Een zwart-witfoto van het strand in het zuiden van Gaza, dicht bij Rafah. Twee kleine kinderen, een broer en zus, lopen naast elkaar over het zand. Ze zijn omringd door zee, lucht en palmbomen. Het meisje loopt op blote voeten en draagt haar schoenen in de ene hand, de andere hand heeft ze om haar broertje heengeslagen. Achter hen loopt de fotograaf, hun vader. Alleen zijn schaduw is zichtbaar, onderaan de foto. Hij draagt een hoed tegen de zon.
de zoon en dochter van Kegham Djeghalian, met de schaduw van hun vader op het zand.Foto Kegham Djeghalian
De fotograaf was Kegham Djeghalian, kind van Armeense ouders, die in 1944 de eerste fotostudio van Gaza opende, ‘Foto Kegham’ in Gaza-Stad. Als peuter vluchtte hij met zijn moeder tijdens de Armeense genocide in 1915 vanuit Anatolië naar Syrië. Zijn vader werd vermoord. Later woonde hij – inmiddels wees geworden – in Beiroet. Als jonge volwassene vestigde hij zich in Jeruzalem en vervolgens in Gaza.
Verkleedfeest
In de daaropvolgende decennia poseerden duizenden Palestijnen in de Gazastrook voor hem, al dan niet verkleed in kostuums en tegen de achtergrond van decors in zijn studio.
Hij fotografeerde ook buiten de studio, van huwelijksfeesten en vissers op zee tot het toenmalige treinstation en vliegveld van Gaza. De foto’s laten een Gaza zien dat verbonden was met de rest van de wereld en waarin voor bewoners nog relatief veel mogelijk was. Dat veranderde door de oorlog van 1967 toen Israël dit gebied bezette, door het strenge beleid van de Hamas-regering die in 2006 aantrad en helemaal na de door Israël opgelegde blokkade die Gaza vanaf 2007 transformeerde in wat wel ‘de grootste openluchtgevangenis ter wereld’ wordt genoemd.
Kegham was bij officiële gelegenheden en bezoeken van politici en beroemdheden. Een van die bezoekers was Hassan al-Banna, de oprichter van de Moslimbroederschap in Egypte, die eind jaren veertig met een groep mannen een kopje koffie dronk op een zonovergoten vlonder op zee. Ook Che Guevara werd door Kegham vastgelegd, met een groep Palestijnse vertegenwoordigers in Gaza in 1959. Op een andere foto staat een gezelschap op een verkleedfeest. Lachende mannen en vrouwen, verkleed als buikdanseres, zuster, non of geisha.
Gekostumeerd bal, waarschijnlijk in de jaren 60Foto Kegham DjeghalianHassan al-Banna, oprichter van de Moslimbroederschap drinkt koffie met Palestijnse bestuurders in de late jaren 40.Foto Kegham Djeghalian
Het Gaza door de lens van Kegham Djeghalian is deels al verdwenen, maar dreigt door de huidige Israëlische bombardementen volledig te worden vernietigd.
Kegham’s kleinzoon, zijn naamgenoot Kegham Djeghalian jr. (1984), woont in Caïro en onderzoekt het werk van zijn grootvader. In 2007, net afgestudeerd in de visuele kunst, raakte hij gegrepen door Foto Kegham. Natuurlijk, hij had lovende verhalen gehoord van familie, over hoe geliefd Kegham sr. was in Gaza, en hoezeer hij nog steeds herinnerd wordt. Maar het werk van zijn opa kende hij nauwelijks, laat staan dat hij toegang had tot het archief van de studio.
„Ik ben nooit in Gaza geweest. Ik heb het heel vaak geprobeerd, maar het is nooit gelukt”, vertelt Kegham jr. via een videoverbinding uit Caïro. „Dus voor mij is Gaza een abstract idee, het is een constructie van verhalen, met een zekere nostalgie. Het is voor mij als Palestijn een territorium dat ik nooit heb betreden.”
Kegham jr. werd geboren in Egypte als zoon van een Armeens-Palestijnse vader uit Gaza – de jongen op de foto op het strand – en een Palestijnse moeder uit Bethlehem. Doordat de eerste man van zijn moeder Nederlander was, heeft hij een Nederlands paspoort. De vakanties bracht hij altijd door in Bethlehem op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever en bij Armeense familie in Oost-Jeruzalem.
studioportretFoto Kegham Djeghalianmeisjesschool in de late jaren veertig.Foto Kegham DjeghalianVoetbal team in GazaFoto Kegham Djeghalianmannen eten op het strand, vroege jaren vijftig.Foto Kegham Djeghalian
„Mijn doel was in eerste instantie om mijn grootvader te leren kennen als persoon en fotograaf. Maar ik realiseerde me al snel dat ik via die weg de geschiedenissen en herinneringen van Gaza leerde kennen,” vertelt Kegham jr. Zijn grootvader werkte gedurende de laatste jaren van het Britse mandaat (1918-1948), toen Gaza nog verbonden was met de rest van Palestina, de stichting van de staat Israël in 1948, het Egyptische militaire bestuur van de Gazastrook tot aan 1967, en vanaf dan de Israëlische bezetting en het groeiende Palestijnse verzet.
