N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Geurkunstenaar De Noorse Sissel Tolaas is geurkunstenaar en -onderzoeker. Ze maakt geen parfums, maar reproduceert bestaande geuren: van oorlog, van angst, van geld, van zichzelf. Daarmee maakt ze over de hele wereld tentoonstellingen en doet ze educatieve projecten.
Er hangt een sterke geur in het ruime Berlijnse appartement, tevens studio en laboratorium, van Sissel Tolaas. Rokerig, metalig, houtig. Niet alledaags, pittig. Lekker.
Het is niet één geur, het zijn geurresten van verschillende projecten waaraan ze werkt, zegt Tolaas. En lekker, of zelfs maar aangenaam, is een kwalificatie die ze nooit zal gebruiken. „Ik kan niets met dat soort retoriek.”
Tolaas – witblonde bob, stijlvol in een lang bruin-met-zwart vest van Missoni, een leren broek en zwarte pumps – is in kunst- en designkringen en binnen de geurindustrie wereldberoemd om de geuren die ze ontwikkelt. Maar noem haar geen neus. „Ik parfumeer geen mensen of ruimtes en ik maak geen producten.” De uitzondering is de geur die ze onlangs samenstelde voor Balenciaga, met verwijzingen naar verschillende aspecten uit het leven van oprichter Cristóbal Balenciaga (tabak, kerk, naaimachine) alsook referenties aan de jeugd van hoofdontwerper Demna in Georgië. Er zijn een geurkaars, zeep en een geur voor in de winkel van gemaakt. Ze deed dat alleen omdat ze al jaren goed samenwerkt met Demna, zegt ze.
Tolaas, die beeldende kunst, linguïstiek en scheikunde studeerde, maakt ook geregeld geuren voor de shows van Balenciaga. Bij die van de collectie voor voorjaar 2023 liepen de modellen door een enorme installatie van modder van kunstenaar Santiago Sierra. Die was gesteriliseerd en dus geurloos. Dankzij Tolaas hing er toch een zware moddergeur, fris en prikkelend en deprimerend tegelijk.
Veel meer dan een maker van nieuwe geuren is ze iemand die bestaande geuren reproduceert. Daarmee maakt ze tentoonstellingen, doet ze wetenschappelijk onderzoek en educatieve projecten.
Voor het Militärhistorisches Museum der Bundeswehr in Dresden maakte ze de geur van de loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog na, een combinatie van mosterdgas, dode paarden, wonden, zweet, buskruit en aarde die bezoekers soms letterlijk doet overgeven. Ze reproduceerde het angstzweet van mannen met een fobie; hun ‘geurportretten’ worden al bijna twintig jaar over de hele wereld geëxposeerd. Omdat lichaamsgeuren wel worden vergeleken met kaas, heeft ze kaas gemaakt met de lichaamsbacteriën van beroemdheden als David Beckham en kunstenaar Olafur Eliasson. Ze stelde ‘smellscapes’ samen van 55 steden, waaronder vier van Amsterdam, met onder meer de geuren van het water uit de grachten en het IJ, hondenpoep, nat asfalt en vuilnis. Bij opgravingen van Pompeï zorgden haar geurmonsters voor informatie die de archeologen nog niet hadden. Bij een project waarbij uitgestorven planten opnieuw werden gekweekt, maakte zij de geur ervan na, en plaatste die in verschillende settings, zoals een ruimte op de Architectuur Biënnale in Venetië van 2021.
Tolaas, die vrijwel voortdurend op reis is, gaat zelden op pad zonder haar „instrument” , een apparaat met het formaat van een ouderwetse walkman, dat werkt met headspace-technologie. Die techniek werd in de jaren tachtig ontwikkeld om de geuren van dure bloemen en andere zeldzame natuurlijke parfum-ingrediënten op te zuigen, die daarna worden geanalyseerd zodat ze chemisch nagemaakt kunnen worden. Headspace maakt het mogelijk geur te ‘vangen’ van welke omgeving of voorwerp dan ook. Voor de geurkaars van Balenciaga ving Tolaas onder meer geursporen op van Cristóbal Balenciaga’s oude atelier.
