Gevlucht voor de Taliban, vast in een juridisch niemandsland


Reportage

Afghanen in India Afghanen, onder wie leden van religieuze minderheden, zitten klem in New Delhi: gevlucht voor de groeiende intolerantie in hun land, maar niet echt welkom in India.

In de wijk Jangpura in Delhi wonen veel Afghaanse migranten. Indiase wetgeving maakt het vluchtelingen uit het door de Taliban geregeerde land niet eenvoudig.
In de wijk Jangpura in Delhi wonen veel Afghaanse migranten. Indiase wetgeving maakt het vluchtelingen uit het door de Taliban geregeerde land niet eenvoudig.

Foto Siddarth Behl

De spullen die Harjeed Singh (34) en zijn vrouw Bindiya Kaur (28) uit hun huis in de Afghaanse stad Jalalabad konden meenemen, staan nog netjes ingepakt: dikke dekens in doorzichtige plastic hoezen, kleding in koffers. De bagage is hoog opgestapeld, om ruimte te besparen in het kleine kamertje dat dienst doet als hun tijdelijke opvang in New Delhi – daarin passen alleen een tweepersoonsbed en een wasbak. Het stel kwam twee weken geleden aan in de Indiase hoofdstad.

Hindoepriester Harjeed Singh en zijn vrouw Bindiya Kaur vluchtten uit Jalalabad.

Foto Siddharth Behl

„Ik kan niet zeggen dat de Taliban ons dwongen, maar de chaos en angst werden om ons heen steeds meer voelbaar”, vertelt Singh bedeesd over de omstandigheden die hij is ontvlucht in Afghanistan. „Het is zwaar om te zien hoe je eigen gemeenschap steeds verder slinkt. Bijna iedereen die we kennen, is inmiddels weg.”

Als iemand ‘zijn’ mensen kent, dan Harjeed Singh wel. Hij was priester in een hindoetempel in de Oost-Afghaanse stad Jalalabad en had een belangrijke positie in zijn geloofsgemeenschap – een kleine minderheid in Afghanistan. Van de maximaal vierhonderd hindoes die eerder zijn tempel bezochten, is nog een handjevol over, volgens Singh. Jalalabad was van oudsher een centrum van de Afghaanse hindoes. De andere gemeenschap in hoofdstad Kabul meegeteld, leven in het hele land nog enkele tientallen hindoes, schatten ngo’s.

Alleen door plichtsbesef wist Singh het de afgelopen anderhalf jaar na de machtsovername van de Taliban uit te houden: „Ik moest de tempel bewaken en bewaren. Nu een andere priester zich over het heilige vuur kan ontfermen, voel ik dat het geregeld is.”

Gele lap voor niet-moslims

Dat het echtpaar uit Jalalabad New Delhi wist te bereiken, is te danken aan een andere Afghaanse minderheid, de Sikhs. Die onderhouden banden over de landsgrenzen heen. Velen van hen zochten in de jaren negentig een veiliger heenkomen in India. Toen de Taliban in 1996 voor het eerst aan de macht kwamen, werd onverdraagzaamheid jegens niet-moslims in Afghanistan de norm. Er werd neergekeken op hindoes en Sikhs. Ze werden onderdrukt en er werd van hen verlangd dat zij zich bekeerden.

„Toen mij opgedragen werd een gele lap te dragen om mezelf te identificeren als niet-moslim, kon ik dat niet meer verkroppen”, herinnert de 56-jarige Chhabail Singh zich. De goedlachse, grote man komt oorspronkelijk uit Kabul en wisselde de afgelopen decennia de Afghaanse en Indiase hoofdstad af. Voor zijn kledinghandel reisde hij sowieso tussen beide locaties, maar daarnaast is New Delhi ook prettig als onderkomen: „De eerste keer dat ik hier een appartement huurde, wachtte ik op het moment dat ik kon terugkeren naar Afghanistan. Vorig jaar moest ik voor de tweede keer weg uit mijn thuisland, en dit keer heb ik er minder vertrouwen in dat er daar ooit weer plek zal zijn voor Sikhs. Liever richt ik mij op hun overleving, waar dan ook.”