Ontheemding en ballingschap
Tijdens de Nakba („catastrofe”) van 1947-1949 fotografeerde Kegham sr. de duizenden Palestijnse vluchtelingen in Gaza die waren verdreven uit het gebied dat Israël werd. Doordat hij als kind de Armeense genocide overleefde in 1915, integreerde hij goed in de Palestijnse samenleving, denkt Kegham jr. „Ik ben ervan overtuigd dat er een samensmelting was tussen Kegham en Gaza vanwege de parallelle tragedies van ontheemding en ballingschap.”
Op een foto van Kegham sr. en zijn assistent in de fotostudio hangt achter de toonbank een poster met de Arabische tekst ‘we zullen terugkeren’. „Zowel de Armeense als Palestijnse identiteit wordt bepaald door waar we vandaan gekomen zijn, de trots op onze herkomst, niet alleen in geografisch, maar ook in cultureel opzicht”, zegt Kegham jr. „Mijn grootvader belichaamde de Palestijnse tragedie en zijn bijnaam in Gaza was ‘de vrijheidsstrijder-fotograaf’.”
Terwijl de familieleden van Kegham sr. een voor een vertrokken uit Gaza, bleef hij er tot aan zijn dood in 1981. Hij sprak vloeiend Arabisch, maar schrijven leerde hij nooit. Dat liet hij over aan zijn rechterhand in de studio, Maurice al-Tarazi, die ook door hem werd opgeleid tot fotograaf en die na zijn dood de studio overnam.
Toen ook al-Tarazi overleed sloot diens broer Marwan de studio. Een deel van Keghams werk – talloze foto’s en negatieven – raakte in de loop der jaren beschadigd of verloren, het overige materiaal bleef in bezit van Marwan.
Kegham Djeghali met zijn assistentFoto Kegham Djeghalian
Studio portret Kegham’s dochterFoto Kegham Djeghaliande dochter van Kegham Djeghalian op een zeilboot.Foto Kegham Djeghalian
Rode dozen
Kegham jr. kan niet naar Gaza reizen en heeft dus geen directe toegang tot het fotografische archief. In 2018 haalde zijn vader plotseling drie rode dozen uit een kledingkast in hun huis in Caïro. Kegham jr. opende de dozen en vond daarin tot zijn verbazing circa duizend negatieven uit ‘Foto Kegham’, afgedrukte en ongedateerde foto’s, brieven in het Armeens, ansichtkaarten. Zijn vader was naar eigen zeggen het bestaan van de dozen vergeten.
Kegham jr. durfde het materiaal eerst nauwelijks aan te raken, zo overweldigd was hij door de plotselinge nabijheid van het werk van zijn opa: „Ik was geïntimideerd en ik was bang. Ik opende de dozen, zag stapels enveloppen vol materiaal en begon te hyperventileren. Datgene waar ik jaren naar op zoek was geweest had ik ineens in handen.”
Op basis van de rode dozen, interviews met inwoners van Gaza en Zoom-gesprekken met Marwan al-Tarazi organiseerde hij in 2021 een tentoonstelling in Caïro over het werk van zijn grootvader, Photo Kegham of Gaza: Unboxing. Hij kreeg berichten via sociale media van Palestijnen in Gaza en in de diaspora, die familieleden herkenden of foto’s van zijn grootvader in hun familie-albums hadden. Foto Kegham, zo bleek, is voor veel Palestijnse families nog steeds een begrip.
Kegham jr. had vanuit Caïro de afgelopen jaren regelmatig contact met Marwan al-Tarazi in Gaza en probeerde hem te bewegen tot het digitaliseren van het fotografische materiaal in zijn bezit. Kort na de gebeurtenissen van afgelopen 7 oktober werd Marwan samen met zijn vrouw en kleindochter gedood door een Israëlisch bombardement op de Grieks-orthodoxe kerk in Gaza-stad.
„Toen ik van zijn dood hoorde voelde ik me compleet gebroken”, zegt Kegham jr. daarover. „We hebben elkaar nooit ontmoet, maar we deelden een besef van de waarde van mijn grootvaders werk.”
De nu grotendeels verdwenen fotografische erfenis van zijn grootvader noemt Kegham jr. „een ontwricht archief van een ontwrichte geschiedenis en geografie”. Het restant, bestaand uit de rode dozen en losse foto’s in familiealbums, is daarmee ook een metafoor voor het verstrooide Armeense en Palestijnse bestaan.