Haar oogst wordt door een extern laboratorium geanalyseerd. In haar eigen lab heeft ze zo’n 10.000 verschillende geuren: natuurlijke oliën, heel veel synthetische kopieën van bestaande geuren en zo’n 3.500 abstracte geurmoleculen.
Zijn dat alle bestaande geurmoleculen?
„Nee, nee, nee. Ben je gek? Maar ik heb alles wat beschikbaar is, wat gecertificeerd is. In de wereld van geur wordt er nog altijd van uitgegaan dat iets op de huid wordt aangebracht. Dus als het een huidallergie kan veroorzaken, dan wordt het verboden. Ouderwetse regels die gemaakt zijn door oude witte mannen. Niemand denkt aan andere toepassingen, zoals: zijn er geurmoleculen waar je beter van gaat slapen? Slaap is zo belangrijk en zoveel mensen hebben er problemen mee, ik ook. En pillen zijn een slechte oplossing.”
Zijn die moleculen er?
„Ik denk het wel. In Ayurveda en de Chinese geneeskunde is er al veel onderzocht, maar dat heeft Europa nooit op een goede manier bereikt. Je moet het zorgvuldig testen: slapen in een laboratorium, je moet precies kunnen nagaan wat er gebeurt als een molecuul het lichaam binnenkomt. Ik heb dat allemaal gedaan, met mezelf als proefkonijn. En toen stuitte ik op die muur van regels. Ik ben doorgegaan, betrek er steeds wat meer mensen bij. Hopelijk zijn mensen de slaappillen binnenkort zo zat dat er momentum voor ontstaat.”
Dus er bestaat wel een gecertificeerd geurmolecuul waar je beter van kunt slapen.
„Ja. Maar er is nog een lange weg te gaan. Want als je slecht slaapt, wil je geen apparaat in je slaapkamer dat geluid maakt. Dus ik ben nu aan het experimenteren, ik doe het op mijn kussen, in de was, et cetera.”
Welk molecuul is het ?
„Dat kan ik natuurlijk niet zeggen.”
Hoe goed kunnen mensen eigenlijk ruiken?
„Wij hebben 400 receptoren. Olifanten, de beste ruikers van de wereld, tot 2.000. Bovendien gebruiken wij onze reuk niet goed. Dieren kunnen zich dat niet permitteren. Een olifant ruikt een tijger voordat hij hem kan zien, want als hij daarop wacht, is het te laat. In de Middeleeuwen vertrouwden wij ook veel meer op onze zintuigen om de wereld te begrijpen, en erdoor te navigeren. Ooit waren ook wij alert.”
De slechte adem of zweetgeur van een ander kan nog steeds goed binnenkomen. Is dat instinct of is die afkeer gecultiveerd?
„Mensen, kakkerlakken en ratten zijn de grootste generalisten op aarde. We kunnen leven in afval als dat nodig is voor ons voortbestaan, we kunnen afval eten, slapen en ons voortplanten in afval. In het Westen hebben we de neiging dat te vergeten, omdat we in een steriele omgeving leven. Wat we vies en lekker vinden is meestal ingegeven door marketing. Een vloer die naar citroen ruikt is schoon, parfum maakt je aantrekkelijk, zweet is vies. Als het om geur gaat, heeft marketing het overgenomen van de wetenschap. Om geur hing ook altijd iets mysterieus: parfumeurs met hun geheime formules, al die blablabla. Door corona is dat aan het veranderen. Mensen weten wat het betekent om niet te kunnen ruiken, ze hebben geleerd dat de lucht niet een groot niets is, dat er aerosolen zijn. Dit is het moment om geur serieus te nemen.”
Niks stinkt, we dénken alleen dat dingen stinken
Een nare geur kan een goede waarschuwing zijn.
„Dan heb je het over gif en dingen die bedorven zijn. Dan moet je wegwezen omdat het gevaarlijk is. Voor de rest geldt: niks stinkt, we dénken alleen dat dingen stinken. Daardoor geven we een geur geen kans zich te ontvouwen en informatie prijs te geven. Als je je niet openstelt voor de wereld, dan stelt de wereld zich ook niet open voor jou.”