Vanuit zijn woning in de westelijke buurt Dwarka in New Delhi organiseert Chhaibal Singh daarom vluchten voor Afghaanse Sikhs, met hulp van een netwerk van belangenbehartigingsorganisaties. Met tientallen tegelijk reizen ze uit de laatste steden waar zij nog wonen – onder meer Kabul en Ghazni – eerst naar New Delhi, en daarna dóór, naar de Verenigde Staten of Canada. Het zullen er nu een paar honderd zijn, schat hij. Hun internationale visa worden gesponsord door overheden en privé-instellingen.


Lees ook Waarom sommige buitenlandse ngo’s in Afghanistan hun werk staken uit protest tegen het vrouwenverbod

Hindoepriester Harjeed Singh en zijn vrouw konden, als eveneens bedreigde minderheden, meeliften op het opgetuigde steunnetwerk. Hun tijdelijke onderkomen ligt op de tweede verdieping boven de Guru Arjan Dev Ji-gurdwara, een Sikh-tempel die is gebouwd door Afghaanse vluchtelingen. Vanaf de balustrade zien ze een van de koepels ervan opdoemen. Harjeed Singh is er binnen geweest, knikt hij. „Mensen voelen zich vredig in de gurdwara, dat is mooi om te zien. Hopelijk vind ik in onze nieuwe woonplaats een tempel waar ik mensen kan helpen.”

Waar het echtpaar uit Jalalabad terecht zal komen als de georganiseerde uitreizen zijn afgelopen, weten ze niet precies. Maar dat ze zich in Canada zullen vestigen, is zeker. Bindiya Kaur spreidt het papierwerk dat ze daarvoor nodig hebben, uit op het bed – paspoorten, trouwdocumenten en hun visa.

De Guru Arjan Dev Ji-gurdwara, een Sikh-tempel die werd gebouwd door Afghaanse vluchtelingen in Delhi.

Foto Siddharth Behl

Papierwinkel

Daarmee hebben de Sikhs en de hindoes die door het netwerk van Chhaibal Singh worden geholpen, iets wat veel andere vluchtende Afghanen niet hebben: grip op de bureaucratie, inclusief de Indiase, die hun vlucht mogelijk moet maken. Voor veel andere Afghanen, ook die al veel langer in India verblijven, vormt die papierwinkel een obstakel.

De Afghaanse Sikh Chhaibal Singh pendelde al decennia tussen zijn vaderland en New Delhi. Hij helpt nu andere Sikhs, maar ook hindoes, om het land te verlaten.

Foto Siddharth Behl

De regering van India heeft nooit het VN-vluchtelingenverdrag uit 1951 ondertekend, waarin de rechten zijn vastgelegd van vluchtelingen en asielzoekers die in hun thuisland gevaar lopen. Er is ook geen nationale wetgeving waarin die status van vluchtelingen wordt erkend. Daardoor vallen vluchtelingen in een juridisch gat en kunnen ze weinig hulp verwachten. De VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR kan maar beperkt werken in India. Zonder een formele status is alles lastig: reizen, maar ook een SIM-kaart aanvragen, of een bankrekening openen.

Afghanen die op een visum naar India zijn gekomen en zich daar willen vestigen, hebben de wet vaak tegen zich. Een in 2019 aangenomen omstreden wijziging op de burgerschapswet maakt het weliswaar mogelijk voor die immigranten en vluchtelingen uit de buurlanden om versneld het Indiase staatsburgerschap te krijgen – maar niet als zij moslim zijn. Hierdoor zitten veel Afghanen, of zij nu onder het vorige Taliban-regime zijn gevlucht of in de jaren nadien naar India kwamen voor werk of betere omstandigheden, vast in ondoorzichtelijke procedures. Volgens de UNHCR zijn er vijftienduizend Afghanen in India – de meeste van hen wonen in New Delhi.

Afghanen die al langer in New Delhi wonen, beginnen er vaak voedingswinkels of restaurants.

