Als er in het jaar nul al economen waren geweest, zou een van hen in Bethlehem vast een plotselinge, plaatselijke piek in de vermogensongelijkheid hebben gemeten. Drie Wijzen leverden bij de ouders van een pasgeborene in een stal ongevraagd een klein fortuin af. Mooie geschenken: wierook, mirre en goud. Maar hoe kwamen die Wijzen er zelf eigenlijk aan? Het antwoord vertelt veel over de economie van die tijd. Er bestond destijds al vele honderden jaren lang een uitgebreid netwerk van handels- en scheepvaartroutes waarlangs waardevolle spullen en grondstoffen hun weg vonden van de producent naar de consument. In het geval van wierook: denk aan productie in wat nu Jemen of Somalië is, en consumptie die zich uitstrekte van de gebieden rond de Middellandse Zee tot ver in het huidige India. Al die karavanen en schepen kwamen weer met andere spullen terug. Hetzelfde geldt voor mirre, dat eveneens gewaardeerd werd om zijn geur en zijn veronderstelde medicinale eigenschappen. Het is heel goed mogelijk dat goud van de drie geschenken die de Wijzen naar Bethlehem verscheepten, het minst waardevolle was.
Het kerstverhaal speelt zich af in een wereldeconomie die destijds, als je het ‘Maddison-project’ van economische geschiedschrijving van de Rijksuniversiteit Groningen aanhoudt, even groot was als de economie van de provincie Noord-Holland nu. Maar dus wel een die al sterk geglobaliseerd was, en waar handel dus een flinke rol speelde.
De geschiedenis sindsdien leest als een getijdentabel van globalisering, waarin eb en vloed elkaar afwisselen. De voorlaatste opwaartse beweging was die in de negentiende eeuw. Toen leidden industrialisering, een stortvloed van uitvindingen, toepassingen en ontdekkingen (elektriciteit, telegraaf, telefoon, gas en licht voor iedereen) én een revolutie in transport (van stoommachine tot verbrandingsmotor) tot een destijds ongekende golf van globalisering.
Die golf sloeg stuk op de Eerste Wereldoorlog. De daaropvolgende periode van eb, met een crash, toenemend protectionisme, een depressie en nóg een wereldoorlog, zou ruim dertig jaar duren. Zowel de industriële elite als de arbeidersbeweging was verrast door het uitbreken van de oorlog. Handel zorgde toch voor verbroedering en wederzijds voordeel? En was de klassenstijd niet per definitie grensoverschrijdend en internationaal solidair?
De aandacht groeide destijds al voor de ongelijke verdeling van de vruchten van de globalisering. Cambridge-hoogleraar Martin Daunton haalt in zijn dit jaar gepubliceerde standaardwerk The Economic Government of the World de economen Kevin O’Rourke en Jeffrey Williamson aan.
Die concludeerden dat na 1914 de globalisering vooral schade ondervond van de kritiek op de ongelijke verdeling van de opbrengsten. „In Europa concentreerde die kritiek zich bij grondbezitters en boeren, die zich zorgen maakten om concurrentie vanuit de wereldmarkt, en in de VS bij de arbeiders, die vreesden dat hun lonen werden gedrukt door de toevloed van nieuwe immigranten.”
En zo stellen de twee economen over de beginnende deglobalisering van destijds: „Globalisering werd niet alleen vernietigd door onvoorziene en externe politieke gebeurtenissen, maar vernietigde voor een deel ook zichzelf.” Want: „Als politici geen oog hebben voor wie er wint en wie verliest, worden zij door de kiezers gedwongen om te stoppen met het versterken van wereldwijde economische verbintenissen, of die zelfs te ontmantelen.”
Hou die even vast.
Pas na de Tweede Wereldoorlog zou, inmiddels onder Amerikaanse leiding, de vrije wereldeconomie stapje voor stapje worden hersteld. Van steeds verdergaande vrijhandelsverdragen tot dekolonisatie, van steeds complexere internationale ketens van productie tot de doorbraak van de moderne multinationale onderneming. Maar wanneer bereikte die laatste globaliseringsgolf een hoogtepunt?
Misschien nét voor de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten in 2016. Daarna begon hij een tijdperk van toenemend protectionisme – dat trouwens door zijn opvolger Biden zonder veel dralen is voortgezet.
Of wellicht was de opkomst van Trump zelf het product van de wereldwijde financiële crisis van 2008, toen het kapitalisme en vooral de financiële sector in ongenade vielen. En misschien kan het hoogtij van de globalisering al worden gesitueerd rond de eeuwwisseling, toen een nieuwe generatie studenten zich er in grootscheepse straatprotesten al tegen keerde. De wereldhandelsorganisatie WTO was nét opgericht (en het eerste mikpunt van de demonstraties van destijds), en leidt vandaag de dag een zieltogend en vooral door de VS verwaarloosd bestaan in de marge van de internationale economische politiek. De recentste multilaterale handelsbespreking, zoals die waarmee de handel sinds 1945 stapsgewijs werd vrijgemaakt, begon in 2001 en werd twaalf jaar later afgesloten zonder substantiële vooruitgang.
Dat is terug te zien in het handelsbeleid van landen zelf. De Amerikaanse conservatieve denktank Heritage Foundation houdt sinds jaar en dag de Index of Economic Freedom bij. Die is nogal conservatief geformuleerd, maar een van de deel-maatstaven die de denktank bijhoudt, is objectief bruikbaar: de vrijheid van internationale handel. Dat betreft het aantal handelsbeperkingen, of dat nu invoertarieven betreft of andere maatregelen, die de import beperken – of de eigen export unfair bevoordelen.