„We moeten vasthouden aan de herinneringen van een plaats die is geweest. Onze herinneringen vormen ons recht op terugkeer. Soms walg ik van mezelf dat ik rouw om de sporen van mijn grootvader. Maar het gaat niet alleen om mijn grootvader, het gaat om Gaza. Zijn foto’s zijn een visuele inscriptie van een Gaza dat we misschien nooit meer terugkrijgen.”
UNWRA school, rond 1950Foto Kegham DjeghalianFoto Kegham Djeghalian
‘Planten verlagen stress, maken je vrolijk en verhogen je concentratie.’ De tekst staat op een geel doek aan een ijzeren paal, meteen achter de bak met veldsalie, bosrank, wilde cichorei en echte guldenroede. In de vestiging van Intratuin in Heerhugowaard vind je nog veel meer van zulke doeken en borden. ‘Verwelkom insecten, dieren en vogels’, ‘Kies voor inheemse, biologisch gekweekte planten’, ‘Liever een heg dan een schutting’.
Volgens Elise Wieringa, duurzaamheidsmanager bij Intratuin, zijn de borden een gevolg van „een grote omslag” in het denken over de tuin. Ze geeft een rondleiding, samen met Petra Slot, de directeur van deze vestiging, en Frank de Groot, manager bij de inkoopafdeling voor bloemen en planten. Lange tijd was een nette, aangeharkte tuin met veel tegels de norm, zegt Wieringa. „Nu is het: tegels eruit, groen erin.” Slot: „Het liefst gevarieerd groen, ook met planten uit eigen land.”
Want variatie, en meer inheemse planten, dat trekt een hoop verschillende insecten aan. Die zorgen onder meer voor de bestuiving van veel planten. Insecten helpen ook bij de afbraak van dode dieren en planten, en maken zo voedingsstoffen vrij voor allerlei andere organismen. Daarnaast voeden veel vogels zichzelf en hun jongen met volwassen insecten en hun rupsen.
„Ook het idee dat de tuin spotless moet zijn is aan het kantelen”, zegt Wieringa. „De tuin mag best rommelige hoekjes hebben. Die bieden schuilplekken voor egels, kikkers en andere dieren.”
De verschuiving in het denken over de tuin is een gevolg van een aantal dingen die bij elkaar zijn gekomen, zegt Wieringa. „Zoals het besef dat wereldwijd talloze dieren en planten uitsterven, of bedreigd zijn.” In Nederland is het aantal insecten de afgelopen decennia bijvoorbeeld dramatisch afgenomen, met name het aantal bijen en vlinders. In Nederlandse landschappen zijn daardoor ook de door insecten bestoven planten aan het verdwijnen. Daarnaast zijn mensen de klimaatverandering aan den lijve gaan ondervinden. „De zomers worden heter en droger”, zegt inkoopmanager De Groot. „En er vallen meer hoosbuien.” Vestigingsdirecteur Slot: „Ik voel de verantwoordelijkheid om mijn kinderen perspectief te bieden in deze wereld.” De Groot knikt. „Ik vraag me weleens af: wat laat ik achter?”
Kunstmest
Op initiatief van Intratuin heeft de Nederlandse tuinbranche – alle grote tuincentra plus Praxis en Hornbach en een aantal kwekers en handelaren – zich vorig jaar een ambitieus doel gesteld: in 2030 moet 70 procent van het assortiment aan planten vrij zijn van chemische bestrijdingsmiddelen. Ook wil de branche af van het gebruik van kunstmest, want de productie ervan kost veel energie en stoot veel broeikasgassen uit. En er moet een vervanging komen voor de turf die in potgrond wordt verwerkt. Voor die turf worden nu hoogveengebieden in Duitsland en de Baltische staten afgegraven.
Intratuin is in deze verduurzaming een voorloper, zegt Berthe Brouwer van Natuur & Milieu, een natuurbeschermingsorganisatie die samenwerkt met de tuinbranche. Dat heeft impact volgens haar, want Intratuin is met 57 vestigingen in Nederland (en elf in Duitsland en drie in België) en een marktaandeel van circa 35 procent marktleider.
Directeur Petra Slot loopt weg en komt terug met een zak die is gevuld met korrels van schapenwol. Dat dient als alternatief voor turf. Intratuin verkoopt deze zakken sinds kort. Ook staat er in haar vestiging sinds eind vorig jaar een tafel met kamerplanten die biologisch zijn gekweekt, dus zonder bestrijdingsmiddelen en kunstmest. De fruitbomen en kruiden waren dat al.
In 2014 vestigde Greenpeace de aandacht op restanten van bestrijdingsmiddelen op planten die tuincentra verkopen, en de nadelige gevolgen daarvan voor bijen. „Dat heeft ons wakker geschud”, zegt duurzaamheidsmanager Elise Wieringa. Petra Slot: „Sinds 2016 staat [onkruidverdelger] Roundup hier al niet meer in de schappen.”
