Grenzeloos getalenteerd en toch vergeten: Dora Tuynman heeft eindelijk een overzichtsexpo

Een heel lange tijd zit ze niet bij de pakken neer. Ze volgt, vlak na de oorlog, een paar jaar de Rietveld Academie (die dan nog anders heet) en doet toelating tot de Rijksakademie. Ze wil haar talent als kunstenaar uitbouwen. Want kunst is wie ze is, waarvan ze droomt in de stiltes die tussen woorden kunnen vallen. De Rijksakademie wijst haar af. Wat nu? Ze heeft een brommertje, wat spaargeld en vertrekt in 1948 in haar eentje richting de Pyreneeën. Ze overnacht in hooibergen en in greppels langs de weg. Af en toe zijn er baantjes als afwasser, maar verder schildert ze.

Dora Tuynman (1926-1979) is niet iemand die zich snel uit het veld laat slaan. Van Deventer waar ze opgroeit, verhuist ze naar Amsterdam, en vandaaruit gaat het naar Frankrijk. In Parijs werkt en woont ze (illegaal) jaren in het legendarische, smerige Cobra-ateliercomplex aan de Rue Santeuil. In 1961 gaat ze een half jaar naar New York. Vanaf 1963 is ze weer in Nederland. Haar vader haalt haar laatste spullen op uit het Parijse atelier, dat dan al wordt afgebroken.

Op de met veel liefde en zorg, door gastcurator Pim Arts samengestelde overzichtstentoonstelling van Tuynmans werk in Museum Cobra in Amstelveen is te zien met hoeveel talent zij begiftigd was. Haar schilderijen, aquarellen, tekeningen en ontwerpen voor monumentale decoraties in kerken zijn fijnzinnig, bedachtzaam, barstensvol kleur (meestal) en gedurfd. Het maakt niet uit wat Tuynman schildert – een berglandschap, een libelle, de zon, een sprinkhaan, een vogel, een hooiberg, een fabriek. Voor haar zijn het handreikingen op weg naar een parallelle wereld van abstracte en geabstraheerde vormen.

Die wereld mag veranderen in uitdrukkingsvorm – zo is er een periode van figuratie, een van snel, ‘nat in nat’ geschilderd abstract-expressionisme tijdens haar korte New Yorkse verblijf – maar Tuynmans werk blijft zoekend. En als kijker zoek je met haar mee.

Onbekende

Grote kans dat u nog nooit van Dora Tuynman heeft gehoord. Ik had dat evenmin, hoewel haar werk al in 1991 een keer in het Stedelijk Museum Schiedam is geëxposeerd. Haar naam blijft ongenoemd in de kunsthistorische standaardwerken over Cobra en Nederlandse kunst in de periode tussen 1945 en 1970. Willemijn Stokvis, Kitty Zijlmans en Geurt Imanse – ze vergeten Dora Tuynman allemaal. Vrouwonvriendelijkheid speelt in dit vergeten een bittere rol. Mannelijke lawaaimakers als Karel Appel trekken nu eenmaal de meeste aandacht. En als er iets is wat ‘Doortje’ (zoals collega-schilders haar noemen) niet doet, is het lawaai maken.

Op de tentoonstelling zijn drie ontroerende televisiefragmenten uit de jaren vijftig te zien, die de Franse documentaire-maker Jean-Marie Drot van Tuynman in haar atelier opnam. Met haar paletmes staat ze achter de ezel in haar atelier, terwijl haar man de hobo speelt. De verf brengt ze op het linnen aan alsof het een breekbare schat is die van de ene naar de andere plek gedragen wordt. Haar schilderijen, zo zegt ze, zijn „niet in woorden te vatten”. Toch doet ze een poging voor de kijkers. Je kan niet anders dan bewondering krijgen voor deze wat verlegen, maar o zo precies formulerende jonge vrouw.

De tentoonstelling in Museum Cobra is chronologisch én thematisch van opzet. Ze neemt driekwart van de bovenverdieping van het museum in beslag en dat vult Tuynman met gemak. Bijna alle werken zijn uit particuliere collecties gehaald. Want welk museum kocht werk van haar aan? Precies – bijna geen.

Links: Zonder titel (zonder jaar, acrylverf op doek, 27 × 23 cm). Rechts: Landschap (1977, acrylverf op doek, 54 × 63 cm) Foto Reyer Bernson

In haar vroegste werk – meestal aquarellen of olieverf op hardboard uit de jaren 1948/1949 – valt haar kleurgevoel op, haar maatvoering en abstraherend vermogen. Een meer kan net zo goed bloedrood zijn, een vogel even groot als een zeilboot, en een hooiberg met kleintjes eromheen wordt een bijna erotische compositie in goud- en citroengeel.

Een van de geweldige ensembles die de conservator bij elkaar heeft gezocht, is de serie ‘Fabrieken’ die Tuynman aan het begin van de jaren vijftig op papier en op doek maakt. Het zijn abstracte, net nog herkenbare landschappen met een donkere grondtoon, waarop blokjes knalrood, geel, blauw, lichtgroen en wit dansen.

Tuynman heeft het meeste succes in de periode tussen 1955 en 1958. Er ontstaan doeken die zomerse associaties verbeelden, zoals zon, bloemen, vogels en trillende insecten – maar alles geabstraheerd en pas na herhaaldelijk kijken te ontcijferen.

Een van de mooiste schilderijen uit die serie, die regisseur Drot ook meteen koopt na de filmopnamen in Tuynmans atelier, heet L’été (1955). Op een ondergrond van blauw is een oudroze deklaag aangebracht met daarop in felle, contrasterende kleuren twee bloemkelken die doen denken aan futuristische trechters. Daarboven zweeft in teer lichtblauw, groen, rood en geel – goed kijken – een libelle.

Het succes blijft in latere jaren uit. Hoe onterecht dat is, laat deze tentoonstelling goed zien. Na haar terugkeer naar Nederland in 1963 blijft Tuynman zich vernieuwen. Naast haar landschappen – de bergen die ze ooit zag in de Pyreneeën keren als abstracte echo’s terug – schildert ze ook figuratieve ‘poppen’, zoals ze die noemt. Deze ‘poppen’ onderzoekt ze al in 1958. Ze heten koningen, maar zijn afgebeeld op eenvoudig hardboard en hout, zonder soevereine poespas. In 1973 en 1974 verschijnen heel andere ‘poppen’. Het zijn monumentale figuren op doek, waarvan één doet denken aan werk dat Marlene Dumas vele jaren later zal maken.

Tuynmans figuren zijn androgyn, opgebouwd uit een paar eenvoudige, zachte en uitgebeende kleurvlakken, met dunne, duidelijke contouren in zwart. Om de figuren heen zweven soms bloemen, vogels en soms abstracte vormen in lichtgrijs.

De teleurstellingen over het jarenlang uitblijvende succes, het armoedige en onzekere bestaan als kunstenaar eisen hun tol. In 1979 maakt Tuynman een einde aan haar leven. De dagen voor haar zelfmoord bezoekt ze de mensen die haar dierbaar zijn. Afscheid neemt ze, zonder dat iemand dit vermoedt. Haar stap is voorbereid, met aandacht voor haar omgeving en vastbesloten. En dat is – verdrietig genoeg – zoals ze ook veel jaren lang te werk ging in haar kunst.

Zonder titel (1954, olieverf op doek, 97×78 cm)