Henry Moore zocht naar wat zich onder de ‘huid’ van zijn beelden afspeelde

Recensie Beeldende kunst

Tentoonstelling Museum Beelden aan Zee toont een overzicht van het oeuvre van beeldhouwer Henry Moore. Zijn golvende beelden ontstonden uit het spanningsveld tussen ‘groei’ van binnenuit en invloeden van buitenaf.

Henry Moores bronzen ‘Reclining Figure’ uit 1985.
Henry Moores bronzen ‘Reclining Figure’ uit 1985. Foto Michael Phipps

Zijdelings steunend op één hand en een heup ligt ze daar, het hoofd opgeheven en de tors gedraaid ten opzichte van het onderlichaam. Het gipsen beeld (51 x 91 x 46 cm), waarvan het oppervlak ruw gearceerd en lichtgrijs gekleurd is, heeft een monumentale uitstraling. Reclining Figure No.7 (1980) van Henry Moore (1898 – 1986) is ingegeven door de ‘chac mools’, grote Mexicaanse, precolumbiaanse stenen beelden van liggende strijders.

Zijn leven lang liet Moore zich inspireren door niet-westerse beeldhouwkunst, van Cycladische witmarmeren abstracte idolen (vanaf 3000 voor Christus) en de cirkelvormige constellaties van stenen van Stonehenge (2300 voor Christus), tot uit hout gesneden maskers van Papoea’s in Nieuw-Guinea.

De geschiedenis van de West-Europese beeldhouwkunst interesseerde hem minder, met uitzondering van Michelangelo. Dit maakt een overzicht van het werk van Moore tot een tijdreis door uiteenlopende culturen en door de geschiedenis van de mens op aarde vanaf de vroegst gemaakte menselijke gestalten.

Beelden van Henry Moore in de buitenruimte van museum Beelden aan Zee.
Foto Studio Gerrit Schreurs

Behalve door beelden uit oude culturen was Moore geboeid door natuurlijke objecten. Hij vond ze tijdens wandelingen: botten, schelpen en door water gepolijste stenen die hem deden denken aan mensfiguren of ledematen.

Hoe abstract zijn sculpturen soms ook zijn, bijna altijd is het menselijk lichaam of een organische menselijke of dierlijke vorm erin te herkennen. Het massieve, twee meter hoge Three Way Piece No.1: Points (1964), dat balanceert op drie ‘punten’, lijkt tot leven te worden gebracht door een mysterieuze, innerlijke oerkracht die zich manifesteert in golvende uitstulpingen. Het ‘prototype’ voor dit mythische monster was een kleine vuursteen die op drie scherpe punten rustte. Dat spel met schaal typeert het oeuvre van Moore, waarin kleine voorwerpen reusachtige proporties aan kunnen nemen, daadwerkelijk of in de verbeelding.

Henry Moore in museum Beelden aan Zee.
Foto Studio Gerrit Schreurs

Soms combineerde Moore in één werk sterk gestileerde en geabstraheerde vormen met realistische details, zoals in de beeldengroep King and Queen (1952). Twee meer dan levensgrote figuren zittend op een bank, de lichamen gestroomlijnd in één vloeiende, abstracte beweging, hebben een bijna religieuze aanwezigheid. Des te treffender zijn de gedetailleerd weergegeven smalle handen, rustend in de schoot, en de ranke voeten die kwetsbaar ogen.

Moore experimenteerde met de meest uiteenlopende plastische technieken en materialen, steen, hout en houtschors, hars, glasvezel, gips, porselein, brons. Hij wilde dat de sculptuur recht zou doen aan de aard van het materiaal: ruw of glad, licht of zwaar, en de sporen van de bewerking bleven zichtbaar.

Binnen en buiten

In navolging van de opvattingen van de wiskundige en bioloog D’Arcy Wentworth Thompson, in zijn boek On Growth and Form (1917), meende Moore dat een natuurlijke vorm bepaald wordt door twee tegengestelde krachten: of door groei van binnenuit – zoals de groei van botten – of door invloeden van buitenaf, zoals wind en regen. Hij zag een parallel met deze tegengestelde krachten in de technieken van het direct hakken in steen, waarbij de beeldhouwer van buitenaf toewerkt naar het beeld dat in de steen verscholen zit (Moore deelde deze opvatting met Michelangelo) en andersom, het opbouwen en modelleren van het beeld in bijvoorbeeld gips of was.

Zaaloverzicht van de tentoonstelling Henry Moore: Vorm & Materiaal in museum Beelden aan Zee.
Foto Studio Gerrit Schreurs

Hij was gefascineerd door de spanning die zich onder het oppervlak kan voordoen, bijvoorbeeld wanneer spieren zich spannen en knokkels van binnenuit tegen de huid aandrukken. Moore probeerde in zijn sculpturen de spanning tussen groei en oppervlak zo hoog mogelijk op te voeren, zoals gebeurt bij Three Way Piece No.1: Points, waar het beeld met grote zwellingen van binnenuit lijkt te groeien.

Die fascinatie voor de dynamiek tussen schil of huid en dat wat daaronder zit, verklaart ook hoe Moore ertoe kwam om grote gaten en openingen in zijn beelden te maken. Hij zocht naar de uiterste grens van het doorboren, het openleggen, van het fysieke object zonder de ervaring van de heelheid ervan te verstoren. Ruimte werd daarmee een bijna tastbaar element in zijn sculptuur. De holtes zijn bij Moore niet een leegte of afwezigheid van iets, maar juist een áánwezigheid. Zo is de abstracte, ovalen, porseleinen vorm van Three Way Ring (1966) dermate radicaal doorboord dat materiaal en ruimte elkaar in evenwicht houden.

Moores worsteling met de materie en zijn pogingen om een steen of vorm te bezielen met leven, maken hem tot een van de laatste belangrijke vertegenwoordigers van een duizenden jaren oude traditie van beeldhouwkunst.