Vond u vroeger dingen stinken?
„Ik had nooit veel problemen met geur, behalve met die van melk. Ik mezelf getraind om daar overheen te komen. Ik kan nog steeds emotioneel op geur reageren. Maar het feit dat ik veel weet maakt me tolerant. Dus ik als de favela’s in ga, of me in een andere extreme situatie bevind, heb ik daar geen probleem mee, omdat ik geuren kan herleiden tot moleculen.”
Dus u gaat niet ergens anders zitten, als een ongewassen dakloze naast u in de metro dreigt plaats te nemen.
„Nee! Als er iemand met een dakloze gaat praten, ben ik het. Het enige waar ik niet tegen kan, is te veel parfum.”
Hoe traint u uzelf, of anderen, om over afkeer van geuren heen te komen? Hoe zou u mij leren hondenpoep niet meer vies te vinden?
„Het belangrijkste is om de geur van zijn context te ontdoen. Dus je legt een beetje op een mooie witte designtafel, zodat je geen idee hebt wat het is. Eventueel combineer je het met andere dingen die sterk geuren, en haal je die een voor een weg. Misschien denk je eerst: dat ruikt gek, wat is dat? De volgende keer denk je: gecompliceerd, ik weet niet zo goed wat ik hiervan moet vinden. En dan uiteindelijk: wat geweldig. En dan laat ik zien waar het vandaan komt. Zo doe ik educatieve projecten, met kleuters, met schoolkinderen, met studenten, bijvoorbeeld om vooroordelen over bepaalde buurten weg te nemen. En zo doe ik het ook met mijn tentoonstellingen, omdat geuren daar per definitie uit hun context zijn gehaald en er nooit verteld wordt wat je precies gaat ruiken.”
Geuren die je herkent, brengen je meteen terug naar het verleden. Kunnen geuren die je niet kent maar wel te maken hebben met je geschiedenis ook zo’n effect hebben?
„Het levert in elk geval een emotionele reactie op. Geur levert altijd een emotionele reactie op, omdat geur het rationele deel van de hersenen omzeilt. Je weet misschien niet wat je ruikt, maar het maakt je in elk geval nieuwsgierig. Wat mis ik? Wat weet ik niet? In Australië hebben mensen veel moeite om over het verleden te praten, over hoe de oorspronkelijke bewoners zijn uitgebuit. Op een tentoonstelling in Melbourne heb ik voorwerpen met geuren uit de hele geschiedenis van het land neergezet, als een manier om het verhaal te vertellen zonder woorden of beelden.”
Weet u nog wanneer u zich voor geur begon te interesseren?
„Het was niet een Newton-en-zijn-appel-moment. Ik groeide op aan de westkust van Noorwegen. Als kind was ik gefascineerd door het weer en begreep ik niet dat het alleen maar slecht of goed kon zijn. Op school deed ik graag scheikundeproefjes om het weer na te bootsen – ik heb de littekens van de brandwonden nog op mijn vingers – en soms kwam daar opeens een geur bij vrij. Af en toe was ik bij mijn vader in IJsland. Ik was altijd bij de oceaan.”
Wanneer zijn uw ouders gescheiden?
„Ze waren nooit samen. Ik ben het resultaat van een onenightstand. Mijn vijf zussen hebben een andere vader. Maar zo heeft iedereen een verhaal. Ik wil het er eigenlijk niet over hebben.”
Voor die tijd was het een uitzonderlijk start in het leven, denk ik.
„Radicaal. En ik ben daardoor een radicaal mens geworden. Ik heb een heel gecompliceerde jeugd gehad – dat is ook de reden dat ik niet tegen de geur van melk kon, die deed me daar aan denken. Ik besloot al heel vroeg dat ik zo snel mogelijk weg wilde. Ik was twaalf toen ik voor het eerst wegging en zestien toen ik definitief vertrok.”
U ging op uw twaalfde het huis uit?
