De politiek is verdeeld over de vraag of Nederland in een ‘asielcrisis’ zit. Maar zeker is dat het debat over asiel deze week voor een crisisachtige sfeer in de Tweede Kamer zorgde. Zelden werden de Algemene Politieke Beschouwingen zo gedomineerd door één onderwerp als dit jaar: asiel en migratie. Als ChristenUnie-leider Mirjam Bikker donderdagavond eigenlijk een vraag stelt over de bezuinigingen op het regionale openbaar vervoer, merkt ze dat ze met haar gedachten elders is. „Wij voelen allemaal hoe hier nu een discussie over migratie en asiel doorheen tintelt”, aldus Bikker. Het debat gaat dan al twee dagen lang bijna uitsluitend over de door het kabinet-Schoof voorgestelde asielnoodwet, en veel minder vaak en lang over het woningtekort, de kinderarmoede, het klimaatprobleem of de landbouw.
Startblokken
Het is op zich niet verwonderlijk dat asiel en migratie de Haagse agenda bepalen nu het eerste kabinet waarin de PVV meeregeert net een paar maanden uit de startblokken is. Sinds de val van Rutte IV vorig jaar zomer, door een conflict over asiel en migratie, domineert dit ene onderwerp politiek, en door de grote verkiezingswinst van de PVV is het terugdringen van migratie topprioriteit van het kabinet-Schoof. In de Troonrede afgelopen dinsdag noemde koning Willem-Alexander „acute zorgen over migratie” als eerste grote probleem dat moet worden opgelost. Het kabinet voelt zich daarin gesteund door de bevolking: uit onderzoek van Ipsos I&O bleek deze week dat de helft van de kiezers het idee steunt om een ‘asielcrisis’ uit te roepen, en onder PVV-kiezers is dat negentig procent.
In de Tweede Kamer groeit de consensus, ook bij links, dat er iets aan de aantallen migranten dat naar Nederland komt moet gebeuren. Waar linkse partijen het jarenlang liever niet over dit thema hadden, sprak SP-leider Jimmy Dijk zich deze week in een interview met NRC uit over de schaduwkanten van migratie en de problemen met inburgering. „Mensen ervaren een concentratie van problemen, waaronder een slechte integratie”, zei Dijk, die zegt te willen streven naar 40.000 migranten per jaar, terwijl het migratiesaldo vorig jaar volgens het CBS nog rond de 140.000 lag. Het aandeel asielmigranten op het totale migratiesaldo ligt op ongeveer 11 procent. De SP wil daarom vooral dat er minder arbeids- en studiemigranten naar Nederland komen.
Op de vraag of het asielbeleid „strenger, sneller en soberder” moet, zoals in de Troonrede werd gezegd, antwoordde ook GroenLinks-PvdA-leider Frans Timmermans op Prinsjesdag bevestigend. Het leidde tot een kritische petitie in zijn partij, die honderden keren werd ondertekend, en waarin bezorgde leden zeiden „geschokt” te zijn door de uitspraak van Timmermans, en dat GroenLinks-PvdA stevig positie moet kiezen voor „een menswaardig asielbeleid”. Timmermans zei er overigens voor de camera’s van de NOS bij dat strenge asielbeleid voor hem alleen kan „mits het gebeurt binnen de kaders van de wet en onze internationale afspraken”.
Precies hierover ontstond in het Kamerdebat grote polarisatie. Want waar partijen van rechts tot links niet terugdeinzen voor migratiebeperkende maatregelen, gaat de door het kabinet gekozen route van de asielnoodwet, veel oppositiepartijen veel te ver. Het kabinet wil, zo staat in het vorige week verschenen regeerprogramma, een bepaling uit de Vreemdelingenwet activeren die het mogelijk maakt in „buitengewone omstandigheden” tijdelijk af te wijken van de geldende asielregels. Op deze manier wil het kabinet asielaanvragen strenger kunnen toetsen, verblijfsvergunningen eerder intrekken en het recht op gezinshereniging inperken.
