‘Film was eind jaren zestig de meest vreugdeloze, de meest uitzichtloze uithoek van het culturele leven in Nederland”, schreef filmhistoricus Karel Dibbets in een artikel over het Nederlandse filmklimaat in de jaren zeventig. In tien jaar tijd daalde het bioscoopbezoek van 54 naar 24 miljoen in 1969, 124 van de 560 bioscopen sloten hun deuren, waaronder kleine, plaatselijke filmtheaters. De macht van de Nederlandse Bioscoopbond (NBB) was groot. Alleen (commerciële) bioscopen die bij de NBB aangesloten waren, mochten films vertonen. Dat waren voornamelijk Amerikaanse publiekstrekkers (zoals Love Story) of genrefilms uit Europa, zoals de Franse policier, Italiaanse spaghettiwestern of Duitse erotische film.
Door de opkomst van de Nederlandse speelfilms, die dankzij een flinke dosis erotiek grote bezoekersaantallen trokken, keerde begin jaren zeventig het tij. Maar ook door de oprichting van Vereniging Het Vrije Circuit in 1974, dit jaar precies vijftig jaar geleden. De vereniging komt voort uit de redactie van Skrien, indertijd een marxistisch filmtijdschrift, en hun geestverwanten. Ze hielden zich bezig met „het bevorderen van non-commerciële produktie, distributie en vertoning van films”. Ze vertoonden veelvuldig Duitse arbeidersfilms, documentaires over de politieke situatie op Cuba en Chili, maar ook Jean-Luc Godards Tout va bien („een brechtiaanse lovestory” aldus de distributeur), over een staking in een fabriek, was heel populair. Een commerciële distributeur zou het nooit aangedurfd hebben deze zeer politieke film te vertonen, daar viel geen droog brood mee te verdienen.
Het in Skrien gepubliceerde manifest van Het Vrije Circuit was glashelder: „Wij willen niet aan dezelfde ekonomiese dwangmatigheid blootgesteld worden als de kapitalistiese systemen”. De ‘typiese’ jarenzeventigspelling en het linkse idealisme springen in het oog. Indertijd vierde de ‘marxistiese strijdcultuur’ hoogtij, met diverse progressieve filmcollectieven die geëngageerde films maakten.
De oprichting van een alternatief filmcircuit zat sowieso in de lucht. In Rotterdam was er Film International, dat in 1972 voor het eerst een internationale filmweek organiseerde, wat nu het IFFR is. Film International kocht een deel van de vertoonde films aan, met de bedoeling ze in filmhuizen te vertonen. Dat kon bijvoorbeeld in Utrecht, waar in 1973 ’t Hoogt zijn deuren opende, met Huub Bals als manager. Bals was tevens betrokken bij de internationale filmweek Rotterdam en aanwezig bij gesprekken met de oprichters van Het Vrije Circuit. Hij en een aantal anderen moesten echter niets hebben van de bepaling „mede te werken aan de totstandkoming van een socialistiese samenleving”.
Filmhuis FC Hyena in Amsterdam.
Foto’s: Wouter de Wilde
Politiek bewust
Hoewel die doelstelling uiteindelijk sneuvelde, werd Film International nooit officieel lid van Het Vrije Circuit. Film International distribueerde zelf films in de nieuwe filmhuizen die na 1974 als paddestoelen uit de grond schoten. Omdat ze zich richtten op de artistieke film concurreerden ze niet met Het Vrije Circuit, dat meer politiek gericht was en de voorkeur gaf aan activistische films. Deze filmhuizen en enkele alternatieve, onafhankelijke distributeurs verenigden zich wél in Het Vrije Circuit, dat hun belangen via onder meer nieuwsbrieven en een wekelijkse filmagenda behartigde. Het Vrije Circuit faciliteerde daarnaast filmfestivals en retrospectieven. Op hun hoogtepunt vertegenwoordigden ze tegen de zeventig vertoners.
Het Vrije Circuit streefde naar een actieve vertoning. De toeschouwer moest politiek bewust gemaakt. Dat gebeurde door vlammende inleidingen, verhitte discussies achteraf of nagesprekken met bevlogen regisseurs. Nu een herkenbaar fenomeen, toen nieuw. Hoewel Het Vrije Circuit door interne strubbelingen en het stopzetten van subsidie in 1984 ophield, is hun erfenis enorm. Dat Nederland op dit moment een fijnmazig systeem aan filmhuizen heeft, is voor een belangrijk deel te danken aan het pionierswerk van Het Vrije Circuit. Volgens de meest recente cijfers van de Nederlandse Vereniging van Bioscopen en Filmtheaters kent Nederland 69 bioscopen (ketens als Pathé, Vue en Kinepolis) en 225 filmtheaters (klein en groot, maar vaak met minder zalen/stoelen). Ook dat die filmhuizen tegenwoordig een uiterst gevarieerd aanbod hebben is grotendeels te danken aan de invloed van Het Vrije Circuit.
Toch dreigt er verschraling, grosso modo zijn filmhuizen in de loop der jaren behoudender geworden. Commercieel is geen vies woord meer, zo vertoonden een aantal gesubsidieerde filmtheaters vorig jaar Barbie van Warner Bros en Oppenheimer van Universal Pictures. Dat staat wel heel ver af van de geest van Het Vrije Circuit waar ze zo veel aan te danken hebben.
Vier filmhuisfavorieten
Vijftig jaar geleden ontstond in Nederland de basis voor een fijnmazig systeem aan filmhuizen. Wat zijn tegenwoordig de favoriete filmhuizen van onze recensenten?