„Ik ben toen een tijdje bij mijn grootmoeder gaan wonen. Ik was altijd aan het ontsnappen, buiten. Als je in de natuur bent, ben je alert en gebruik je je hersens en je zintuigen intensief.”
U had ook het nachtleven in kunnen vluchten.
„Dat trok me niet. Ik was ook niet geïnteresseerd in drugs. Ik groef liever kadavers op en bestudeerde hoe ze aan het ontbinden waren. Hoe ziet een dood paard eruit? Ik ben hyperactief en een beetje nerdy. Ik wilde vroeger astronaut worden, maar ik had geen idee hoe ik dat voor elkaar moest krijgen.”
Ik las dat u op uw achttiende kanker kreeg.
„Bij mijn ruggengraat. Het was ernstig, maar ik wilde me niet laten opereren. Ik heb allerlei alternatieve therapieën geprobeerd. Ik was ervan overtuigd dat ik beter zou worden.”
Wat vonden uw ouders daarvan?
„Ze wisten het niet. Er was sowieso geen contact meer. Mijn zussen heb ik ook nooit meer gesproken. Uiteindelijk heb ik op mijn 24ste toch chemotherapie gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat je geestelijke en lichamelijke gezondheid met elkaar zijn verbonden. Ik was mentaal beschadigd, en dat uitte zich fysiek. Maar ik heb nooit in therapie geloofd, niet voor mezelf in elk geval. Zoveel shit, waarom zou ik dat willen terughalen? Ik was gericht op de toekomst.”
Die toekomst zocht ze om te beginnen in Oost-Europa. In de jaren tachtig woonde Tolaas in Warschau en Moskou, waar ze studeerde, en West-Berlijn, waar ze in 1986 een jaar woonde in het kader van een kunstproject – in Noorwegen had ze een kunstopleiding gevolgd. „Ik weet nog goed dat ik in de trein van Warschau naar Moskou zat, David Bowie’s Warszawa op mijn walkman”, zegt ze. „Ik sprak de taal niet, ik was doodsbang. Maar als je in het diepe wordt gegooid, vind je altijd een manier om aan wal te komen.”
We geven geur geen kans zich te ontvouwen en informatie prijs te geven
Wat trok u in het Oostblok?
„Ik was gefascineerd door de Russische avant-garde uit het begin van de twintigste eeuw, Zwart vierkant van Malevitsj was mijn bijbel. En ik werd gek van het oliekapitalisme in Noorwegen, het leek wel een religie. Dus ik zocht het andere uiterste op. Dankzij een beurs had ik genoeg geld toen ik Moskou was, maar er was niets om te kopen. Daardoor bevond ik me in een soort limbo: wat doe je als je niet kunt winkelen? Als je zoveel tijd voor jezelf hebt, ga je anders nadenken. Ik had mijn lichaam, mijn zintuigen: misschien dat ik die op een andere manier kon gebruiken? Dat is heel belangrijk geweest voor mijn ontwikkeling.
„Ik ben nog even teruggegaan naar Noorwegen, maar ik wist dat ik een historische periode meemaakte in Rusland en ik wilde er niets van missen. Daarna ben ik op een historisch moment in Berlijn teruggekomen: 9 november 1989. Het was de verjaardag van mijn toenmalige vriend, die hier woonde. Ik zat op hem te wachten toen de Muur viel.” Kort daarop ging ze naar Oxford, om scheikunde te studeren. Ook ging ze op reis om geuren te verzamelen, en begon ze haar neus te trainen. In 1995 keerde ze voorgoed terug naar Berlijn, en betrok ze het appartement waar ze nog altijd woont. In 2004 kon ze haar eigen laboratorium inrichten, met hulp van geur- en smaakmultinational IFF, waarvoor ze ook onderzoek heeft gedaan. „Ik heb geen probleem met opdrachten uit het bedrijfsleven.” Op haar tafel staat een klein, fraai, houten object, een relatiegeschenk van een Deens bedrijf dat chique houten vloeren maakt en dat sterk naar hout ruikt, dankzij de door haar toegevoegde geurmoleculen, dezelfde als van het hout zelf.