De laatste tijd krijgt Intratuin van consumenten steeds meer vragen over bestrijdingsmiddelen, zegt Slot. Wieringa: „Dat komt ook door de rechtszaken tegen lelietelers.” Intratuin wil zo snel mogelijk naar een assortiment dat in ieder geval helemaal „chemievrij” is, zegt ze. En liefst ook biologisch. „Dan mag de kweker bijvoorbeeld ook geen kunstmest meer gebruiken. Maar de volumes aan biologische planten die we nodig hebben zijn er nog niet. We werken er stap voor stap aan met onze kwekers.” En als een kweker niet wil meebewegen? „Dan is het snel klaar.”
Versteend
De vergroening is extra belangrijk vanwege de toenemende bebouwing in steden. De richtlijn is dat er voor elke woning 75 vierkante meter openbaar groen moet zijn. Dat oppervlak neemt in absolute aantallen de laatste jaren af, bleek in december uit een rapport van Natuur & Milieu. „Steden zijn de afgelopen vijf jaar alleen maar verder versteend”, zegt Berthe Brouwer van Natuur & Milieu. Volgens haar vergroot dat de rol van privétuinen. „En dus ook van de tuincentra.”
„Vaak is het meeste groen in Nederlandse steden privé”, zegt ecoloog Joeri Morpurgo van de Universiteit Leiden. Daar horen ook kleine tuintjes bij, benadrukt hij. In hartje Amsterdam en Den Haag onderzocht hij 65 geveltuintjes van een à twee vierkante meter, en turfde daarin 235 planten- en 154 insectensoorten. Daar zaten acht verschillende bijen (van de circa 350 soorten in Nederland) en 17 verschillende zweefvliegen (van de 363 soorten in Nederland) bij. „Ook met een kleine tuin heb je impact.” Op zijn eigen balkon, driehoog in Haarlem, heeft Morpurgo een broccoliplant staan. Koolwitjes zetten op die plant hun eitjes af. „En de rupsen die daaruit komen, trekken weer vogels aan.”
Het doel dat de tuinbranche zich vorig jaar heeft gesteld, noemt Berthe Brouwer „een hele stap”. Tegelijk is er nog veel werk aan de winkel. Dat blijkt uit de metingen die de tuinbranche jaarlijks laat uitvoeren door Natuur & Milieu naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen op zes soorten planten die worden verkocht, zoals lavendel en rododendron. „Illegale stoffen hebben we de afgelopen twee jaar niet meer aangetroffen. Maar dat moet natuurlijk ook niet”, zegt Brouwer. Ook het gemiddeld aantal middelen op planten neemt af. Maar het percentage planten met één of meer middelen ligt nog hoog, en is stabiel. In 2021 ging het om 77 procent, de laatste meting, uitgevoerd in mei 2024, kwam uit op 79 procent.
Lavendel
Relatief veel bestrijdingsmiddelen worden volgens Brouwer aangetroffen op lavendel, anjer en klokjesbloem. Een reden daarvoor is dat deze planten populair zijn en in grote monoculturen worden gekweekt. „Krijg je in een monocultuur een ziekte of een plaag, dan verspreidt die zich makkelijk omdat alle planten hetzelfde zijn.”
Daarnaast vindt de kweek van lavendel, anjer en klokjesbloem al vroeg in het seizoen plaats, als het nog relatief vochtig is en er meer schade is van schimmels. „Alleen maar om ze bij het eerste zonnestraaltje in maart al bloeiend in de winkel te hebben staan.” Het is volgens Brouwer een vraag die tuincentra zich vaker beginnen te stellen: moeten we alles op elk moment aanbieden? „En zijn al die bestrijdingsmiddelen überhaupt wel nodig? Het Amsterdamse tuincentrum Sprinklr koopt z’n tuinplanten biologisch in.” Duurzaamheidsmanager Elise Wieringa van Intratuin zegt dat de tuinbranche samen met een aantal kwekers een project is gestart om te kijken hoe lavendel „chemievrij” kan worden gekweekt.
Het uitbannen van bestrijdingsmiddelen is complex, zegt inkoopmanager Frank de Groot, „omdat de hele keten eraan moet meewerken. Kwekers moeten erin willen en kunnen investeren. En dan nog lopen ze soms tegen regels aan. Sommige landen tolereren bijvoorbeeld geen enkel insect op geïmporteerde planten.”
