Het topstuk op de tentoonstelling Kunst in het derde rijk. Verleiding en afleiding in Museum Arnhem is Die vier Elemente van de Duitse ‘rijksschaamhaarschilder’ Adolf Ziegler. Jarenlang hing het drieluik, waarop vier zittende, naakte vrouwen met verschillende attributen aarde, water, lucht en vuur verbeelden, boven een schouw in de Führerbau, het Spartaans-classicistische hoofdkwartier van Adolf Hitler in München.
Al in de jaren twintig was Ziegler, die in zijn jonge jaren een expressionistisch schilder was, een vertrouweling van de kunst- en architectuurliefhebber Hitler, zo valt te lezen in het boek Kunst in het derde rijk dat behalve drie essays van verschillende kunsthistorici korte biografieën bevat van 47 nazi-kunstenaars. In 1936, drie jaar nadat de nazi’s de macht in Duitsland hadden gegrepen, werd Ziegler benoemd tot de president van de Reichskammer der bildenden Künste, de nazi-instelling waarvan alle actieve beeldende kunstenaars lid moesten zijn. In 1937 organiseerde hij in opdracht van de rijksminister voor Volksvoorlichting en Propaganda Joseph Goebbels in korte tijd de beruchte tentoonstelling Entartete Kunst in München, waarop honderden in beslag genomen modernistische kunstwerken werden gepresenteerd als ‘ontaarde’ uitingen van Joden, bolsjewieken en zwakzinnigen. Nadat hij in 1943 publiekelijk had laten weten dat hij niet geloofde dat Duitsland de oorlog nog zou winnen, werd Ziegler wegens ‘defaitisme’ gevangen gezet in concentratiekamp Dachau. Door tussenkomst van Hitler werd hij na zes weken gevangenschap vrijgelaten en met pensioen gestuurd.
Goed en fout
Een jaar geleden zorgde Die vier Elemente in Duitsland nog voor ophef, toen het drieluik voor het eerst in de Pinakothek der Moderne in München was te zien op een tentoonstelling van 20ste-eeuwse kunst. De bekende Duitse schilder Georg Baselitz (1938) eiste in een open brief de verwijdering van Zieglers triptiek. Baselitz was geschokt dat ‘deze nazipropaganda op groezelige wijze in een Münchens museum’ hing, liet hij weten. Ziegler had als president van de Reichskammer für bildende Künste ‘kunst en kunstenaars’ vernietigd, schreef hij, en het was ‘onverdraaglijk dat zijn werk hing tussen dat van zijn slachtoffers’. De Pinakothek der Moderne gaf geen gehoor aan Baselitz’ eis. Wel ontstond er een debat over de vraag of het werk van nazi-kunstenaars eigenlijk wel kunst was en niet als Un-Kunst uit musea moeten worden geweerd.
Ook Jelle Bouwhuis en Almar Seinen, de makers van de tentoonstelling boek Kunst in het derde rijk, gaan in de inleiding van het gelijknamige boek in op deze vraag. Algemeen worden de ‘nostalgische boeren- en burgertaferelen, gespierde arbeiders, wulpse naakte vrouwen en zoetsappige landschapjes’ van nazi-kunstenaars als kitsch beschouwd, schrijven ze. Maar de kunst van het derde rijk (dat ze consequent in het Nederlands zonder hoofdletters schrijven maar dat in de Engelse tekstbordjes wel als Third Reich is vertaald), kan wel ‘degelijk kwaliteit hebben’, menen ze. Voorwaarde is wel dat ‘we de scherpe ideologische kanten van die tijd in perspectief zien.’
Ook wijzen Bouwhuis en Seinen op de enorme invloed die de nationaal-socialistische beeldende kunst en architectuur hebben gehad op de naoorlogse westerse kunst en architectuur. Na de Tweede Wereldoorlog gold het modernisme, dat de nazi’s als ‘foute’ kunst in de ban hadden gedaan, in de westerse wereld juist als de ‘goede’ kunst. En het realisme, ook het niet-Duitse, van voor én na de oorlog, waarin Museum Arnhem niet toevallig is gespecialiseerd, was daarentegen besmet geraakt met het bruine nazisme en ‘fout’.
Duitse kunst
Bouwhuis en Seinen hebben de tentoonstelling Kunst in het derde rijk, bestaande uit 90 schilderijen en beelden, dan ook ruim voorzien van tekst en uitleg. Ook in het boek maken ze uitvoerig duidelijk dat Hitler kunst beschouwde als een essentieel onderdeel van de totalitaire verleiding van het nationaal-socialisme dat ze voor alle duidelijkheid nadrukkelijk ‘moorddadig’ en ‘crimineel’ noemen. Voor Hitler was kunst de voortzetting van de nazi-politiek met andere middelen: kunst moest een bijdrage leveren aan de wording van de Nieuwe Orde en de Nieuwe Mens. Hiervoor waren expressionisme, constructivisme, futurisme en al die andere modernistische -ismes ten enen male ongeschikt. Modernistische kunst, waarin om de paar jaar een nieuwe stroming het leven zag, had geen eeuwigheidswaarde en was bovendien onbegrijpelijk voor de meeste Duitsers, vond Hitler. In zijn Duizendjarige Rijk was alleen plaats voor kunst die stond in de ‘nordische’, Arische traditie die terug ging op de oude Grieken en aansloot op het realisme van zijn favoriete 19de-eeuwse schilder Carl Spitzweg.