Foto Siddharth Behl

Legaal binnenkomen is moeilijk

India op legale wijze binnenkomen is sinds de machtsovername in 2021 door de Taliban moeilijker geworden. Direct na de val van Kabul werden openstaande visa geannuleerd, volgens New Delhi om te voorkomen dat strijders naar India konden afreizen. Afghanen kunnen alleen maar een noodvisum aanvragen. Asieladvocaten stellen dat er tienduizenden aanvragen zijn ingediend, de overheid maakte vorig jaar december bekend dat er tot dan toe enkele honderden waren goedgekeurd.

De Indiase overheid faciliteert soms wel de vlucht van Afghanen uit religieuze minderheidsgroepen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de ervaring van het hindoe-stel Harjeed Singh en Bindiya Kaur en de werkzaamheden van Chhaibal Singh.

Hindoes, Sikhs – geloofsgemeenschappen die cultureel gezien in India aarden – en anderen lopen volgens internationale organisaties steeds meer gevaar in Afghanistan. Niet alleen door regels van de Taliban, maar ook omdat de machthebbers te weinig veiligheid kunnen bieden tegen aanslagen door terreurgroepen als de Islamitische Staat.

Sikh Chhabail Singh richt zich vanuit zijn appartement in New Delhi op de toekomst die hij voor anderen kan garanderen buiten hun vaderland. „De Afghaanse Sikh-gemeenschap is door de gebeurtenissen van de afgelopen maanden nóg hechter geworden. We zijn op elkaar aangewezen, én we kunnen elkaar helpen herinneren aan de mooie dingen in Afghanistan.”

In zijn woning lopen jonge mannen in tulband een middag lang af en aan, met documenten die gekopieerd moeten worden, vluchtschema’s, en nieuwe berichten van de in het buitenland gevestigde sponsors. Er wordt thee geserveerd, de vrijwilligers informeren bij elkaar naar het welzijn van familieleden – zij die al zijn geëmigreerd, of anderen die nog wachten op een moment om Afghanistan te verlaten.

Taranjeet Singh, Baljeet Singh en Amarjeet Singh (vlnr) zijn Afghaanse Sikhs die met hulp van Chhaibal Singh hun visa proberen te regelen. Uiteindelijk willen ze naar Canada.

Foto Siddharth Behl

De groeiende chaos van thuis dringt zich echter ook gemakkelijk weer binnen in die gemoedelijke setting. Een enkel whatsapp-bericht kantelt die precaire balans. „Volgens de dochter van Hakim is er iemand geraakt, misschien wel gedood.”

Voorhoofden fronsen, het stemgeluid zakt. Alle mannen kijken naar hun telefoon.

„In Kabul?”

Er worden internationale telefoonnummers gebeld, maar die zijn in gesprek, of reageren niet omdat er geen bereik is of geen stroom. Pas enkele uren later is er geruststellend nieuws: alle bekenden zijn ongedeerd. Sterker, ze weten van niets – geen schietpartij in Kabul waarbij de Sikh-gemeenschap betrokken was. Chhaibal Singh zucht en wijst op zijn telefoon. Bij een bericht over een aanslag gaat hij uit van het ergste, vertelt hij. „De Taliban runnen alles, ook het nieuws.”

Nawid Mohammadi Boksen voor Afghanistan


Een karige sportzaal in een souterrain in New Delhi: matten op de vloer, een aantal stootkussens aan verrijdbare rails aan het plafond. Boven de deuren hangt de belangrijkste motivatie voor de 19-jarige prof-bokser Nawid Mohammadi, die hier zes dagen per week traint. De Afghaanse vlag, in het raam naast de Indiase driekleur. „Bij iedere wedstrijd die ik ergens in India boks, vertegenwoordig ik mijn land. Ik sta daarvoor in de ring.”

