N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Arbeidsgeschil Na een jarenlang conflict tussen de Rijksuniversiteit Groningen en hoofddocent Susanne Täuber heeft de rechter besloten dat zij ontslagen mag worden.
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) mag een universitair hoofddocent die zich de afgelopen jaren meerdere malen kritisch uitliet over het sociale veiligheidsbeleid ontslaan.
Dat heeft de kantonrechter deze woensdag bepaald. Docent en sociaal wetenschapper Susanne Täuber was door haar werkgever voor de rechter gedaagd. De RUG wil haar ontslaan vanwege een „verstoorde werkrelatie”.
Het geschil tussen Täuber en haar faculteit, Economie en Bedrijfskunde (FEB), speelt al bijna vijf jaar. Nadat ze in 2018 geen promotie had gekregen terwijl ze naar eigen zeggen voldeed aan de criteria, schreef Täuber in 2019 een essay voor het vooraanstaande academische vakblad Journal of Management Studies (JMS). Daarin leverde ze kritiek op het Rosalind Franklin Fellow-programma van de universiteit.
Met dit programma werft de RUG vrouwelijke onderzoekers voor een loopbaantraject richting het hoogleraarschap. Volgens Täuber krijgen vrouwen binnen dit programma vaak te maken met discriminatie en ongelijke behandeling. Ze baseert zich in het artikel op haar eigen ervaringen en op die van collega’s.
Volgens Ageeth Kootstra, de advocaat van Täuber, waren haar leidinggevenden niet blij met het artikel in JMS. Ze zou onder druk zijn gezet om het in te trekken.
„Heel bijzonder”, noemt ze dat: „JMS is een gepeerreviewde publicatie, het voldoet aan de academische standaarden en er worden geen namen genoemd”. Het handelen van Täubers leidinggevenden zou „veel schade” met zich mee hebben gebracht.
De RUG ziet dat anders, volgens de UKrant, het journalistieke platform van de universiteit. Tijdens de zitting zou de advocaat van de RUG gezegd hebben dat Täuber de relatie met haar faculteit zélf op scherp heeft gezet door twee van haar leidinggevenden zonder bewijs te beschuldigen van discriminatie in een officiële klacht over het niet verkrijgen van promotie. Ook zou ze zich niet aan gemaakte afspraken hebben gehouden en een verbetertraject hebben afgewezen.
Volgens Kootstra moest Täuber van de universiteit haar kritiek in de toekomst voor zich houden – iets waar ze onmogelijk mee akkoord kon gaan.
De universiteit wil niet reageren op vragen, omdat, aldus een woordvoerder, die over een ‘individuele kwestie’ gaan. „Daar doen wij geen uitspraken over.”
Een eerdere schikkingspoging tussen Täuber en de universiteit liep volgens haar advocaat op niks uit.
In de aanloop naar de uitspraak kreeg Täuber van meerdere kanten steunbetuigingen. Verschillende wetenschappers van de RUG deelden op sociale media hun ongenoegen over het mogelijke ontslag met de hashtag #AmInext, ‘ben ik de volgende’. Ook voerden tientallen sympathisanten vorige week fysiek actie bij de muurschildering van Aletta Jacobs, tegenover het Academiegebouw.
Woensdag demonstreerden tientallen wetenschappers en studenten opnieuw om Täuber te ondersteunen.
De rechter vindt het ontslag terecht, omdat er inderdaad sprake is van een verstoorde werkrelatie. De RUG heeft volgens het oordeel voldoende onderzocht of herplaatsing binnen de universiteit mogelijk was. Of met de ontbinding van het contract ook sprake is van inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van Täuber, laat de rechter in het midden.
Op 27 september, de dag dat Israël Hezbollah-kopstuk Hassan Nasrallah ombracht in een luchtaanval in Libanon, werden de financieel-economische autoriteiten van Israël onaangenaam verrast door ander nieuws. Kredietbeoordelaar Moody’s waardeerde de financiële score van Israël af, met twee stappen tegelijk, van ‘A2’, naar ‘Baa1’, met als waarschuwing: „vooruitzicht negatief”.