Ondanks Hitlers uitgesproken opvattingen over goede en foute kunst duurde het na de machtsovername van de nazi’s enige tijd voordat duidelijk werd wat nu precies onder de ware nieuwe Duitse kunst moest worden verstaan. In de eerste jaren na 1933 hielden vooral de jonge nazi’s van de zogenaamde ‘Berlijnse oppositie’ een pleidooi voor het expressionisme als de officiële kunst van het Derde Rijk. Hierin werden ze gesteund door Goebbels. Als liefhebber van het expressionisme had Goebbels in zijn Berlijnse huis aquarellen hangen van Emil Nolde, vooraanstaand expressionistisch schilder én NDSAP-lid van het eerste uur. Pas nadat Hitler hem te verstaan had gegeven dat Noldes werk cultuurbolsjewistische rotzooi was, haalde Goebbels de aquarellen van de muur en begon hij een campagne tegen expressionistische en andere modernistische kunst die in 1937 uitmondde in de Entartete Kunst-tentoonstelling.
Unheimlich
Hart van de nationaal-socialistische beeldende-kunstwereld werd het Haus der Deutschen Kunst, de neoklassieke kunsttempel die het naziregime naar een ontwerp van Hitlers lievelingsarchitect Paul Ludwig Troost als een van de eerste gebouwen van het nieuwe Duitsland in München liet bouwen. Hier werden van 1937 tot en met 1944 jaarlijks de Grosse Deutsche Kunstausstellungen gehouden, waarvan die in 1942 850.000 bezoekers trok. Alleen de 14.000 kunstenaars die waren aangesloten bij Zieglers Reichskammer der bildenden Künste mochten werk insturen. Hieruit koos een jury elk jaar zo’n 1200 werken. Hitler kocht, op staatskosten, in de loop der jaren ongeveer 1300 werken, voor een bedrag van 7 miljoen rijksmark, het equivalent van 60 miljoen euro.
Na de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van de aangekochte werken geconfisqueerd door de Verenigde Staten en opgeslagen in de depots van het US Army Museum in Washington. In de loop der jaren hebben de VS zo’n 8.000 in beslag genomen nazi-werken geretourneerd, die zich nu voor het overgrote deel in het Deutsches Historisches Museum in Berlijn bevinden. Alleen de ongeveer 450 zwaarste gevallen van propagandakunst, zoals portretten van Hitler, zijn in de VS gebleven. Ze worden niet uitgeleend.
Hitler is dan ook afwezig op Kunst van het derde rijk, dat Museum Arnhem in weerwil van de expositie Design in het Derde Rijk in Den Bosch in 2019, ‘de eerste tentoonstelling van nazi-kunst in Nederland sinds 1944’ noemt. Wel hangen er enkele doeken met de Wehrmacht in actie. Een daarvan, Stalingrad van Carl Busch uit 1943, is, onverwacht, een uitgesproken onheroïsch tafereel waarin een gewonde soldaat op een besneeuwd slagveld met zijn laatste krachten zijn kameraad een handgranaat aanreikt. Ook van de twee soldaten en een pakpaard die Harald Ernst Schwerdtfeger in het laatste oorlogsjaar 1945 door een zompig veld liet banjeren, gaat een grote troosteloosheid uit.
Maar tegenover de enkele schilderijen die voor ‘defaitistisch’ zouden kunnen doorgaan, staat een groot aantal plattelandstaferelen met hardwerkende boeren, gezinnen in gezellige huiskamers en vele, vooral vrouwelijke, naakten. Ze tonen een idyllisch, harmonieus Duitsland dat wordt bevolkt door veelal jonge, raszuivere en gespierde Ariërs. In de schilderijen van snelwegen en viaducten in aanbouw, fabrieken, machines en kunsttempels kondigt de Nieuwe Orde in Duitsland zich aan.
Enkele schilderijen van het utopische Derde Rijk werken op de lachspieren. Zo moet een in een Lederhose gehulde Paris in het Oordeel van Paris van Ivo Saliger bepalen wie van de drie uiteraard naakte Griekse godinnen Hera, Athena en Afrodite het mooist is. En de vrouw die Oskar Martin Amorbach bij een open raam een brief laat lezen, doet dit, anders dan Vermeers Brieflezende vrouw , geheel naakt.
Maar soms is er iets niet helemaal pluis. Zo lijkt de Boerenfamilie uit Kalenberg van Adolf Wissel uit 1939 niet de gelukkigste hoeksteen van het Derde Rijk. De pater familias is duidelijk met zijn gedachten niet bij zijn gezin en staart glazig in de verte, terwijl oma met een zorgelijke blik naar hem kijkt. De jongste dochter, die op de schoot van haar moeder tegen haar aanhangt, kijkt verveeld voor zich uit, en de blonde zoon op de knie van zijn vader staart je wezenloos recht aan. Vreemd genoeg werd dit koude, kille gezinsportret een icoon van de nazi-kunst en werd het op grote schaal als ansichtkaart verspreid in het Derde Rijk.
Maar de grootste verrassing van Kunst in het derde rijk is dat de nazi-kunst veel minder eenvormig is dan de kwalificaties kitsch en Un-Kunst doen vermoeden. Zo blijkt Adolf Wissel een kundige Nieuw-Zakelijke schilder, en wijst Carl Busch met zijn enorme schilderijen van onderzeeboten vooruit naar het fotorealisme van de jaren zestig en zeventig. De fantasielandschappen met vreemdsoortige bomen van Edmund Steppes hebben surrealistische trekken, en zelfs de naïeve stijl was, getuige Kindervogelschieten, Bad Oldesloe van Else Wex-Cleemann, in nazi-Duitsland niet onmogelijk. Zo blijkt de nazikunst in Arnhem, alweer onverwacht, niet de 19de-eeuwse eenheidsworst die Hitler er van wilde maken.