Wie zou nu nog zoiets overleven? Driehonderd mannen verdrinken in de ijselijk koude oceaan voor de kust van Groenland, maar Hidde Dirks Kat, „onze zeeheld die niemand kent”, zoals Mathilda van der Weij, collectiebeheerder van de Amelander musea, het formuleert, blijft in leven. Zijn schip wordt door kruiend ijs verbrijzeld, de overgebleven bemanning vecht met ijsberen, ze proberen zich met sloepen en op rondzwervende ijsschotsen in veiligheid te brengen, tot die op open woeste zee uiteen breken.
„Wij zagen elk oogenblik den dood te gemoet”, schrijft Kat in zijn dagboek van 1818, tot ze uiteindelijk na tien dagen de kust bereikten. Plaatselijke Inuit redden hen, en al zijn dit „ongedoopte wilden”, Kat looft hen om hun „christelijke hulpvaardigheid” – én om hun zeehondenvleessoep.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904729-962017.jpg|https://images.nrc.nl/4OkyLUo3xWhn4IPdy_16GB6-Nz0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904729-962017.jpg|https://images.nrc.nl/JlyeA4eAlM4i54gvCu0tj2TUwqk=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904729-962017.jpg)
De ingangspoort van het Sorgdrager museum, gebouwd uit de meer dan mansgrote ribben van een walvis. Foto Kees van de Veen wa
Zeggen dat museumbezoek een ‘andere wereld’ opent is een cliché, maar hier in het Cultuurhistorisch Museum Sorgdrager op Ameland is het adequaat. Vandaag vindt op het waddeneiland het surf- en muziekfestival MadNes plaats, en tussen dit zorgeloze toerisme staat er in het dorp Hollum dan ineens die ingangspoort van het Sorgdragermuseum, gebouwd van de meer dan mansgrote ribben van een walvis, ooit gedood en gefileerd door de lokale walvisvaarders.
Bijna sierlijk lijkt het, maar het is toch echt de laatste harpoen van het laatste Nederlandse ‘walvisfabrieksschip’
Het museum, genoemd naar Cornelis Pieter Sorgdrager, leraar en chroniqueur van het eiland in de achttiende eeuw, gaat over de meer dan duizendjarige geschiedenis van het eiland – van de verdronken dorpen Sier en Oerd tot de adellijke gravenfamilie Cammingha – maar de onvermijdelijke rode lijn is de walvisvaart.
Walviskaak
Vanuit de tuin van het museum hoeft Van der Weij alleen maar te wijzen, en de overblijfselen van de walvisvaart duiken overal in de straat op: de tuinhekjes die uit hout lijken opgetrokken maar van walviskaken zijn gemaakt; de pittoreske bakstenen huisjes met een tweede richel op de gevel, om te laten zien dat hier een ‘commandeur’ woonde, een kapitein van de walvisvaart; en, op minstens twee plekken staat er een twintigste-eeuwse harpoen in de tuin.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904754-c51d17.jpg|https://images.nrc.nl/BucO6X52KYDxYksWH9BvizLTPT4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904754-c51d17.jpg|https://images.nrc.nl/vYBckv7fHSZD0Lm-J4t9nBXD6RI=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904754-c51d17.jpg)
Afbeelding van walvisvaart. Foto Kees van de Veen
De grootste bevindt zich achter het groene heggetje van het Sorgdrager. Bijna sierlijk lijkt het, een onschuldig tuinobject, maar het is toch echt de laatste harpoen van het laatste Nederlandse ‘walvisfabrieksschip’, de Willem Barendsz II, die tot 1964 rond de Zuidpool werd ingezet. De punt van de enorme pijl, zo groot als een volwassen mannenromp, is nu afgeslepen.