Met zo’n lager kredietstempel (rating) zegt Moody’s: de houdbaarheid van de Israëlische overheidsfinanciën is achteruitgegaan. Het is een waarschuwing aan beleggers in met name Israëlische staatsobligaties.
De afwaardering maakt duidelijk: de escalatie van de oorlog met Hezbollah raakt de Israëlische economie – en daarmee de staatskas. De oorlog, ook met Hamas, zal de Israëlische economie op lange termijn „duurzaam verzwakken”, denkt het ratingbureau.
Israël reageerde geprikkeld op het plotselinge besluit van Moody’s. „Excessief en niet gerechtvaardigd”, zei Yali Rothenberg, hoog ambtenaar bij het ministerie van Financiën, volgens persbureau Bloomberg.
Maar al enkele dagen later besloot ook een andere grote kredietbeoordelaar, S&P Global Ratings, de kredietscore te verlagen, van ‘A+’ naar ‘A’. De beslissing, legt S&P uit, weerspiegelt „de gevolgen voor Israëls economie en overheidsfinanciën” van een „verergerend” conflict met Hezbollah en aanhoudende oorlogsvoering in Gaza.
Een jaar na de terreuraanval van Hamas op Israël, op 7 oktober 2023, hebben alle drie de grote kredietbeoordelaars Israël één of meerdere keren afgewaardeerd (ook Fitch, dat dit in augustus deed). Het roept de vraag op: kunnen de Israëlische economie en overheidsfinanciën een lange oorlog op meerdere fronten wel aan?
Economische schade ‘kolossaal’
Voor een aantal sectoren is de economische schade van de oorlog nu al „kolossaal”, e-mailt Yannay Spitzer, een econoom verbonden aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Toerisme is „zowat uitgestorven”. Veel hotels blijven draaien op de tienduizenden uit het Noorden geëvacueerde Israëlische burgers die daar overnachten, maar veel restaurants en toeristengidsen zitten nu zonder werk.
Boerenbedrijven en andere ondernemingen rond de Gazastrook en de Libanese grens „functioneren niet meer”, schrijft Spitzer. En dan is er de bouwsector, die sterk lijdt onder het intrekken door de regering van werkvergunningen voor meer dan 100.000 Palestijnen uit de bezette Westelijke Jordaanoever. In de eerste helft van 2024 was er 37 procent minder bouwactiviteit in Israël dan een jaar eerder.
Toch is de impact van de schade in deze sectoren op de economie als geheel beperkt. Landbouw vormt slechts 2 procent van Israëls bbp, bij toerisme gaat het om 2,4 procent (volgens OESO-cijfers uit 2018). De Israëlische economie leunt vooral op een sterke techsector. Het land exporteert veel hoogwaardige diensten, zoals software-ondersteuning.
Israëls economie groeide de afgelopen jaren hard, maar kreeg na de terreuraanval van Hamas een forse klap. In het vierde kwartaal van 2023 daalde het bbp met 5,6 procent, vergeleken met het kwartaal ervoor.
Begin 2024 volgde weliswaar snel herstel – het bbp groeide weer met 4 procent – maar dat herstel zette in het tweede kwartaal van dit jaar amper door (de groei was minimaal: 0,2 procent). De economie was medio dit jaar dus nog niet bijgekomen van de Gaza-klap – en toen moest de escalatie aan het noordelijke front nog beginnen.
De schok van 7 oktober
De schok die de Hamas-aanval van 7 oktober in Israël teweegbracht, was meteen terug te zien in consumentengedrag, zegt Anon Eizenberg, als hoogleraar economie eveneens verbonden aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, in een videogesprek. „Iedereen in Israël kende wel een slachtoffer van de aanval of een naaste daarvan. Niemand had zin om uit eten te gaan of nieuwe spullen voor in huis te kopen.”
Bovendien hadden veel Israëliërs volgens Eizenberg al snel door dat de oorlog lange tijd zou duren, anders dan bijvoorbeeld de Jom Kippoeroorlog in 1973, die na drie weken voorbij was. „Bedrijfseigenaren stelden hun verwachtingen bij, en veel mensen gingen uit voorzorg sparen.”
Overigens was er één bedrijfstak die wel van deze situatie profiteerde: supermarkten. Omdat Israëliërs veel minder in restaurants aten en velen ook afzagen van vakantieplannen, ontstond een ware „supermarkt-boom”, zegt Eizenberg.