Meer nog dan de maatregelen zelf zette de gekozen wettelijke procedure kwaad bloed in de Kamer. Het activeren van de bepaling in de Vreemdelingenwet is een vorm van noodwetgeving in crisissituaties en moet gebeuren door de premier via een koninklijk besluit, waarmee de Tweede Kamer pas achteraf kan instemmen. Voor de PVV is deze juridische route aantrekkelijk: het asielbeleid wordt formeel als crisis aangemerkt, en het kabinet kan snel vérstrekkende maatregelen nemen waarmee het daadkracht uitstraalt. Minister Faber gaf vrijdag toe dat ze bang is dat een regulier wetgevingsproces door de Tweede of Eerste Kamer kan worden vertraagd. „Dat duurt allemaal gewoon veel en veel langer”, aldus Faber.
De oppositie kwalificeerde Fabers route via de noodwet in het debat als staatsrechtelijk of bestuurlijk „vandalisme”. Ook coalitiepartij NSC, die zich laat voorstaan op goed bestuur, zit met de crisiswetgeving in haar maag, hoewel de partij hier in de formatie mee instemde. Waarnemend fractievoorzitter Nicolien van Vroonhoven zei deze week wel dat een negatief advies van de Raad van State voor NSC zwaar zal wegen, en dat de wetgeving dan „terug naar de tekentafel moet”.
Stevige kritiek
Ambtenaren verwachten inderdaad stevige kritiek van de Raad van State, zo bleek uit donderdag vrijgegeven ambtelijke adviezen waarin de juridische onderbouwing van het kabinetsplan werd gekraakt. Zo schreef de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het ministerie van Binnenlandse Zaken: „Buiten het parlement om werken kan alleen in zeer urgente noodsituaties, de motivering hiervoor ontbreekt, de inzet van staatsnoodrecht is dan democratisch en rechtsstatelijk niet aanvaardbaar.”
Andere ambtenaren wezen erop dat de problemen in de asielopvang niet als een plotselinge noodsituatie, zoals een oorlog, pandemie of overstroming, kunnen worden aangemerkt. Nederland zit wat betreft de opvang van asielzoekers momenteel in de middenmoot van de EU.
Het inzetten van noodwetgeving voor het asielvraagstuk is „een oprekking van wat we democratisch tot nu toe normaal vonden”, zegt hoogleraar politicologie Tom van der Meer van de Universiteit van Amsterdam. Hij waarschuwt voor een hellend vlak: „Noodwetten zijn voor noodsituaties. Als je die gaat inzetten op een vastgelopen beleidsdossier als asiel, waarom dan straks niet ook voor de problemen rond klimaat of de woningmarkt, die andere groepen burgers heel belangrijk vinden?”
Risico
Dat risico is niet denkbeeldig. Van der Meer wijst op onderzoek van het Verwey Jonker Instituut uit 2022, waaruit bleek dat een aanzienlijke minderheid van de Nederlanders (37 procent) vindt „dat voor de aanpak van urgente problemen de democratie soms opzij geschoven mag worden”. Asiel- en klimaatbeleid werden hierbij door mensen zelf al expliciet genoemd, hoewel dit verschillende groepen burgers betrof. Van der Meer denkt dat crisismaatregelen zo „heel selectief” kunnen worden ingezet en vreest „politisering van het noodrecht”.
Regeringen die crisissituaties uitroepen maken zich vaak populair. Maar ook dat heeft volgens Van der Meer risico’s. Zo was er onder de bevolking in de Verenigde Staten na de aanslagen van 11 september 2001 brede steun voor de Patriot Act, een anti-terreurwet die de overheid en geheime diensten ruime bevoegdheden gaf om burgers in de gaten te houden. Van der Meer noemt het een voorbeeld van „verreikende maatregelen die juist een kritischer toets nodig hadden gehad”.
„In een crisissituatie bestaat bij zowel politiek als burgers de neiging om verdergaand beleid te accepteren, om de crisis maar te kunnen bestrijden.” Die crisisbevoegdheden van de regering gaan vaak ten koste van de tegenmacht van parlement en rechtspraak. „Terwijl die tegenmacht in principe juist een kracht is.”
De terreuraanslagen van 11 september waren nog makkelijk te kwalificeren als een crisis, de aanslag kwam immers als een grote schok. Voor de Nederlandse situatie rond de asielopvang geldt dat nu niet. . Van der Meer zegt niet dat noodwetgeving over asiel nooit geoorloofd kan zijn, maar roept op tot een bredere en meer fundamentele afweging. „De keuze voor noodwetgeving moet niet alleen afhangen van een diep bestuurlijk probleem of het bestaan van een juridisch geitenpaadje. Je moet ook de implicaties voor de democratie in overweging nemen.”