De manier waarop landelijke cultuursubsidies verdeeld worden moet op de schop, adviseerde Raad voor Cultuur begin 2024. Het was een ingrijpend voorstel, maar werd door de cultuursector, snakkend naar hervorming, enthousiast ontvangen. Wat staat er een jaar later nog overeind van dat advies?
Bijna 560 miljoen euro verstrekt het Rijk nu jaarlijks aan cultuursubsidies, die vormen de ‘basisinfrastructuur’. Dat gaat in periodes van vier jaar, via zes rijkscultuurfondsen, zoals het Mondriaanfonds, Letterenfonds en Fonds Podiumkunsten, en rechtstreeks vanuit OCW. De nieuwe periode, 2025-2028, is net van start.
Maar de manier waarop dat geld verdeeld wordt remt vernieuwing en zorgt te weinig voor toegankelijkheid van cultuur, constateerde toenmalig staatssecretaris Gunay Uslu (D66) in 2023. En dus vroeg ze het adviesorgaan de Raad voor Cultuur te onderzoeken hoe het beter kan.
Dat advies van de Raad voor Cultuur was, kort samengevat, dat zes rijkscultuurfondsen worden samengevoegd tot één, met afdelingen voor elke provincie. De looptijd moest van vier naar zes jaar, er moest meer ruimte voor vernieuwing komen, en in een nieuwe wet moest de zorg voor cultuur door gemeenten en provincies verankerd worden. Om deze herzieningen uit te voeren is jaarlijks 200 miljoen euro extra nodig.
Haast was bovendien geboden: in 2027 moeten de nieuwe contouren en eventuele wetswijzigingen rond zijn, om op tijd te zijn voor de nieuwe subsidiecyclus vanaf 2029. Voor een deel van het voorstel zou een wetswijziging nodig zijn, en dat kost tijd. 2024 zou daarom een ‘belangrijk keuzejaar’ zijn, schreef demissionair staatssecretaris Fleur Gräper nog.
Een rigoureus voorstel, kortom, dat inmiddels meer als startschot gezien kan worden. De cultuursector staat er over het algemeen achter: zo’n vierhonderd mensen uit het veld hebben meegedacht over het plan, en de behoefte aan een nieuwe manier van geld verdelen wordt breed gedeeld. Maar het advies van de Raad is ook ambitieus, en vraagt een grote som geld van een ministerie dat nu juist bezuinigt. Wat kan de cultuursector verwachten?
Een rigoureuze verbouwing van het subsidiestelsel is nodig om écht tot een gezond cultuurklimaat te komen
Politieke keuzes
Minister Eppo Bruins (Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, NSC) heeft nog geen besluiten naar buiten gebracht, maar die zijn in zekere zin wel gemaakt in ‘het keuzejaar’. „Een volledige hervorming” zoals de Raad adviseert, is „niet aan de orde”, laat het ministerie weten aan NRC. De voor die hervorming benodigde 200 miljoen euro extra per jaar heeft OCW niet voorhanden.
Het advies van de Raad wordt dus niet opgevolgd, maar er moet wel íéts gebeuren, vindt Bruins. Een „eenvoudiger subsidiesysteem met meer rust en continuïteit”, dat ziet het ministerie als belangrijk doel. Het moet helder zijn voor makers waar ze terecht kunnen met hun aanvraag, en er moet een goede samenwerking zijn tussen overheden. Minister Bruins komt waarschijnlijk in het najaar met een eerste schets van verbeteringen.
