Het Griekse parlementslid Nikolaos Papadopoulos wordt ervan verdacht een aantal kunstwerken uit het nationaal museum Alexandros Soutsos in Athene te hebben vernield. Maandag zouden Papadopoulos en een onbekende tweede persoon vier schilderijen van de muur hebben gehaald en op de grond hebben gegooid, waarbij het glas in de lijsten brak. Dit meldt persbureau AP.
Deze werken van kunstenaar Christoforos Katsadiotis maken deel uit van de tentoonstelling The Allure of the Bizarre. In de expositie toont Katsadiotis een aantal religieuze figuren en thema’s op ironische wijze in een modern jasje.
Eerder bekritiseerde Papadopoulos, lid van de rechtse ultra-orthodoxe Niki-partij, in het parlement al een van de schilderijen. Hij beweerde dat het kunstwerk godslasterlijk is naar het orthodoxe christendom, de grootste religie in Griekenland.
Volgens The Art Newspaper schreef Papadopoulos een week voor de vernieling een brief aan de directeur van het museum. Hierin beweerde hij dat de bewerkingen van religieuze figuren zoals Maria en Sint-Joris niet tot kunst zouden behoren, maar een directe aanval zouden vormen op „het geloof, de culturele identiteit en wortels van de natie.”
‘Vrijheid van meningsuiting’
In een reactie zegt kunstenaar Katsadiotis dat zijn schilderijen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Volgens hem hebben kunstenaars het recht om hun persoonlijke standpunt te uiten en daarmee de vragen te stellen die ze willen stellen.
De raad van bestuur van het museum sluit zich hierbij aan. In een statement stellen de bestuurders het verzamelen, bewaren, promoten en documenteren van artistieke creaties voorop, en veroordelen vandalisme, geweld en pogingen tot censuur.
Papadopoulos werd na enkele uren arrest vrijgelaten, meldt AP. Het is nog onduidelijk of het parlementslid wordt aangeklaagd.
Het Griekse parlementslid Nikolaos Papadopoulos wordt ervan verdacht een aantal kunstwerken uit het nationaal museum Alexandros Soutsos in Athene te hebben vernield. Maandag zouden Papadopoulos en een onbekende tweede persoon vier schilderijen van de muur hebben gehaald en op de grond hebben gegooid, waarbij het glas in de lijsten brak. Dit meldt persbureau AP.
Deze werken van kunstenaar Christoforos Katsadiotis maken deel uit van de tentoonstelling The Allure of the Bizarre. In de expositie toont Katsadiotis een aantal religieuze figuren en thema’s op ironische wijze in een modern jasje.
Eerder bekritiseerde Papadopoulos, lid van de rechtse ultra-orthodoxe Niki-partij, in het parlement al een van de schilderijen. Hij beweerde dat het kunstwerk godslasterlijk is naar het orthodoxe christendom, de grootste religie in Griekenland.
Volgens The Art Newspaper schreef Papadopoulos een week voor de vernieling een brief aan de directeur van het museum. Hierin beweerde hij dat de bewerkingen van religieuze figuren zoals Maria en Sint-Joris niet tot kunst zouden behoren, maar een directe aanval zouden vormen op „het geloof, de culturele identiteit en wortels van de natie.”
‘Vrijheid van meningsuiting’
In een reactie zegt kunstenaar Katsadiotis dat zijn schilderijen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Volgens hem hebben kunstenaars het recht om hun persoonlijke standpunt te uiten en daarmee de vragen te stellen die ze willen stellen.
De raad van bestuur van het museum sluit zich hierbij aan. In een statement stellen de bestuurders het verzamelen, bewaren, promoten en documenteren van artistieke creaties voorop, en veroordelen vandalisme, geweld en pogingen tot censuur.
Papadopoulos werd na enkele uren arrest vrijgelaten, meldt AP. Het is nog onduidelijk of het parlementslid wordt aangeklaagd.
In Oslo ontrolt zich in juni een giga festival ter ere van ‘onze’ Jirí Kylián. D’r is nog niks, maar de trailer is er al wel. Daar hoor ik de choreograaf zeggen: „We dance all our life, from the moment we are born until we die”. Klopt. Leven is bewegen, bewegen is dans. De dans van de geboorte is volmaakt, elke beweging is goed en goud. We worden gelanceerd uit de moederschoot.
Ons borstkastje verheft zich, we halen adem. Oogleden trillen, lippen maken een O. We vouwen onze armen open, trekken onze knieën op.