Maar in de commerciële kunstwereld zal ze nooit werken, zegt ze. „Elke dag als ik wakker word, denk ik: ik adem, ik kan ruiken, ik leef, wat fantastisch. Als je je reuk leert gebruiken, breng je speelsheid in je leven terug, naïviteit, intuïtie, iets wat de meeste mensen verliezen na hun dertiende, als het intellectuele deel van de hersenen het overneemt. Ik gun dat iedereen. Dus als ik een tentoonstelling maak, wil ik dat die gratis toegankelijk is.”
Ze wijst naar een poster op de muur, van de tentoonstelling Re ________, die ze in 2021 had in het Astrup Fearnley Museum in Oslo en die eind 2022 in aangepaste vorm te zien was in Philadelphia. Er staat alleen een scheikundige formule op, plus de datum en haar naam. „Geen uitleg, niks over wie Sissel Tolaas is. Het stoort me altijd dat bij tentoonstellingen voor je is bepaald hoe je erdoorheen moet lopen. En dan die teksten die alles uitleggen.
„Voordat ik in Oslo begon op te bouwen, heb ik tijdens een lockdown twee weken in het museum gewoond. Als er niets in een ruimte staat, is er altijd nog lucht. Ik leerde hoe het gebouw – van Renzo Piano – ademt, hoe de luchtstromen gaan. Met die inzichten heb ik mijn werk neergelegd, zonder toelichting. Omdat ik niet zeker wist of het gebouw wel open zou mogen, heb ik de muur met portretten van de mannen met angstzweet buiten laten plaatsen. Het museum ligt aan zee, er was een offshore-sauna. Op de stenen werd een olie gegoten met de geur van geld, dus je zweette geld, dat je weer kon afwassen in de oceaan, een verwijzing naar de Noorse olieplatforms, witwassen en belastingparadijzen. Het was zó populair!”
Hoe reageren mensen op de angstzweetportretten?
„Heel verschillend. Het zijn onzichtbare lichamen in een muur, van anderhalve meter bij 2 meter 10. Sommige bezoekers slaan of krassen op de muur, anderen schreeuwen, er wordt op de muur geschreven. Een vrouw in de VS ging elke ochtend op weg naar haar werk langs man nummer negen – ze hebben geen namen, alleen nummers – om hem aan te raken en te kussen. Ze vertelde me dat ze het gevoel had dat hij daardoor minder bang werd.”
Hoe kwam u op het idee van die portretten?
„Ik ben ermee begonnen in 2002, dus kort na de aanslagen op de Twin Towers. Het was in opdracht van het MIT [Massachusetts Institute of Technology]. Paranoia hing toen letterlijk in de lucht. Zou je kunnen ruiken of iemand bang is? Via Harvard Medical School kreeg ik toegang tot 22 mannen met een fobische angst voor anderen. Ik heb een apparaatje ontwikkeld waarmee ze hun zweet konden opvangen als ze een angstaanval hadden, en dat heb ik nagemaakt en in een speciale verf verwerkt, die je pas ruikt als je de muur aanraakt. Daardoor is de muur een metafoor voor hun huid, en doe je eigenlijk precies waar die mensen bang voor zijn. Toen ik een lezing gaf aan het MIT ben ik benaderd voor de CIA, of ik voor ze wilde werken om terroristen op te sporen. Ik was er al voor gewaarschuwd: wees niet verrast als je een aanbod krijgt. Nee, natuurlijk heb ik dat niet gedaan. Mijn project gaat over tolerantie. Als je kunt ruiken hoe iemand zich voelt, hoef je misschien geen woord meer te zeggen om elkaar te begrijpen.”
We hebben allemaal een lichaamsgeur die net zo uniek is als onze vingerafdruk. Maar we willen die geur niet kennen. We mógen hem niet kennen
Kunt u het ook ruiken als iemand blij is?
„Ik kan niet iemands precieze gevoelens ruiken, maar of iemand blij is wel, omdat ik kan ruiken of iemand opgewonden is.”
Hoe ruikt dat?
„Dat kan ik niet beschrijven. Ook omdat het bij iedereen anders is.”