Mohammadi en zijn moeder, zus en broertje, verlieten Afghanistan in 2013. Hij werd geboren in Kabul, waar zijn moeder kantoorwerk deed op een legerbasis. Hij herinnert zich de daar gestationeerde Amerikaanse militairen, „die gaven wel eens speelgoed als ze langskwamen bij het jongerencentrum”. Het gezin ontvluchtte Afghanistan vanwege groeiende chaos en onveiligheid. Met de Taliban aan de macht kan zijn moeder, vanwege haar werk voor het leger en de internationale troepenmacht, niet meer terug – Mohammadi rilt bij de gedachte: „Haar pakken ze direct, ze vinden haar een verrader.” Hij mist Afghanistan, maar onder de Taliban zou hij zelf ook niet kunnen leven. „Toen ik vorig jaar op TV zag dat strijders hun eigen vlag hesen boven Kabul, was ik er zeker twee dagen ziek van. Hier, in een vreemd land, eer ik onze vlag – en dan wordt’ie naar beneden gehaald.”

Shahabuddin Nog steeds geen bankrekening


In de wijken Boghal en Lajpat Nagar in de Indiase hoofdstad wonen veel Afghanen. De 28-jarige Shahabuddin runt er een verrijdbare shawarama-kraam. Tegen het plexiglas raam waardoor hij de bestellingen opneemt, zit een sticker geplakt met een QR-code voor online betalingen. Omdat Shahabuddin zelf geen rekening kan openen, is het gekoppelde rekeningnummer van een Indiase vriend, dat een keer per week het geld pint en hem uitbetaalt.

De alleenstaande jongeman kwam vier jaar geleden alleen naar India, en liet zijn ouders achter in Afghanistan – hij wil niet zeggen waar precies. Hij kan kort zijn over de omstandigheden die hem ertoe noopten zijn geboorteland achter te laten: „Langer dan ik leef is er geen vrijheid geweest in Afghanistan – altijd bommen, aanvallen.” Hij kijkt fel op van zijn fastfood. „Maar met alle respect, of u mij nu vier jaar geleden, of op de dag dat de strijders Kabul innamen, had benaderd: de situatie in Afghanistan verbetert niet, noch onze omstandigheden daar. En, naar nu blijkt, in Delhi ook niet: ik werk al vier jaar, onafgebroken, en mag nog altijd niet bij mijn eigen geld.”

Naseem Nawab De kinderen voelen zich wél thuis


De lappen stof die Naseem Nawabi (65) uitvouwt, zijn van een hemelsblauw dat prachtig afsteekt tegen het vloertapijt in de woonkamer van haar kleine, donkere appartement. Ze aait het zachtjes. „Mooi hè? Het is het enige wat ik nog over heb van Afghanistan”, zegt ze. Al sinds 2011 woont de moeder van vier kinderen in de wijk Boghal. Ze nam ze mee vanuit de provincie Parwan. Haar man was net omgekomen bij een werkongeluk, wat maakte dat zij zich niet meer veilig voelde. „De Hazara’s werden door allerlei groepen tot doelwit gemaakt, net als nu.” De sjiitische moslims zijn sinds de machtsovername door de Taliban en de verslechterde veiligheidssituatie, steeds vaker doelwit van aanslagen, vaak gepleegd door de Afghaanse tak van Islamitische Staat.

Nawabi zucht diep, getroebleerd door zorgen over familieleden die in de tussentijd wél in haar vaderland zijn gebleven. Het contact met haar eigen moeder wordt steeds moeilijker. Ze heeft geen idee meer waar iedereen die zij achterliet in Afghanistan, nu verblijft, want vanwege de verslechterende economische en sociale omstandigheden verkast iedereen voortdurend.

In Delhi voedde Nawabi haar kinderen alleen op. Die zijn al ver ver-Indiaast, vertelt ze. Zo werpt haar jongste zoon, de 15-jarige Mohammed, zich op als vertaler voor het bezoek, van het Dari-dialect naar het Hindi en naar het Engels. Hij herinnert zich de vlucht die het gezin doormaakte, niet eens. In de moskee en op school wordt wel gesproken over de ontwikkelingen die nu het nieuws halen. „Ik word er verdrietig van. Het klinkt slecht, maar ik kan me er weinig echt bij voorstellen want ik heb nooit onder de Taliban geleefd. Ik weet dat het nu lastig is voor mijn moeder, om zonder hulp van de staat de huur te betalen en rond te komen. Maar ik ben blij dat wij nu niet in Afghanistan zijn.”