Luis en trips
Bij kwekerij Natuurlijk Hopmans in Wieringerwerf staan buiten lange rijen planten in zwarte plastic potjes. Eigenaar Rudolf Hopmans benoemt ze één voor één. „Kattenkruid… anemoon… longkruid… gebroken hartje.” Hij kweekt zo’n dertig verschillende soorten planten. Insecten die de planten aanvreten, zoals luis en trips, ging hij vroeger te lijf met insecticiden. Maar die is hij snel aan het afbouwen. Rondom zijn bedrijf heeft hij een meters brede strook aangelegd met allerlei planten, waar natuurlijke vijanden van luis en trips (ook wel donderbeestjes) op leven, zoals zweefvliegen en sluipwespen. Vanuit die groenstrook trekken ze naar de gekweekte planten en eten daar luis en trips weg. Dat werkt niet altijd 100 procent, zegt Hopmans. „Maar ik wil niet altijd maar meteen naar de spuit grijpen. Soms moet je jezelf dwingen andere keuzes te maken.”
De discussie over bestrijdingsmiddelen speelt volgens Hopmans vooral in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk gaat het veel meer over turf en de afbraak van veen. „Potgrond moet daar in 2027 turfvrij zijn.” De potgrond die hij nu gebruikt bestaat nog maar voor 40 procent uit turf. „Dat was vier jaar geleden nog 80 procent.” In Duitsland, zegt hij, gaat het vooral over de totale voetafdruk van de kweek.
Dit jaar kweekt Hopmans voor het eerst een deel van zijn assortiment biologisch. „Daarmee neem ik een risico, want veel klanten verwachten een schoon product. En volledig vrij van beestjes is een biologisch gekweekte plant nooit.” Zo tolereren Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk geen enkel insect op geïmporteerde planten. „Bij de grens schudden ze je planten uit op een wit papiertje, en er mag geen enkele trips of luis afkomen.” Daarom worden planten voordat ze naar de klant gaan vaak nog een keer met een insecticide afgespoten. Met een groep kwekers is Hopmans een paar jaar geleden een initiatief begonnen om voor de Nederlandse tuincentra te stoppen met dat afspuiten. Te beginnen bij de struikveronica. Andere kwekers proberen hetzelfde met de klokjesbloem. „Dat betekent wel dat mensen in een tuincentrum soms een plant kopen waar nog insecten op zitten.” Het is dan aan het tuincentrum, zegt Hopmans, om de klant hierover voor te lichten.
„Dat doen we ook”, zegt Petra Slot van Intratuin Heerhugowaard. We staan bij het schap met biologische bestrijdingsmiddelen en plantenvoeding. Daarboven hangt een geel bord: ‘Insecten zijn nuttig en horen in een gezonde tuin! Bestrijd ze daarom alleen als het echt niet anders kan.’ Klanten accepteren insecten, of een blaadje waar een hapje uit is genomen, vaker, zegt duurzaamheidsmanager Elise Wieringa. Dat wil zeggen, bij tuinplanten. Kamerplanten moeten nog steeds gaaf zijn. „Beestjes binnen, dat vinden mensen nog een beetje eng.”
Of klanten de borden in Intratuin lezen, en zich er iets van aantrekken, durft Slot niet te zeggen. „Het is voor ons een enorme reis wat we wel en niet moeten uitleggen, en hoe we dat doen”, zegt ze. Voor Slot hoeft er niet overal bij te staan dat iets biologisch is geteeld. „Een deel van de klanten is er niet mee bezig. Prima. Het ontslaat ons niet van de verplichting om die beweging naar duurzaam aan te gaan.” Wieringa: „Je wil de klant niet te veel betuttelen of overvoeren met informatie.” Slot: „Net stonden we bij de tafel met biologische kamerplanten. Maar onze gangbare kamerplanten worden in de kas tegenwoordig al vaak zonder chemische middelen gekweekt. En ook met steeds minder meststoffen. Weet de klant dat? Moeten we daar iets over vertellen?”
Ooghoogte
De tuinbranche laat regelmatig onderzoek doen naar het gedrag van klanten. Wat kopen ze, en waarom? „De motivatie van de klant speelt hierbij een rol. Maar ook de manier waarop dingen in de winkel worden aangeboden”, zegt Cecilia Keuchenius van Motivaction, een bureau dat meewerkt aan die onderzoeken. Met de motivatie van de klanten lijkt het goed te zitten, zegt ze. Als ze voorkeuren mogen aangeven scoort een tuin die vriendelijk is voor bijen en vlinders erg hoog. Maar dat planten onbespoten zijn, scoort juist weer laag. Terwijl gif niet goed is voor bijen en vlinders. „De vraag is dus of iedereen de materie even goed begrijpt.” Daarom moeten tuincentra ook voorzichtig zijn met termen als ‘inheems’, vindt Keuchenius. „‘Planten die van nature in Nederland voorkomen’ is dan beter.” Tuincentra kunnen de keuze van klanten beïnvloeden, zegt Keuchenius. „Bijvoorbeeld door iets op ooghoogte aan te bieden. Dan valt het meer op.” Al met al moet het klanten niet te lastig worden gemaakt, zegt ze. Zo geeft 15 procent van de ondervraagden aan hun tuin niet te vergroenen omdat ze de afvoer van tegels en zand zo’n gedoe vinden.
