Henriette Polak verzamelde figuratieve kunst toen dat niet meer in de mode was. Daar hebben we nu geluk mee

Museum Kröller-Müller in Otterlo en Museum Henriette Polak in Zutphen zijn beide gesticht door een vrouwelijke kunstverzamelaar. Allebei werden die vrouwen bij dat verzamelen geadviseerd. Als je weet wie die adviseurs waren, begrijp je waarom het eerste museum wereldberoemd is geworden – en het andere relatief onbekend gebleven.

De adviseur van Helene Kröller-Müller (1869-1939) heette H.P. Bremmer, een indertijd befaamd kunstpromotor. Hij raadde Vincent van Gogh aan, ze kocht er bijna honderd schilderijen van. Ook schafte ze Picasso’s, Monets, Seurats en Mondriaans aan. Het museum opende in 1938.

Adviseur van Henriette Polak-Schwarz (1893-1974) was Joop Sjollema. Ze kenden elkaar doordat hij twee keer haar portret had geschilderd, één keer in 1964, later nog een keer in 1968. Kunstschilder Sjollema maakte deel uit van een groep figuratieve kunstenaars met namen als Wim Oepts, Kees Verweij, Otto B. de Kat en Jeanne Bieruma Oosting. Het was de tijd van de abstracte kunst, hun werk was niet erg in de mode.

Henriette Polak-Schwarz was bijzonder ingenomen met de portretten van Joop Sjollema. Toen ze van hem begreep dat dit soort kunst al heel lang geen podium meer had – directeur Willem Sandberg van het Stedelijk Museum in Amsterdam had een voorkeur voor Karel Appel, Constant of Corneille – greep ze in. Er kwam een Stichting Henriette Antoinette (haar tweede naam), die zoveel figuratieve schilderijen en sculpturen aankocht dat er al snel een museum moest komen om ze in kwijt te kunnen. Museum Henriette Polak opende in 1975, een jaar na haar overlijden.

Vijftig jaar later is er in dat museum een speciaal aan Henriette Polak gewijde tentoonstelling, Parels van Polak. Of eigenlijk zijn het twee tentoonstellingen: de benedenverdieping gaat over haar leven, de eerste verdieping over de collectie.


Lees ook

Lees ook: Vergeten kunstenaar Otto B. de Kat past weer bij de tijd

Otto B. de Kat, Stilleven met margrieten, 1981. (Olieverf op doek, 80 x 54 cm.) Museum Helmantel, Westeremden.

Een bewogen leven

En dat leven was bewogen, kom je te weten. Henriette Polak was de oudste dochter van de Zutphense Leopold Schwarz (eigenlijk heette hij Levi, maar hij nam de minder Joodse voornaam Leopold aan), die rijk was geworden dankzij de oprichting van een geur- en smaakstoffenfabriek. Ze groeit op in weelde.

In 1917 trouwt Henriette met Leo Polak. Hij is hoogleraar in de wijsbegeerte, geniet publieke bekendheid als vrijdenker en spreekt zich al in de jaren dertig onomwonden uit tegen het nationaal-socialisme. Leo Polak wordt opgepakt in 1941. Ook een van haar drie dochters, haar moeder en een zus overleven de oorlog niet.

Op diezelfde benedenverdieping kom je in een volgende zaal terecht in een nagebouwde salon. Op een podiumpje staan violen, aan de muren hangen schilderijen waarop wordt gemusiceerd. Musici (quartet) heet een werk van Joop Sjollema, het zit in de collectie van het museum. Ook hangt er een schetsje dat Sjollema maakte van het indertijd vermaarde Amadeus Quartet. Dat strijkkwartet kwam elk jaar optreden in de salon van Henriette Polaks huis in Amsterdam.

