozeer de allerarmsten maar de groep die lager is opgeleid en bang is om haar positie te verliezen, wordt door radicaal-rechts vertegenwoordigd. Mede daarom zie je dat deze partijen het vaak beter doen bij mannen: juist zij hebben relatief veel zekerheden ingeleverd.

„Deze verschuiving zie je terug in het verhaal van radicaal-rechts dat je nu hoort: dat is minder neoliberaal van aard en meer protectionistisch geworden. Dat betekent niet dat zulke partijen ineens enthousiast pleiten voor hogere belastingen om een grote overheid te betalen, maar wel dat ze rekening houden met een electoraat dat zich onzekerder voelt.”

Is die zorg oprecht? Toen Geert Wilders in 2010 ging praten over een gedoogkabinet, liet hij zijn belofte om de pensioenleeftijd op 65 jaar te houden op dag één vallen.

„Meeregeren is ook een kwestie van ervaring opdoen. In Oostenrijk, waar ik vandaan kom, ging de radicaal-rechtse FPÖ aan het begin van deze eeuw voor het eerst meeregeren. Een van hun campagnethema’s was de stand van de overheidsfinanciën: de sociaal-democraten hadden te veel uitgegeven, de FPÖ zou wel even orde op zaken stellen. Het resultaat was een serie bezuinigingen in de welvaartsstaat die heel slecht vielen bij hun eigen achterban.

„Toen de FPÖ enkele jaren geleden opnieuw toetrad tot de regering, hoorde je een heel ander verhaal. FPÖ-politici hadden het nog wel over bezuinigingen op de sociale voorzieningen, maar dan alleen bezuinigingen die enkel vluchtelingen of migranten zouden treffen. Ze hadden hun lesje geleerd. Ik zou niet verbaasd zijn als Wilders nu ook sterker vasthoudt aan zijn sociale programma.”

Is dat genoeg om radicaal-rechtse partijen ‘economisch links’ te noemen, zoals je vaak hoort?

„Nee. Want de solidariteit die deze partijen beloven, is altijd voorwaardelijk en nooit gericht op het uitbreiden van de groep die beschermd wordt. Zij hebben niet de behoefte om deeltijdwerkers of mensen met een tijdelijk contract beter te beschermen door hun sociale zekerheid en hun pensioenen te verbeteren. Of om meer vrouwen aan het werk te helpen, door af te dwingen dat het ouderschapsverlof door beide ouders wordt opgenomen.

„En wie profiteert van deze boodschap? Hun eigen electoraat: vaak de groep met één werkgever, een vast contract, geen migratiegeschiedenis, meestal mannen. Het is geen toeval dat mannen oververtegenwoordigd zijn bij de meeste radicaal-rechtse partijen.”

Zouden deze kiezers in economisch opzicht beter af zijn door op andere partijen te stemmen?

„We moeten de opkomst van radicaal-rechts niet in een vacuüm beschouwen. Ik moet hierbij denken aan het werk van Peter Mair, een van mijn inspiratiebronnen. Mair schreef dat populistische partijen hun succes te danken hebben aan de kloof die ontstaan is tussen traditionele politieke partijen en hun kiezers. Een belangrijke reden voor die kloof is dat veel partijen meer hebben geluisterd naar de stem van de markt dan naar de stem van de kiezer.

„Er is onderzoek dat laat zien dat linkse partijen in Midden- en Oost-Europa in de jaren negentig en de jaren nul zelfs meer bezuinigden op sociale voorzieningen dan rechtse partijen. Dat schept onmiskenbaar een voedingsbodem voor onvrede. Populisten stappen daarin, zij zeggen: wij vertegenwoordigen het volk.”

Terwijl radicaal-rechtse partijen, als ze eenmaal regeren, de markt moeilijk kunnen negeren.

„Natuurlijk. Italië onder Giorgia Meloni is een interessant voorbeeld. Italië moet de gunst van Brussel en de financiële markten behouden om de rente laag te houden, en die willen allebei ordentelijke overheidsfinanciën zien. Daarnaast is Italië afhankelijk van Washington, van de NAVO, voor zijn militaire zekerheid. En zie, dat zijn precies de terreinen waarop Meloni concessies doet. Ze is fiscaal behoudend en ze is veel pro-Oekraïenser geworden.”

De Hongaarse premier Viktor Orbán begroet zijn Italiaanse collega en geestverwant Giorgia Meloni begin februari in Brussel.
Foto persdienst van de Hongaarse premier/EPA

Wil dat zeggen dat radicaal-rechtse partijen hun toon matigen als ze eenmaal aan de macht zijn?

„Het is strategisch. Meloni weet wanneer ze zich moet inhouden, maar ze is nog steeds een radicaal-rechtse politica. Ze denkt ook aan de lange termijn. Ze zint bijvoorbeeld al op het wijzigen van de grondwet en de regels rond verkiezingen op een manier die haar partij veel machtiger maakt als ze herkozen wordt. Dat is ook een terugkerend patroon bij radicaal-rechts: de autoritaire neiging is er altijd. De ‘wil van het volk’ wordt vanzelf een excuus om de liberale instituties te ondermijnen: de scheiding der machten, een publieke omroep, onafhankelijke rechters, noem maar op.”

Centrum-rechts lijkt nog op zoek naar een antwoord op deze radicale flank: kopiëren of bestrijden. Toch kiezen centrum-rechtse partijen er regelmatig voor samen te regeren met radicaal-rechts.

„Ja, met alle risico’s van dien. De geschiedenis leert ons dat een gezonde democratie niet zonder fatsoenlijke conservatieven kan. Maar als centrum-rechts uit opportunisme in zee gaat met radicaal-rechts, zet ze de democratie op het spel.

„Natuurlijk lijkt het ergens aantrekkelijk, samenwerken met een partij die raakvlakken heeft als het gaat om immigratie en andere thema’s. Maar door samen te werken, en door radicaal-rechtse standpunten over te nemen, legitimeren ze radicaal-rechts. En als het erop aankomt, stemmen kiezers toch liever voor het origineel dan voor de kopie.”