De Tweede Kamer heeft in november al richting gegeven aan de herziening. Er zijn diverse moties aangenomen: de Kamer vraagt de minister de vestiging van culturele instellingen buiten de randstad aantrekkelijker te maken bij de volgende herverdeling van cultuursubsidies, de subsidiecyclus moet verlengd worden van vier naar zes jaar, en onderzocht moet worden hoe de aanvraagprocedure makkelijker kan.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data127875877-4851d6.jpg|https://images.nrc.nl/y93suImTWfIV4Z9JLG_ELTWKrm0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data127875877-4851d6.jpg|https://images.nrc.nl/2w1wmNiknNxWoHSp5UmRR5qvBgM=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data127875877-4851d6.jpg)
De cultuursector houdt ondertussen haar hoop gevestigd op hervorming. Een ‘rigoureuze verbouwing’ van het subsidiestelsel is nodig om écht tot een gezond cultuurklimaat te komen, vinden Jeroen Bartelse en Astrid Weij van belangenorganisatie Kunsten ’92. Het stelsel moet de toegankelijkheid van cultuur bevorderen, de subsidieprocedures moeten minder ingewikkeld en kostbaar, en de positie van de werknemer in de cultuursector moet beter. Om dat te bereiken, stellen Weij en Bartelse onder andere voor in de wet vast te leggen hoe gemeenten, provincies en het rijk de zorg voor cultuur verdelen. Door, daarnaast, kunstenaarsbeleid te voeren met bijvoorbeeld startersregelingen of varianten op een basisinkomen, kan meer ruimte voor experiment worden gecreëerd, „zoals de wildstroken langs akkers”.
Als de subsidieperiode verlengd wordt van vier naar zes of acht jaar, zal dat de administratieve kosten verzachten, voorzien Bartelse en Weij. Zo’n elfhonderd culturele instellingen besteden nu nog samen elke vier jaar ruwweg 90 miljoen euro aan subsidieaanvragen op vooral landelijk, maar ook lokaal niveau.
‘Mooie dingen zonder budget’
De toegang tot voorzieningen, en dus ook cultuur, zou in elke regio op dezelfde manier aanwezig moeten zijn, zegt Marcelle Hendrickx, tot voor kort Tilburgse wethouder van gezondheid, zorg en cultuur. „Daar is dit kabinet ook van.” Als gemeenten, provincies en het Rijk een gedeeld overzicht maken van welk cultuuraanbod waar onderhouden moet worden, voorkom je ‘witte plekken’: gebieden waar bewoners het zónder moeten stellen. Maar: daar hoort wel extra geld bij, zegt ze. „Je kunt niet mooie dingen zeggen als ‘in elke regio cultuuraanbod’ zonder daar budget voor vrij te maken.” En het huidige budget uitsmeren: dat kan ook geen oplossing zijn, zegt Hendrickx. „Je kunt ook niet zeggen: we nemen geld weg uit de top, want in een gezond stelsel heb je dat óók nodig.”
Een samenvoeging van rijkscultuurfondsen zou ook bijdragen aan goede spreiding van cultuuraanbod, maar zo’n operatie lijkt dus te kostbaar omdat het ministerie geen extra cultuurgeld heeft. Romkje de Bildt, directeur van het Letterenfonds, vindt echter dat fondsen niet samen hoeven gaan om goed samen te kunnen werken. Ook zonder een grote herziening kan gestart worden met het aanpakken van problemen die de Raad voor Cultuur ziet, zegt ook Viktorien van Hulst, directeur van het Fonds Podiumkunsten, het grootste van de zes rijkscultuurfondsen. Fondsen werken al veel samen, zowel voor de schermen, met gedeelde regelingen, als achter de schermen, met bijvoorbeeld personeelszaken, opleiding en ict.
Minister Bruins zoekt ondertussen de lokale besturen op. Eind januari tekende hij zogeheten cultuurconvenanten met alle regio’s in Nederland: algemene en regiospecifieke afspraken over cultuurvoorziening waarin de minister en lokale bestuurders „elkaar beloven dat we ons aan onze beloftes houden”, legt Bruins uit aan NRC. Een wettelijke zorgplicht voor cultuur lijkt onwaarschijnlijk, als je naar Bruins luistert: „Dat wil je alleen doen als er extra geld vrij zal komen.” Bovendien wijst hij op de autonomie die lokale besturen hebben in het verdelen van hun geld.
De cultuurconvenanten kunnen wel een goede aanleiding zijn voor de minister om met lokale bestuurders in gesprek te blijven over cultuur, verwacht Bruins. Die gesprekken kunnen dan van pas komen als hij werkt aan verbeteringen in het subsidiestelsel voor de nieuwe periode.