Daar speelt Intratuin al op in, zegt Petra Slot. We komen bij een mozaïek van grijze en groene tegels. De grijze zijn van steen, de groene noemt Slot „sedumtegels”. Het zijn kant-en-klare zoden met vetplantjes. „Daarmee kun je stenen tegels makkelijk, zo hupsa, vervangen.”
Bij iedereen beklijft wel één filmbeeld waarvoor Stephen King verantwoordelijk is. Het hondsdolle gezicht van Jack Nicholson in een kapotgehakte deur in The Shining. Sissy Spacek doordrenkt in varkensbloed op het schoolbal in Carrie. Andy Dufresne in de regen na zijn ontsnapping uit Shawshank in The Shawshank Redemption. En als je getraumatiseerd werd als kind: een clown met een rode ballon die je vanuit het riool toelacht, in It.
Overal waar je kijkt in de Amerikaanse filmindustrie, vind je Stephen King. Elk jaar verschijnen er films van – of beïnvloed door – zijn werk. Hij is met afstand de meest verfilmde levende auteur, met meer dan 350 (korte) films, miniseries en spin-offs. Slechts enkele doden liggen op hem voor – Agatha Christie, Charles Dickens, William Shakespeare – en van King komen er de komende jaren nog eens 24 projecten uit.
Deugd van simpele boekhouder
Deze week gaat The Life of Chuck uit. Een sentimentele film over het einde van de wereld én de deugd van een simpele boekhouder. De film won de publieksprijs op het filmfestival van Toronto. We zijn nog lang niet klaar met King.
Wat maakt Stephen Kings werk zo aantrekkelijk voor verfilmingen? Het (te) makkelijke antwoord is: goede verhalen in tekst zijn goede verhalen op beeld. Kings werk is een heksenketel waar gotische horror, Amerikaanse jeugdliteratuur en sciencefiction zich vermengen. Hij was vanaf boek één commercieel succesvol en wordt intussen – na initieel, in tweed gekleed wantrouwen – ook in literaire kringen getolereerd. Hij observeert scherp – King heeft „een bijna instinctief begrip van de angsten in de psyche van de Amerikaanse working class”, aldus schrijver Walter Mosley gaf. Maar hij valt vooral op door zijn verbeeldingskracht. Zoals The New Yorker, schreef, de lol is dat King accuraat kan omschrijven hoe het vóélt om telekinetisch te zijn en hoe lekker het is met die krachten wraak te nemen. Als je het King vraagt, zegt hij: „Er zal altijd die menselijke behoefte zijn om iemand te zien sterven, zolang jij het zelf maar niet bent.”
De King-industrie
In 1992 begon Stephen King een rechtszaak tegen filmstudio New Line Cinema. Hun bewerking van The Lawnmower Man zou zó weinig met zijn korte verhaal te maken hebben dat King zijn naam van het project wilde halen. De directeur van New Line reageerde verbaasd: „Maar dat is waarvoor we betaalden… de naam is het voornaamste object dat we kochten.”
Als je eminente horrorschrijvers als Clive Barker (44 projecten op IMDb), Dean Koontz (20) en geliefde thrillerschrijvers John Grisham (24) en Tom Clancy (43) bij elkaar optelt, kom je nog niet in de buurt van het aantal adaptaties dat King inspireerde.
Dat ligt aan de kwaliteit van zijn werk, maar toch ook aan de kwantiteit. King verkocht ruim 400 miljoen boeken sinds zijn – ondermeer door Brian DePalma – verfilmde debuut Carrie in 1974. Dan schrijft hij ook nog snel en heel veel: boeken van honderden pagina’s, soms meerdere per jaar. Het verhaal gaat dat hij Cujo schreef in één weekend aan de coke, en dat hij er geen herinnering aan heeft. Er is dus altijd genoeg King-materiaal om te adapteren.
Sissy Spacek op haar middelbare school in de horrorfilm ‘Carrie’ uit 1976 van Brian de Palma, ook gebaseerd op gelijknamige roman van Stephen King uit 1974.
Foto Michael Ochs Archives/Getty Images
Zijn bestsellers vertalen zich naar een hoge bioscooprecette. Tot de flop The Dark Tower in 2017 maakte vrijwel elke serieuze Stephen King-verfilming winst. Ook in recente jaren: een nieuwe verfilming van It (2017) bracht meer dan 700 miljoen op tegen een budget van 35 miljoen, een winstmarge van 2.000 procent. Series als Midnight Mass en The Outsider werden streaminghits.