Henriette Polak-Schwarz wordt – mede dankzij het kapitaal dat ze vergaart door de verkoop van de fabriek van haar vader – een bijzonder vrijgevige mecenas

Want dat is het derde deel van haar leven, na een onbezorgde jeugd en vreselijke oorlogsjaren: ze zet zich in voor het humanisme waar haar man zich voor inspande, houdt zich bezig met de muziek waar hij zo van hield en wordt – mede dankzij het kapitaal dat ze vergaart door de verkoop van de fabriek van haar vader – een bijzonder vrijgevige mecenas. Het portret dat Joop Sjollema van haar schilderde in 1964 was ter gelegenheid van de opening van het A.H. Gerhardhuis in Amsterdam. Aan de kosten van dit eerste humanistische bejaardenhuis droeg zij veel bij – hoeveel is onbekend, over geld sprak ze nooit. Het portret uit 1968 schilderde Sjollema voor het Rosa Spierhuis, het bejaardenhuis voor kunstenaars en musici waar zij ook al veel geld in stak.

En wat was haar smaak in kunst?

We weten dat ze woonde in een moderne, wit gestucte bungalow met veel glas, je ziet er een foto van in de nagebouwde salon. Maar dat huis had niet zij, maar een zwager laten bouwen. En binnen, zie je op andere foto’s, stonden geen moderne jarenzestigmeubels maar donker, houten meubilair. De schilderijen in haar huis zijn zeventiende- of achttiende-eeuwse taferelen.

Kees Maks, Sotomayor, Spaanse danseres, 1924.

Wim Oepts, Stadsgezicht, 1975.

Collectie Museum Henriette Polak

Kunst in de logeerkamer

„In haar huis hing één Monet. Dat was het modernste, meest gewaagde dat ze had”, zegt directeur Paulo Martina van Musea Zutphen. Hij is de samensteller van de tentoonstelling, de teksten op zaal en in de catalogus zijn van hem en historica Pauline Micheels.

Maar waar hingen dan de schilderijen van de nieuwe stichting toen er nog geen museum was? „Die gingen naar de logeerkamer die ze had laten maken in de garage.” En toen het er te veel werden? „Toen gingen ze naar het Rosa Spierhuis in Laren. Ze vond het belangrijk dat de kunstenaars aandacht kregen, maar het was niet haar smaak.”

Maïté Duval, Malade d’amour, 2002.

Foto Patrick van Gemert

Eigenlijk was ze meer geporteerd van muziek, vandaar de concerten in de salon – die haar vast ook deden denken aan de concerten uit de gelukkige jaren dertig, toen Leo Polak, zij en hun drie dochters nog in Groningen woonden. Uit een beschrijving in de catalogus: „In de zitkamer staat Leo’s vleugel, waarop hij veel speelt, al dan niet met zijn trio, waarin de concertmeester van de Groninger Orkest Vereeniging zit, de violist Jo Juda. Ook zijn er geregeld huisconcerten waar musici van naam als de componist Darius Milhaud en de cellist Emanuel Feuermann, als ze optreden in Groningen, aan deelnemen. Dochter Ans: ‘Moeder speelde vrij beperkt piano. Zij begeleidde als wij liedjes zongen.’”

Toen Museum Henriette Polak in 1975 openging, kon je er werken zien van kunstenaars die nog in geen enkel ander museum vertegenwoordigd waren, schreef dagblad Trouw. Hoe ziet de collectie er nu uit? Paulo Martina: „Sinds de oprichting van de stichting is die uitgegroeid tot zo’n drieduizend kunstwerken: veel schilderijen, maar ook veel sculpturen.” Met hulp van die enorme collectie worden regelmatig wisseltentoonstellingen georganiseerd. En nu dus Parels van Polak, waar ook werken uit de oer-collectie te zien zijn: Joop Sjollema, Wim Oepts, Otto B. de Kat, Kees Maks.

En het bijzondere is: vijftig jaar na de opening van het museum, en zestig jaar na de klacht van Joop Sjollema dat hij ‘geen podium meer had’, worden deze kunstenaars opnieuw ontdekt. Aan Otto B. de Kat was onlangs een tentoonstelling gewijd in Amstelveen, Jeanne Bieruma Oosting kent een regelrechte revival. De mogelijke reden? Hun kunst was niet modisch, maar ademt een soort schoonheid van het gewone en het intieme die altijd blijft.

Misschien was dat ook wat Henriette Polak erin zag.

Arie Schippers, De Gele Muur, 1999.

Collectie Museum Henriette Polak