Sinds 1986 is de walvisvaart wereldwijd verboden, maar hier is het levende geschiedenis: „Kijk, daar fietst Piet!”, onderbreekt Van der Weij haar verhaal in de museumstuin. Om de hoek is nog net een langsfietsende Piet Lublink te zien, 86, „onze laatste walvisvaarder”. Lublink kwam in 1953 als zestienjarige op de Willem Barendsz I. Hij was diegene die het „blubber”, zoals Van der Weij het mengsel uit vet en bloed noemt, uit de walvis moest halen. Aan boord werd het ingekookt, in potten. Een paar jaar geleden vertelde hij in een interview bij de EO nog hoe „lekker het walvisvlees” smaakte dat hij aan boord at.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904755-8485d7.jpg|https://images.nrc.nl/_cjmvwhACE27rQsugttnuAM3cKA=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904755-8485d7.jpg|https://images.nrc.nl/qS_lDKHfr8kZWeBjGT4_3hr45uo=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904755-8485d7.jpg)
Afbeelding van Nova Zembla. Foto Kees van de Veen
Waarom bloeide de walvisvaart uitgerekend hier op Ameland? Voor wie bij de verhalen over schipbreuk en jacht toch even moet denken aan de nostalgie rondom de ‘masculine energy’ dit jaar, heeft Van der Weij een ontnuchterende analyse. Want nee, zegt ze, de Amelander walvisvaarders waren niet zozeer de laatste ‘echte mannen’, maar pure overlevers. Ze noemt het „de juttersgeest” van dit eiland: „Pakken wat je pakken kan”, vinden wat de zee je biedt, omdat er niets anders was.
Ameland was aan het begin van de zeventiende eeuw straatarm. Toen Holland rijk werd met handel en koopvaardij, sprong Ameland uit pure armoede op de walvisvaart. De mannen van het eiland voeren naar de Noordpool, ze wierpen hun ‘klapharpoenen’, staken met lansen en spekstekers, die nu in een houten rekje aan de museummuur staan. Niet iedereen overleefde het, maar het eiland – „waar de vrouwen het voor het zeggen hadden” – beleefde zeker tot aan 1800 „weelde”, aldus Van der Weij.
In een kleine vitrine in het museum is te zien wat er in de achttiende eeuw allemaal van de dieren werd gemaakt: servetringen van potvistanden, een mesheft van walrustand, doosjes van walvisbaleinen; ook paraplus en korsetten werden met baleinen gemaakt. Ze werden in de hele Republiek verkocht, veel huidige eilanders hebben nog steeds dit soort objecten in hun huis, zegt Van der Weij.
De tweede opleving na de Tweede Wereldoorlog, hier verteld aan de hand van een historische film waarin een walvis machinaal op een schip wordt ‘verwerkt’, was al even pragmatisch. De overheid had een tekort aan grondstoffen en hoopte die met oliën en vetten van walvissen te krijgen. Ameland, opnieuw arm geworden, pakte de oude walvisvaart weer op. Alleen nu duurde het maar kort. Het overheidsplan „faalde”, zegt Van der Weij, en Ameland kreeg begin jaren zestig een veel winstgevender bron van inkomsten: toerisme.
Nationale roem
Bij bezoekers ontstaat soms nog wel eens discussie of deze nu uiterst omstreden praktijk wel getoond zou moeten worden, zegt Van der Weij. Maar het museum wil dit deel van de Nederlandse geschiedenis laten zien zoals hij was: „Dan kan je het erover hebben.”
De afgelopen decennia groeide de belangstelling van de eilanders voor de geschiedenis van hun eiland. Naast het museum ontstond zo ook een aantal eerbetonen aan Hidde Dirks Kat, de commandeur die als zeventigjarige in 1818 het verslag van zijn wonderbaarlijke overleving schreef: Dagboek eener reize ter walvisch- en robben-vangst gedaan in de jaren 1777 en 1778.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904741-694b6b.jpg|https://images.nrc.nl/i1t9_jiV-n43X7F_tYl6h2GpQgI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904741-694b6b.jpg|https://images.nrc.nl/k7y44FVNLH_ypNB4OvzkVzZG4iY=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134904741-694b6b.jpg)
Links het portret en de scheepskist van Hidde Dirks Kat, rechts een film over de walvisvaart na WO2. Foto Kees van de Veen
Zijn standbeeld staat sinds 1994 voor een woonzorgcomplex: een klein gezet mannetje, zijn 150 kilo gold als een teken van zijn welvaart. Scholen maken toneelstukken over hem; er is een wandelroute. In het museum heeft hij een eigen hokje, met portret en scheepskist. En eigenlijk, verzucht Van der Weij, zou Kats schipbreuk wel een plaats in de Nederlandse geschiedenisboekjes naast Willem Barentsz (die van Nova Zembla) mogen hebben. Maar ook Kats in 2018 heruitgegeven dagboek en een speciale museumexpositie over de reis – mét beelden van gevechten met ijsberen – hebben hem geen nationale bekendheid gebracht.
Zelf kende zeeheld Kat overigens een rustig einde. Na zijn schipbreuk koos hij voor de handel. Een walvisvaart heeft hij nooit meer gemaakt.