Lux, NijmegenDeel van de stad
Lux, Nijmegen
Foto’s: Merlin Daleman
Stad en filmhuis leken vorig jaar naadloos in elkaar over te lopen in Nijmegen. De Vierdaagsefeesten waren in volle gang en op Roze Woensdag leek de stad extra opgewekt. Dat Barbie op deze dag begon te draaien, was perfecte timing. Met mijn in Nijmegen opgegroeide vriendin liep ik door een feestende menigte richting de LUX. Daar ging de uitgelatenheid van buiten vloeiend over in de vrolijkheid van de film, ook dankzij in roze uitgedoste bezoekers in de zaal.
Barbie is niet helemaal representatief voor het aanbod in dit filmhuis, maar de voorstelling van die middag past wel bij hun toegankelijke karakter. De arthouseliefhebber kan er naar de grote publieksfilms, terwijl fans van mainstreamtitels hier eens gewaagdere cinema kunnen uitproberen. De drempel is extra laag omdat de LUX de enige plek in Nijmegen is waar de Cinevillepas (onbeperkt naar filmtheaters) geldig is. En: er staat ook theater, dans en debat op het programma. De Gelderlander schreef dat 2023 op bezoekersgebied goed liep, maar er door stijgende kosten mensen ontslagen moesten worden. Hopelijk is die ingreep voldoende, voor filmliefhebbers in Nijmegen en omgeving is LUX onmisbaar.
Lumière, MaastrichtVerbeelding aan de macht
Als je van het station in Maastricht naar filmtheater Lumière loopt, dan kom je langs een overwoekerd landhuis. Op het hek hangt een bordje waarop het volgende staat: ‘Warning. Children left unattended will be sold to the circus.’ Het heeft een onweerstaanbaar goed effect op mijn humeur, elke keer als ik in de tot filmpaleis plus restaurant omgebouwde voormalige Sphinxfabrieken aan het ‘Bassin’ een film ga kijken. Alsof ik een van die kinderen ben die naar het circus is ontsnapt. Film is een avontuur. Lumière is een van de oudste filmtheaters van Nederland. Sinds 1978 trok het van het ene monumentale pand naar het andere. Vernoemd naar het licht dat film tot film maakt en de filmende broers met dezelfde naam die de eerste filmvertoning op hun naam schreven. In Lumière is de verbeelding aan de macht (en met iets van 8.000 screenings per jaar is er weinig wat er aan de aandacht van de programmeurs ontsnapt).
Cavia, AmsterdamIn de geest van de jaren zeventig
Filmhuis Cavia, Amsterdam.
Foto’s: Wouter de Wilde
Een van de leukste filmhuizen van Nederland is het Amsterdamse filmhuis Cavia, dat vorig jaar zijn veertigste verjaardag vierde. Al die tijd vertonen ze een aanstekelijke mix van alternatieve genre-, experimentele en politieke films. Collega Tristan Theirlynck schreef onlangs over hun uitverkochte pornofestival. Geheel in de geest van filmhuizen uit de jaren zeventig draaien ze niet elke avond, is de entreeprijs zeer sympathiek (5 euro) en importeren ze soms hun eigen films. Cavia zit in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt, dat in de jaren tachtig een kraakbolwerk was. Ze komen dan ook uit de kraakscene voort. Dat hun zaal slechts veertig stoelen telt, komt doordat de verdieping waar ze zetelen, boven een kickboksschool, eind jaren zeventig dienst deed als kantoor en viewingsruimte van zowel de alternatieve filmdistributeur Fugitive Cinema Holland als het progressieve filmcollectief Amsterdams Stadsjournaal. Het antikapitalistische, sociale engagement van beide instellingen en het kraakverleden vind je nog terug in het huidige Cavia, waar het altijd fijn toeven is.
KINO, RotterdamHip en levendig
KINO is de levendigste filmplek van Rotterdam, met een relatief jong publiek en een café-restaurant – hamburgers en witte wijn – verborgen achter een dubbele haag van fietsen en op de stoep rokende bioscoopgangers. De foyer is intiem, de programmering in zes zalen is hip en toegankelijk: kwaliteitsfilms, het betere Hollywoodwerk en ‘specials’ over Nicolas Cage of de Taiwanese New Wave.
Het zalen- en kantoorcomplex aan de Gouvernestraat begon in 1909 als ‘Ons Huis’, waar het Rotterdamse proletariaat cultureel werd verheven. In 1929 had de locale filmliga – de Cineville van het interbellum – hier zijn eerste voorstelling, na de oorlog groeide er het theater- en bioscopencomplex LantarenVenster, na 1972 het hart van filmfestival Rotterdam en dus de kraamkamer van de Nederlandse filmhuisbeweging.
LantarenVenster verhuisde in 2010 naar Zuid om de Wilhelminapier cultureel cachet te geven, maar dat ruime, wat steriele zalencentrum met parkeergarage was nogal ver fietsen. Het oude gebouw aan de Gouvernestraat dreigde in 2015 een theater-, debat- of architectuurcentrum te worden toen de jeugdige Amsterdamse ondernemers Jan de Vries en Frank Groot met een plan voor een zichzelf bedruipende combinatie van bioscoop, horeca, zaal- en kantoorverhuur kwamen.
KINO was een direct succes. Hoewel het minder dan gesubsidieerde theaters profiteerde van corona-gelden was er genoeg geld in kas om tijdens de lockdown een antieke 70mm-projector te installeren, een ‘folly’ voor serieuze cinefielen.