U heeft zichzelf toch ook weleens besprenkeld met angstzweet?
„Ja, als experiment. Toen ik het angstproject presenteerde op de Pitti Fraganze in Florence, een geurbeurs, werd ook geroepen dat ik er parfum van moest maken. Maar mijn punt is dat we geen parfum hoeven te maken. We hebben allemaal een lichaamsgeur die net zo uniek is als onze vingerafdruk. Maar we willen die geur niet kennen. We mógen hem niet kennen. Kinderen die worden geboren ruiken de deodorant van hun moeder voordat ze de moedermelk ruiken.”
U draagt uw eigen geur, als een soort parfum.
„Er is een theorie is dat je jezelf niet kunt ruiken. Ik vroeg me af wat er zou gebeuren als je afstand neemt, dus als je je eigen geur losmaakt van je lichaam. Kun je jezelf dan ruiken? Het antwoord is ja. In een bank in China staat een blok van tien kilo zeep met de geur van mijn zweet. In het museum in Oslo kon je je handen wassen met dezelfde zeep – zo gaf ik mezelf aan de bezoekers. En soms voeg ik er wat moleculen aan toe, om mensen aan te trekken of af te stoten of iets voor elkaar te krijgen. Ik kan een zenuwachtige man zijn, ik kan een vieze hond zijn, ik kan naar geld ruiken, naar whatever.”
Wat gebeurt er als u naar geld ruikt?
„Het is een mind thing, ik heb het gedaan bij zakelijke besprekingen. Misschien ruikt degene met wie ik aan het onderhandelen ben onbewust het geld en denken ze: this bitch can make us rich.”
Heeft u mensen rijk gemaakt?
„Natuurlijk.”
Voor Credit Suisse heeft u een hele muur voorzien van geldgeur.
„In 2004. En ja, ze zijn net failliet gegaan. Maar dat kwam doordat ze de hele wereld wilden veroveren.”
U heeft ook een eigen taal ontwikkeld voor geuren, Nasalo.
„Ik ben er meer dan twintig jaar mee bezig en heb nu 4.670 woorden, gebaseerd op de eerste reacties op geuren van mensen over de hele wereld. Ze mochten geen vergelijkingen gebruiken, want dat is de manier waarop we geuren meestal beschrijven. Het zijn abstracte woorden” – mo’kon is vers gras, posier stoffig asfalt, quincala vieze sokken – „maar dat zijn de woorden voor kleuren ook.”
„Omdat geur zoveel emoties oproept, doe ik nu ook onderzoek op para-linguïstisch niveau, om te meten welke emoties welke geuren oproepen. Er zijn zes stations ingericht, bij universiteiten in Zuid-Korea, een in China en Duitsland, in Groenland, Noorwegen, de VS. Iedereen krijgt dezelfde drie moleculen te ruiken en moet binnen twee nanoseconden reageren. Het is verbazingwekkend wat we ontdekken: welke taal mensen ook spreken, het geluid dat ze maken is hetzelfde: og! Oe! Ie!”
Ze wrijft haar handen warm – vanwege de hoge gasprijzen probeert ze de cv in haar grote appartement zo min mogelijk aan te zetten. „Dit gaat ook geweldig worden”, zegt ze. „Voor de eerstkomende tentoonstelling waar ik aan meedoe, Odor, in het Tiroler Landesmuseum Ferdinandeum in Innsbruck, heb ik een openbaar toilet gemaakt. Nou ja, toilet: een tien meter lange bank met gaten erin, die zijn verbonden met pijpen. Als je binnenkomt, kun je kiezen uit drie welkomstdrankjes. Wat bezoekers niet weten, is dat in alle drie moleculen zitten die winderigheid veroorzaken. Je krijgt te horen dat je, als je dat wil, op de bank kunt gaan zitten om scheten te laten. De pijpen voeren naar een andere ruimte, waar al die scheten samenkomen. fART, heet het project. Mensen gaan verschrikkelijk lachen. Niets is zo grappig als de geur van de realiteit.”
Fotografie Peter Rigaud.