King is een industrie. Boeken verkopen de films, films verkopen de boeken. En die industrie heeft hij zelf gecultiveerd. Slechts enkele jaren na zijn debuut startte hij het ‘Dollar Baby’-programma: beginnende filmmakers konden de rechten op Kings boeken voor 1 dollar verkrijgen. Regisseur Frank Darabont kwam zo in contact met King en verfilmde drie van zijn boeken: The Green Mile, The Shawshank Redemption en The Mist.
Een soortgelijke deal sloot hij met de filmstudio Castle Rock Entertainment (vernoemd naar het fictionele stadje waar Kings boeken zich veelal afspelen). Filmrechten gaf King weer weg voor 1 dollar mits hij 5 procent van de omzet kreeg, de regisseur mocht selecteren én de stekker eruit kon trekken als hij wilde.
Hiermee beschermde hij zijn werk en realiseerde hij zijn eigen ‘revolutionaire filmambities’, vertelt hij in een interview voor het boek Stephen Kings Hollywood. Zo bevatte de film Peyton Place uit 1957 de eerste seksscène in de Amerikaanse filmgeschiedenis. De slaapkamerdeur ging open en King wilde iets soortgelijks: de toiletdeur openen. En dus schreef hij in Dreamcatcher een scène waarin twee mannen een spoor bloed vinden dat naar een badkamerdeur leidt: King was tevreden.
Steven King
Toch is er meer dan slimme marketing en deals. Kings boeken werden al verfilmd voor hij als auteur beroemd werd. Op de aftiteling Carrie (1976) stond zijn naam nog verkeerd gespeld: ‘Steven King’. Iets maakt Kings werk inherent geschikt voor film. Zijn oeuvre baarde opmerkelijk veel legendarische film: Brian de Palma’s Carrie, Stanley Kubricks The Shining, Rob Reiners Stand by Me en Oscarwinnaar Misery. En The Shawshank Redemption, de beste film aller tijden volgens stemmers op filmwebsite IMdB.
Meestal krijgen de regisseurs daarvoor alle lof. Kubrick en De Palma zouden als ‘filmauteurs’ zijn vuistdikke boeken door het koffiefilter van hun eigen genie hebben gegoten: Stephen Kings pulp bleef achter. De schrijver zelf versterkt die opinie door juist zijn beste verfilming te kraken. Zo vond hij meesterwerk The Shining „een prachtige auto zonder motor” terwijl het vermaledijde vervolg Doctor Sleep in zijn ogen „alles wreekte wat schortte aan Kubricks The Shining”.
De clown Pennywise in de televisieserie ‘IT’ die ook was gebaseerd op Stephen Kings gelijknamige bestseller.
Foto Chris Helcermanas-Benge
Zijn eigen film hielp evenmin. „Als je iets goed wil doen, moet je het zelf doen”, stond op de poster van regiedebuut Maximum Overdrive in 1986. De film, over moordlustige huishoudelijke apparaten, was mogelijk de allerslechtste film van het jaar. Achteraf gaf King toe dat hij inderdaad zoveel coke snoof „ dat ik geen idee had wat ik aan het doen was”.
Maar Kings invloed is wel degelijk zichtbaar in zijn verfilmingen, en ook in films die niet op zijn werk gebaseerd zijn. Natuurlijk in horror, maar ook zijn beeld van adolescentie, jongensvriendschap, het kleinstedelijks leven in Amerika in series als Stranger Things of Lost en films als Donnie Darko en Super 8. Steven Spielberg, die King ooit probeerde te strikken voor het scenario van Poltergeist, zei in 2020 dat hij niet begrijpt „dat Stephen King en ik geen familie zijn […] We hebben een spirituele verbintenis.”
King wijst zelf naar de belangrijkste reden dat zijn werk het zo goed doet op het scherm. „Filmproducenten kiezen mijn werk omdat ik filmisch schrijf.” In Danse Macabre, zijn boek over schrijven, legt King uit dat hij evenzeer geïnspireerd is door de ‘gothic novels’ van Edgar Allen Poe als door films als Alien en Night of the Living Dead. Zijn boeken zijn eigenlijk al uitgebreide filmscripts. Met, zoals Hollywood dat graag ziet, een duidelijke strijd tussen goed en kwaad die Hollywood zoekt. Die vaak aansluiten bij de tijdsgeest: The Strand sluit aan bij het coronavirus, The Institute bij complotdenken. Zijn personages worstelen met verslaving, mentale gezondheid, verknipte ouder-kindrelaties en andere contemporaine problemen.
King perverteert kleinsteeds Amerika Amerikaanse iconografie met gotische horror: het grote eindbal op school (Carrie), de auto-romantiek (Christine), het knusse oude industriestadje (It, The Stand, The Body), de trouwe viervoeter (Cujo).