Met uitzondering van getroffen bedrijfseigenaren en mensen die hun huizen en boerderijen in het noorden en zuiden van Israël zijn ontvlucht, voelen Israëlische consumenten de kosten van de oorlog amper in hun portemonnee. De techgedreven economie is grotendeels blijven draaien, de belastingen zijn niet verhoogd, en veel mensen die in de toerisme- of landbouwsector werkten, konden dankzij de krappe arbeidsmarkt – die nog krapper werd door het oproepen van 300.000 reservisten – snel elders werk vinden, zegt Eizenberg.
‘Langste en duurste’ oorlog
Voor de Israëlische schatkist daarentegen is de oorlog een behoorlijke belasting. „We zitten in de langste en duurste oorlog in de geschiedenis van Israël, met uitgaven van 200 tot 250 miljard sjekel” (48 tot 60 miljard euro), zei minister van Financiën Bezalel Smotrich, van de extreem-rechtse Nationale Religieuze Partij, begin september volgens persbureau Reuters. „We beperken onze oorlogsuitgaven niet, we zullen de oorlogsinspanningen ondersteunen tot de overwinning. Zonder overwinning zal er geen veiligheid zijn en zonder veiligheid zal er geen economie zijn.”
Het begrotingstekort lag in augustus op 8,3 procent van het bbp. Over het hele jaar genomen zegt de Israëlische regering een tekort van 6,6 procent te verwachten – maar Moody’s denkt dat dit zal uitkomen op 7,1 procent en S&P zelfs op 9 procent.
De staatsschuld van Israël loopt op: deze komt dit jaar uit op 69 procent van het bbp, in de prognose van S&P. Dat is fors hoger dan in 2023 (61 procent). Naar verwachting van S&P zal de schuld vanaf volgend jaar stabiliseren rond de 72 procent. Dat is overigens nog steeds lager dan in de eurozone (gemiddeld 89 procent), en in de VS (120 procent).
Buffers en bezuinigingen
Wat opeenvolgende regeringen in Israël na de coronapandemie verstandig hebben gedaan, zegt Eizenberg, is het snel terugdringen van de staatsschuld, van 71 naar 61 procent. Zo heeft Israël „manoeuvreerruimte” gecreëerd om de oorlog te kunnen bekostigen. „Het nu laten oplopen van de tekorten, zoals de regering nu doet, is precies wat je moet doen. Je moet de bevolking steunen”, aldus de econoom.
Spitzer is kritscher: hij is bang dat de regering „de staatsschuld verhoogt zonder een plan te hebben om die schuld in de toekomst terug te betalen”. Dat is een „recept voor inflatie”, zegt hij. De inflatie is de laatste maanden al opgelopen, tot 3,6 procent op jaarbasis in augustus. Spitzer ziet ook „een verhoogd risico op een staatsschuldencrisis in de toekomst”.
De regering moet daarom nu „snel besluiten tot aanpassingen in de begroting”, zegt hij, waarmee hij doelt op niet-militaire uitgaven. „De regerende partijen weigeren de meest voor de hand liggende bezuinigingen door te voeren”, aldus Spitzer, verwijzend naar subsidies aan ultra-orthodoxen en Israëliërs die nederzettingen in Palestijns gebied bevolken.
Wat Israël helpt, stelt S&P, is dat het al decennia een overschot heeft op de betalingsbalans (het saldo van geld dat in en uit een land vloeit). Dat komt vooral doordat Israël meer exporteert dan het invoert. Dat overschot zal blijven aanhouden in oorlogstijd, zo verwacht de kredietbeoordelaar, want de dienstenuitvoer kan goeddeels blijven draaien.
Eveneens goed voor de stabiliteit, stelt S&P, zijn de grote valutareserves die de Israëlische centrale bank heeft opgebouwd: 217 miljard dollar, oftewel 42 procent van het bbp.
De rente die de Israëlische overheid betaalt op staatsleningen is wel opgelopen, in een jaar tijd van ruim 4 naar krap 5 procent op tienjarige leningen. Het renteverschil met de VS is in een jaar tijd met ongeveer een procentpunt gestegen.