Wereldwijd staat deze index van handelsvrijheid nu op zijn laagste punt sinds 2007. Voor Nederland en de rest van de EU moet je terug naar 2001 om een even strikt handelsbeleid aan te treffen als er nu is. En, verrassend, voor de VS zelf is deze index voor handelsvrijheid lager dan toen er in 1995 mee werd begonnen. Hij is nu zelfs lager dan die van de EU.
Je ziet het ook terug in de harde cijfers. Als de internationale handel sneller groeit dan de internationale economie zelf, dan is dat een teken van internationalisering. In de jaren tachtig groeide de internationale handel gemiddeld 1,5 procent sneller dan de wereldeconomie zelf. In de jaren negentig, het hoogtepunt van de globalisering, was het verschil zelfs 4 procent, in de jaren nul van deze eeuw zakte het naar 2,8 procent. In de jaren tien was het nog maar 0,5 procent en volgens het IMF groeit de wereldhandel dit jaar zelfs minder hard dan de wereldeconomie zelf.
De huidige terugtrekkende beweging heeft, net als in 1914 en daarna, talrijke geopolitieke oorzaken, waarvan deze krant in de afgelopen jaren bol stond. Ook nu zijn er de ‘onvoorziene en externe politieke gebeurtenissen’: de opkomst van China als wereldspeler die de alleenheerschappij van de VS uitdaagt. De inval van Rusland in Oekraïne die Europa een existentiële veiligheidscrisis bezorgt.
Maar is er ook sprake van een globalisering die zijn vernietiging, net als een ruime eeuw geleden, over zichzelf afroept? Destijds speelde het verdelingsvraagstuk een grote rol. Dat is ook nu het geval, al is dat niet overal even onomstreden. De econoom Branko Milanovic maakte naam met de ontdekking van een wereldwijde trend naar ongelijkheid, die later best mee bleek te vallen. Thomas Piketty’s standaardwerk Kapitaal in de 21ste eeuw was een hit, maar moest het vooral hebben van de voorspelling dat ook in deze eeuw rentenieren meer gaat opleveren dan werken en zo de ongelijkheid bevordert. De demografische ontwikkeling duidt op dit moment meer op een structureel heel krappe arbeidsmarkt voor de jongere generaties, die Piketty’s voorspelling misschien wel gaat logenstraffen. Werk loont in de toekomst misschien wel beter dan ooit.
Toch heerst het gevoel van toenemende ongelijkheid wel degelijk, en de open grenzen krijgen er, op wat voor manier dan ook, al snel de schuld van. En, eerlijk gezegd, dat gevoel komt ergens vandaan. Een verdelingsvraagstuk wordt prangender als de koek minder hard groeit. In de jaren tachtig bedroeg de wereldwijde gemiddelde economische groei per hoofd van de bevolking jaarlijks 2,5 procent. In de jaren negentig was dat 1,9 procent, in de jaren nul tot aan de financiële crisis van 2008 1,8 procent. En daarna gaat het fors naar beneden: nog maar 0,9 procent gemiddeld per jaar tussen 2008 tot nu.
Dat geldt ook voor de VS, die de gemiddelde groei per hoofd sinds de financiële crisis hebben zien zakken naar 1 procent per jaar. Dit gaat ook op voor Nederland. Hier bedroeg de groei per hoofd in de jaren negentig nog jaarlijks 2,6 procent, in de periode daarna tot aan de financiële crisis 2,1 procent. Sindsdien komt de groei uit onder een schamele 0,8 procent per jaar.
Groei werkt als een maatschappelijk smeermiddel. Als daar minder van voorhanden is, betekent dit dat politieke en maatschappelijke processen stroever kunnen verlopen. Dat verklaart wellicht ook de groeiende conservatieve weerzin tegen het klimaatbeleid: want ook dát is een verdelingsvraagstuk in een tijdperk dat de koek maar mondjesmaat groeit. Of het rechtse pleidooi voor afschaffing van de ontwikkelingshulp: waarom zij wel en ik niet?
Geeft dit allemaal een extra impuls aan deglobalisering? Dat kan heel goed het geval zijn. Maar of het gunstig is? Economische integratie heeft enorme voordelen opgeleverd, waarvan de Britten pas na de Brexit ontdekten dat die te veel voor lief waren genomen. Het Amerikaanse Peterson Institute heeft becijferd dat 10 procent van de welvaart, elk jaar weer, te danken is aan de vruchten van de internationale vrijhandel. Voor Nederland zal dat niet veel anders zijn.
Daarmee samen hangt een onderzoek door drie economen van het Duits Kiel Institute naar het bewind van nationalistische leiders sinds 1900, zowel van linkse als van rechtse signatuur. Het had voor hun bevolking als gevolg dat ze gemiddeld een tiende van het bbp aan welvaart misliepen.
Het afbreken van internationale economische verbintenissen kan zo een kostbare verkiezingsbelofte blijken. Wat dat betreft wordt 2024 een uiterst spannend jaar, met de Amerikaanse verkiezingen in het vooruitzicht. Juist nu internationale samenwerking zo broodnodig is, is ze precairder dan ooit. Je zou er dezer dagen bijna een schietgebedje voor doen.