Ik wandel naar het Operahuset, daar zal het festival wonen. Wat is dat toch met moderne operagebouwen? Architecten gaan te gek, van de Elbphilarmonie in Hamburg tot het Opera House in Sydney, allemaal lichte waanzin. En in Oslo? Ook. Het witmarmerbeklede Operahuset echoot met zijn hoeken en hellingen een enorme gletsjer. Het is een stralende plek, een uitgelezen landingsplaats voor engelen.
En dat komt goed uit.
‘Wings of Time’ zal het Kylián-festival heten. De tijd verstrijkt op vleugelslagen. Veel mensen zien spoken. Jirí Kylián ziet engelen. Hij vangt ze in choreografieën met titels als Wings of Wax en Falling Angels, eigenlijk altijd. Zijn engelen vliegen niet, ze zijn dansers en die doen wat dansers doen: ze provoceren de zwaartekracht. Ze zijn geen bijbelse engelen. Ze zijn niet hemels, en met ‘der wrake’ hebben ze niets te maken. Wel met schreeuw en schrik.
Ze verbeelden de mensen die sinds hun geboorte zijn blijven dansen. Dat vraagt moed, ook al kan iedereen het. Niet dansen is een keuze. Wie haat, die danst niet, die marcheert. Marcheren is meelopen in de maat die een ander slaat. Och wee, kijk om je heen, de wereld verstart. Het dansen vergaat haar.
En Kyliáns engelen? Zij zijn de wanhopig engelachtigen.
Hugo Simberg: ‘De gewonde engel’ (1903).
Foto Ateneum Finnish National Gallery / Hannu Aaltonen
Maar dit is Oslo, ik wil nu naar Edvard Munch, naar het Nasjonalmuseet. Zijn schilderijen raken diep, met de schrikogen, de angstaanjagende kleuren, de pijn, de dood, de neerslachtigheid. Met de vochtsporen als hij een doek in wanhoop naar buiten had gegooid om het later weer uit de sneeuw te halen. Daar is De schreeuw. Schreeuw is ‘Skrik’ in het Noors.
Ik ontmoet Jirí Kylián, hij was gisteren in het Nasjonaalmuseet, vertelt hij. „Zag je dit?” Ik verwacht Munch, maar op zijn telefoon verschijnt De gewonde engel van de Fin Hugo Simberg uit 1903. Een zieltogende engel wordt gedragen door twee jongens. Drie wanhopig engelachtigen.
Terug in Nederland. Ik vlucht de bioscoop in, ik kies voor de film Grand Tour, een hallucinerende film, een dwingende droomreis, met steeds de dood in het verschiet. Maar ook met een straatbeeld in Saigon. An der schönen blauen Donau klinkt, scooters walsen in slow motion. Dat kan gewoon. Er is hoop. Echt waar.
Ze kwam als kind al in het Waterland boven Amsterdam, vertelt tekenaar Joanna Quispel (1952) in haar tentoonstelling op de eerste verdieping van het museum in Monnickendam. „Tot mijn achtste woonden we in Amsterdam, in de Watergraafsmeer. Op zondag gingen we vaak over de Diemerzeedijk naar Ransdorp en Durgerdam, ik achterop bij mijn vader, een verrekijker rechts en een fototoestel links.”
Het gezin verhuisde naar Leiden, maar na haar eindexamen keerde Quispel naar Amsterdam terug om te gaan studeren aan de Rietveldacademie. Al gauw fietste ze weer regelmatig naar het platteland achter de ringweg en op den duur ging ze daar ook tekenen. In een vitrine op de tentoonstelling liggen een paar tekeningen die ze halverwege de jaren zeventig in Waterland maakte. „Ik kende dus de weg al in dit gebied. Maar in het afgelopen jaar heb ik ook veel nieuwe weggetjes gevonden. Je leert een landschap kennen door het te tekenen, en ik ben nu veel verder gegaan, ik heb het meer doorgrond. Ook omdat ik alle seizoenen heb gezien. Eerder trok ik er vooral bij mooi weer op uit, nu wilde ik de bloemen maar ook de modder en de gevallen bladeren. Ik heb zelfs schaatsers kunnen tekenen: echt dik ijs is tegenwoordig natuurlijk zeldzaam, maar bij Durgerdam was begin vorig jaar een weiland volgelopen en bevroren en daar werd een paar dagen geschaatst. Daar was ik blij mee.”