Maar daarmee zijn de financieringskosten voor Israël niet „onbeheersbaar” geworden, stelt Eizenberg. Al met al, zegt de econoom, „kun je moeilijk zeggen dat het land voor een financiële calamiteit staat”.
Pijn en stabiliteit
Hoe de economische situatie van Israël zich verder ontwikkelt, hangt grotendeels samen met het verloop van de oorlog. Eén ding is zeker, zegt Spitzer: de schulden die de overheid nu maakt om de oorlog te financieren, moeten een keer terugbetaald worden. Die last zal volgens de econoom bij de Israëlische huishoudens terechtkomen, „in de vorm van hogere belastingen en minder publieke diensten in de komende jaren”.
Eizenberg is voorzichtig positief dat de economie zich na de oorlog zal herstellen. Want die economie is tot dusver „veerkrachtig” gebleken. „Er heerst pijn in Israël, maar er is ook stabiliteit”, concludeert hij.
Hans van Hemert was een meester in het maken van popliedjes die zich lastig uit het geheugen laten wissen. Zijn vakmanschap leverde hits op als ‘You’re the greatest lover’ (door meidentrio Luv’), ‘How do you do’ (het duo Mouth & MacNeal) en ‘Wij houden van Oranje’ (André Hazes). Hij behoorde tot de jonge generatie die in de jaren 60 en 70 de populaire liedjes van die tijd een popsound gaf. De laatste jaren was hij door prostaatkanker goeddeels uit de running. Hij overleed maandag, 79 jaar oud.
Van Hemert, zoon van de gerenommeerde tv-regisseur Willy van Hemert, wist al op zijn zeventiende een baantje te bemachtigen bij de grote platenmaatschappij Phonogram, een dochteronderneming van Philips. Op zijn achttiende schreef hij de muziek voor de door zijn vader gemaakte tv-serie De glazen stad.
Als producer kreeg hij de verantwoordelijkheid over de plaatopnamen van diverse popgroepjes uit die tijd. Na een paar jaar begon hij zelf beatgroepjes te formeren. Zijn grootste successen boekte hij met de duo’s Mouth & MacNeal en Sandra & Andres en het meidentrio Luv’. Hij zocht de artiesten bij elkaar, schreef de meeste nummers en produceerde de platen. Ook bij de repertoirekeus had hij het laatste woord. De Luv’-zangeressen vonden de liedjes van Van Hemert eigenlijk te kinderachtig, maar hun mening deed niet ter zake. In het boek Eregalerij der Nederpop zei Van Hemert daarover zelf: „In wezen zijn het inderdaad kinderliedjes die ik schreef. Maar ik zorgde wel dat de aankleding, de lijst om het schilderij, van goud was.”
Internationaal succes
Mouth & MacNeal werden internationaal bekend door hun deelname aan het Eurovisie Songfestival in 1974 met het liedje ‘Ik zie een ster’. In de finale bereikte ze een eervolle derde plaats, na ABBA en Gigliola Cinquetti.
Luv’ brak in 1978 door met ‘U.O.Me’, het openingslied van de tv-serie Het is weer zo laat van Wim T. Schippers en consorten. Het nummer stond al snel bekend als ‘Waldolala’, de naam van de door Sjef van Oekel gerunde nachtclub die het middelpunt vormde van de lachwekkende gebeurtenissen. Een ander succesnummer van Luv’ was ‘Trojan horse’, dat vooral opviel door het doedelzakriedeltje dat erin was verwerkt. Voor dit soort gimmicks had Van Hemert een goed oor.
Soms ontstonden zulke gimmicks per ongeluk. Het verleidelijke ‘shalalalalala’ in ‘U.O.Me’ was een gevolg van het feit dat Van Hemert nog geen tijd had gehad om op die noten een passend tekstje te schrijven. Het klonk zo lekker dat de reservetekst de definitieve werd.
Luv’ groeide uit tot een internationaal fenomeen, maar lang duurde de roem niet. Onderlinge ruzies maakten al in 1983 een eind aan het voortbestaan. En over de verdeling van de opbrengsten is nog jarenlang strijd gevoerd.