De beeldtaal was er al, miljoenen mensen, ook buiten de VS, voelen er nostalgie bij na decennia bemesting door film, televisie, marketing en literatuur. Stephen King gooit daar dan weer een emmer varkensbloed overheen: effectief in boekvorm en evenzo op het scherm. Ook al heeft King geen hausse aan toilethorror weten te ontketenen, zijn werk heeft de Amerikaanse film duisterder, enger en wantrouwiger gemaakt. Daar zal hij toch blij mee zijn.
Het idee is slim. Er zijn in Nederland 6,5 miljoen wandelaars. Als een klein deel daarvan betaalt om de uitstekende Nederlandse hiking-film The North online te kijken, ben je al uit de kosten. Wandelfilms- en boeken zijn populair: zie onlangs The Salt Path met Gillian Anderson en Jason Isaacs.
The North valt ook elders op. Zo prefereert The Guardian hem boven The Salth Path: „The North might be the ultimate hiking film.” Dat zie je niet vaak bij een Nederlandse film die bovendien ieders sympathie verdient, want geheel buiten de gebaande paden gemaakt: het Filmfonds gaf geen geld.
Een wandelfilm kun je prima maken zonder bekende acteurs, het gaat immers meer om het landschap dan om de figuren erin. En met dat landschap zit het wel goed in The North. De film werd opgenomen in de ruige Schotse Hooglanden en volgt de route van twee wandelpaden: de West Highland Way en met name The Cape Wrath Trail. In totaal zeshonderd kilometer, waarvan cast en crew daadwerkelijk de helft aflegden om de film te maken. De ontberingen die je in The North ziet, ervoeren zij ook echt: regen, storm en vooral midges (knutten), minuscule steekvliegjes die in groten getale hinderlijk om je hoofd zoemen. Waar cast en crew van The Salt Path ’s avonds comfortabel in hotels verbleven, sliepen de makers van The North in tentjes. Vaak in barre omstandigheden, zie de ‘making of’ op YouTube. Overdag liep iedereen – twee acteurs, een camera- en geluidsman, de regisseur en de behind the scenes-documentairemaker – met rugzakken van tussen de 20 en 30 kilo. De draaiperiode besloeg vijf weken.
Twee vrienden
Het resultaat van de lowbudgetfilm mag er zijn. Regisseur-scenarist Bart Schrijver, zelf een ervaren hiker, voert twee vrienden op die in Schotland gaan wandelen. Ze kennen elkaar al lang, maar zijn een beetje van elkaar vervreemd. De Nederlandse Chris is met zijn hoofd nog bij zijn werk, een gestresste collega belt hem op gezette tijden. Zijn Spaanse vriend Lluis wil alles het liefst ‘old school’: geen GPS maar echte wandelkaarten, geen contact met het thuisfront en niet smokkelen met de route door stukjes over te slaan. Voor hem is dit vooral een spirituele tocht: „Een slechte dag in de natuur is altijd nog beter dan een goede dag op werk”. En waarom is werk eigenlijk zo belangrijk voor ons? Is het hebben van een connectie met de natuur niet veel belangrijker?
De twee vrienden verschillen van elkaar: de sociale Chris wil kinderen, Lluis is het liefst alleen. Zoals het hoort in een wandelfilm komen ze onderweg meer over elkaar en zichzelf te weten, al houdt Schrijver alles prettig impliciet, met terloopse onthullingen die in Hollywoodtermen nauwelijks gelden als ‘drama’.
Drassige mossen
Het fabuleuze Schotse landschap is prachtig vastgelegd door cinematograaf Twan Peeters. Van mistige dalen tot drassige mossen: alles is adembenemend – geen wonder dat Visit Scotland partner van de film is. Naast deze bijdrage, en die van andere sponsors, deed de film het met het bescheiden budget van 75.000 euro – bijeen gebracht middels een crowdfundactie, een lening en subsidie van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst. Het Filmfonds gaf geen geld omdat de productie niet voldoet aan zijn Fair Practice Code, een eerlijke beloning voor alle betrokken makers. Daar heeft productiebedrijf The Tuesday Studio vooralsnog niet de middelen voor.
Dat lijkt een nadeel want zonder Filmfonds geen reguliere distributie in filmtheaters. Maar het biedt ook kansen. The North toont een toekomst van filmdistributie: waarom kun je dat via een platform niet zelf doen? Als er minimaal 7.500 liefhebbers van wandelen, backpacken en hiken naar de film kijken, is de film al uit de kosten. Bovendien creëer je zo je eigen fanbase en doelgroep. Mensen die Schrijvers eerdere hiking-film Human Naturezagen, willen vast ook The North zien. En vinden ze die goed, dan vertellen ze het door aan anderen.
Zo zijn er weinig marketingkosten en kan gemakkelijker een nieuwe film op stapel worden gezet. Opnieuw een wandelfilm, dat spreekt voor zich.