In Waterlandsmuseum De Speeltoren exposeert Quispel nu de oogst van ruim een jaar tekenen met pastelkrijt in het gebied ten noordoosten van Amsterdam. Ze werd daartoe uitgenodigd door museummedewerker Ludger Smit, die haar kende uit zijn tijd bij het Stadsarchief in Amsterdam, waar hij tot zijn pensioen hoofd presentatie was. Het Stadsarchief benoemt jaarlijks een stadstekenaar en in 2018 viel die eer aan Quispel te beurt. Ze maakte – altijd ter plaatse, naar de directe waarneming – pastels en aquarellen van plekken in de stad die haar aandacht trokken. Een zonovergoten markt in de Bijlmer, het koelhuis in West met de muurschildering van Keith Haring, zwemmers bij een kade langs het IJ en de interieurs van onder meer een kapperszaak, een pruikenwinkel, een stemlokaal en een koffietentje vol laptoppers.
Heel wat anders, kortom, dan de onderwerpen die ze het afgelopen jaar in Waterland te tekenen vond. Weliswaar wordt er in die ene pastel geschaatst en in een andere gezwommen, maar verder zijn de tekeningen niet of nauwelijks door mensen bevolkt. Wel komen er veel koeien, paarden, ganzen en eenden voorbij. „En als er ineens een grutto in je beeld staat, dan moet die er natuurlijk ook op.” In bijna vijftig pastels documenteerde Quispel vooral veel uitgestrekt grasland, met sloten waarin de waterstand bijna tot aan het maaiveld komt en af en toe een boomgroep of hek. Maar bij al die natuur sloot ze haar ogen niet voor elektriciteitsmasten, hijskranen en windmolens. In een herfstachtige tekening van een drassig weiland bij Holysloot grazen de koeien tussen in landbouwplastic verpakte rollen kuilgras. „Die vind ik niet per se mooi en het is een gigantische plasticvervuiling, maar in een getekend landschap zijn het bruikbare zwarte accenten. En het moet niet nostalgisch worden. Ik wil het landschap vastleggen zoals het er vandaag de dag uitziet.”
Ze wijst op een voorjaarsberm in de Volgermeerpolder, met hoog gras, fluitenkruid en feestelijk geel koolzaad. „Iemand zei: jammer dat daar dan toch de stad op staat, aan de horizon. Maar ik vind dat niet jammer, want de nabijheid van de stad hoort bij dit landschap. Links zie je de oude kerktoren van Ransdorp en rechts zie je zo’n gigantische nieuwbouwtoren op het Zeeburgereiland. Van veraf en in silhouet lijken ze ongeveer even groot. Ik zou zo’n woontoren nooit weglaten.”
Quispels pastels zijn geen statements: ze tekent wat ze ziet, niet wat ze vindt. Onderwerp en compositie worden regelmatig mede bepaald door toevallige omstandigheden als de mogelijkheid om ergens in de beschutting van een dijk of zandhoop te kunnen werken. Te veel wind kan de tekenaar uit het veld slaan. „Windkracht 4 gaat nog net, heb ik gemerkt, windkracht 5 niet meer. Het is te koud, je papier waait weg en het is ook heel onrustig aan je hoofd, je kunt je niet goed concentreren.”
Één duidelijke voorkeur is er in haar werk toch te bespeuren: een voorliefde voor tegenlicht. Nu ze het museumzaaltje rondkijkt, ziet Quispel het zelf ook. „Tegenlicht geeft al meteen wat organisatie in het beeld. In tegenlicht zijn dingen spannender, krijgen ze meer visuele lading. Grafische details als elektriciteitsmasten en kale takken kun je met een geslepen contékrijtje scherp tegen een lichte lucht aftekenen. En witte randjes langs de ruggen van koeien zijn ook mooi.”
Tegenlicht maakt veel motieven letterlijk aantrekkelijk: je wilt naar de tekeningen toe omdat de zon zo lekker in je gezicht lijkt te schijnen. Er hangt warmte in de pastels, er is buitenlucht door het krijt gemengd. Je knijpt haast je ogen dicht tegen het witte papier dat achter de wolken vandaan komt. Een tikkeltje zongebruind verlaat je het museum, en op de fiets of in de auto terug naar huis kijk je naar Waterland met Quispels blijmoedige blik.
„Ik kijk, denk ik, onbewust altijd om me heen met in mijn achterhoofd de vraag: zit hier een tekening in?”, zegt ze. „Als je kunt tekenen is dat iets wat je altijd bij je hebt. Ik vraag me nooit af wat ik met het leven aan moet. Ik hou van kijken en ik maak wat ik zie. En daar prijs ik me gelukkig mee.”