André Hazes
Andere successen waren ‘The elephant song’ in 1975, geschreven in opdracht van het Wereld Natuur Fonds en gezongen door de Australische zanger Kamahl, en ‘Wij houden van Oranje’, waarmee André Hazes in 1988 zijn haperende carrière nieuw leven inblies. Nadien werd Van Hemert vaak gevraagd nieuwe voetbalhymnes te maken. Maar zijn reactie luidde steevast: „Ik kan mezelf niet overtreffen”.
Intussen werd zijn oeuvre steeds veelzijdiger. Zo produceerde hij platen met Ramses Shaffy en Liesbeth List, en schreef ook liedjes voor het tv-koor Kinderen voor Kinderen, waaronder het bekende ‘Meidengroep’, een grappige verwijzing naar zijn eigen Luv’-verleden.
De laatste jaren raakte hij door zijn ziekte buiten beeld, al kwam hij deze zomer nog in het nieuws omdat de Amerikaanse rapper Eminem een melodietje sampelde van ‘Land of milk and honey’, een b-kantje van Mouth & MacNeil uit 1971. Zo blijft zijn muziek in de roulatie.
Alle ambitieuze hervormingsplannen ten spijt, de problemen in de jeugdzorg zijn het afgelopen jaar „eerder groter dan kleiner geworden”. Dat schrijft de Jeugdautoriteit dinsdag in een rapport over 2024. Volgens de instantie, die onderdeel is van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), komt ,,de continuïteit van de jeugdhulp steeds meer in gevaar”.
Gemeenten werden in 2015 verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Het idee was toen dat deze zogeheten decentralisatie voor een besparing zou zorgen, maar sindsdien stegen de kosten in de sector met 81 procent. Dat kwam ook doordat het aantal patiënten sterk toenam: maakte begin deze eeuw nog 1 op de 27 kinderen gebruik van jeugdzorg, inmiddels is dat 1 op de 7.
De afgelopen jaren is die stijging afgevlakt, schrijft de Jeugdautoriteit. Toch blijven de kosten fors toenemen: „Jeugdhulpaanbieders hebben te maken met hoog ziekteverzuim, inhuur van extern personeel en tarieven die onder druk staan.”
Acute financiële nood
De problemen treffen vooral middelgrote en grote aanbieders. Op dit moment zijn er achttien jeugdzorgaanbieders „in casuïstiek”, wat wil zeggen dat zij kampen met acute financiële nood en in hun voortbestaan worden bedreigd. Samen zijn deze aanbieders goed voor 30 procent van de totale omzet in de jeugdzorg.
Nieuw zijn de problemen in de sector niet. Afgelopen november voerde de overheid een hervormingsplan van vijf jaar in, met daarin allerlei plannen om “knelpunten in de jeugdzorg structureel aan te pakken” en het jeugdzorgstelsel “financieel houdbaar te maken”.
Lees ook
Steeds meer jongeren in de knel, gemeenten draaien op voor stijgende kosten van jeugdzorg
Maar bijna een jaar later zijn veel van de voorgestelde maatregelen “ondanks het vele werk” nog niet ingevoerd, schrijft de Jeugdautoriteit. Als voorbeeld noemt de autoriteit de gesloten jeugdhulp: eind 2021 nam de voltallige Tweede Kamer een motie aan om te stoppen met deze vorm van jeugdzorg, en het is de bedoeling dat vanaf 2030 geen enkel kind meer in een gesloten instelling terechtkomt.
Gesloten jeugdhulp
De afbouw van de gesloten jeugdhulp is volgens de Jeugdautoriteit echter al sinds 2022 gestagneerd. Er is nog altijd een bezetting van rond de 500 plaatsen, en alternatieven komen maar moeizaam van de grond.
Ook “meer ingrijpende stelselherzieningen” bieden volgens de instantie op korte termijn geen oplossing. “De huidige beperkte hervormingen blijken al behoorlijk veel tijd te vergen.”
Om te zorgen dat er ruimte blijft voor de meest urgente gevallen, zal uiteindelijk de druk op de sector omlaag moeten, schrijft de autoriteit. “Daartoe is het noodzakelijk dat jeugdigen die zorg minder hard nodig hebben of op een andere manier geholpen kunnen worden, er minder gebruik van gaan maken.”