Getuigen over de Decembermoorden: ‘8 december hangt als een grauwsluier over mijn leven’

Geschreeuw, schoten, stilte. Sirenes. Door die geluiden werd Paramaribo voorafgaand aan de nacht van 7 op 8 december in 1982 opgeschrikt. De mensen die in de avondschemer op hun balkon zaten, vluchtten gauw naar binnen – het was de tijd van de militaire dictatuur van Desi Bouterse.

De gebeurtenissen die nacht bleken bijzonder gewelddadig: vijftien Surinamers werden gemarteld en vermoord in bastion Veere van Fort Zeelandia, in Paramaribo. Zij – journalisten, advocaten, intellectuelen, militairen – waren critici van het toenmalige militaire regime dat in 1980 aan de macht was gekomen door een militaire coup onder leiding van Bouterse. 41 jaar na de moorden – aankomende 20 december – staat een eindvonnis gepland tegen Bouterse, die terechtstaat voor het medeplegen van deze Decembermoorden. Fort Zeelandia diende als zijn hoofdkwartier. Zelf heeft Bouterse betrokkenheid altijd ontkend, al bood hij in 2007 excuses aan de nabestaanden aan. Het Surinaamse OM eist twintig jaar cel.

Surinamers – ook in Nederland – dragen deze geschiedenis nog altijd met zich mee. Met 600.000 inwoners is Suriname een klein land met een hechte gemeenschap. Iedereen kent, direct dan wel indirect, wel een van de slachtoffers. „Suriname is het slachtoffer”, zegt Nirmala Rambocus (73), wier broer werd vermoord. Zij vluchtte na de moorden naar Nederland, en keerde nooit meer terug naar haar geboorteland.

In het leger broeide het

Sinds de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 heerste onder de Surinaamse bevolking onvrede. De weg naar de onafhankelijkheid verliep rommelig en volgens velen kwam de stap te snel voor Suriname. Er was bijvoorbeeld weinig tijd om een eigen grondwet op te stellen. Eén op de vier Surinamers vertrok na de onafhankelijkheid naar Nederland. Zij die bleven, zagen de corruptie en economische malaise toenemen.

Ook in het leger broeide het, onder meer vanwege schaars materieel en achterstallige salarissen. Op 25 februari 1980 pleegden Desi Bouterse en vijftien andere militairen de staatsgreep die bekendstaat als de Sergeantencoup. Voortaan gold in Suriname een militaire dictatuur. De Decembermoorden, ruim twee jaar later, worden gezien als een dieptepunt uit die periode.

De officiële lezing van Bouterse – die in Nederland bij verstek is veroordeeld voor drugshandel – luidde destijds dat de slachtoffers een eigen coup voorbereidden en op de vlucht werden neergeschoten. Bewijs voor zo’n tegencoup werd nooit geleverd. In 2007 begon een strafrechtelijk proces tegen Bouterse dat jarenlang voortsleepte. Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf, maar hij tekende eerst verzet en bij een tweede veroordeling beroep aan. Hij, evenals andere verdachten, zijn tot op de dag van vandaag op vrije voeten gebleven. Op 20 december volgt het definitieve vonnis.

Veel Surinamers spreken terughoudend over deze geschiedenis Men waant zich nog altijd onveilig. Maar die reserve geldt niet voor hun verdriet: dat is voelbaar en zichtbaar.

Drie van hen vertellen over de nacht van 8 december.


Lees ook
Eindvonnis Surinaamse Decembermoorden na zestien jaar gepland op 20 december

Het Surinaamse Openbaar Ministerie heeft in hoger beroep twintig jaar cel geëist tegen Desi Bouterse als hoofdverdachte.

Olivier Middendorp

Moen Nehal (71)„Meteen kwam alles weer naar boven. We stonden allemaal te huilen”

Een halfjaar geleden was Moen Nehal (71) met haar kinderen in Fort Zeelandia, de plek die ze jarenlang heeft vermeden. „Meteen kwam alles weer naar boven. We stonden allemaal te huilen.” Nehal kende veel van de slachtoffers van de Decembermoorden.

Ze herinnert zich die nacht nog goed. De familie woonde in Nickerie, een stad ten westen van Paramaribo, maar was op bezoek bij vrienden die dicht bij Fort Zeelandia woonden. „We zaten op het balkon toen we geschreeuw hoorden. Daarna hoorden we schoten.” Ze vluchtten naar binnen en zetten de radio aan, die toen nog weinig nieuws bracht. „Ik weet nog dat iemand riep: het is Fort Zeelandia.”

De volgende dag durfde haar familie niet naar huis. „We zijn uiteindelijk twee dagen bij onze vrienden gebleven en hebben het huis niet verlaten. We aten ook niet. We kregen maar geen trek.” Beetje bij beetje werden namen van de slachtoffers bekend. Sommigen waren kennissen en familieleden. Waarom zijn zij vermoord, waarom is dit ons land overkomen? Die vragen overheersten.

We zaten op het balkon toen we geschreeuw hoorden. Daarna hoorden we schoten

Haar kinderen – destijds twee van elf en een van dertien jaar – „zaten die nacht trillend op de bank. Mijn dochter heeft er nog nachtmerries van”. Soms heeft Nehal het over de moorden. „Mama, liever niet”, zegt haar dochter (nu 52) dan.

Iedereen was in die tijd al bang, zegt Nehal. „Er werd gejaagd op mensen.” Als je dan ineens schoten hoort, slaat de angst helemaal toe. Die schoten hoort ze soms nog steeds. „Als ik alleen ben, is dat soms hevig. Dat gaat nooit meer weg.” Vooral de Waterkant in Paramaribo – de oudste straat van de stad, langs de Surinamerivier – roept herinneringen aan die nacht op. „Als ik daar loop, hoor ik de sirene weer. Dan wil ik er weg.” Het speelde mee in de beslissing om in de jaren negentig naar Nederland te verhuizen – eerder kon dat niet, omdat Nehal en haar man voor zijn ouders zorgden. Wel gaat ze vaak op vakantie naar Suriname. „Maar nooit naar de Waterkant.”

Voor Surinamers is december een moeilijke maand, denkt Nehal. „Want dan is dit hét gesprek.” Om de gebeurtenissen een plek te geven, maakte ze een boekje waarin ze alles opschreef. „Dat gaf ik door aan familie, iedereen heeft erin geschreven. Het ligt in Suriname bij mijn schoonbroer.” Maar of ze er ooit écht overheen komt, weet ze niet. „Dat geldt voor heel Suriname, denk ik.”

Olivier Middendorp

Nirmala Rambocus (73)„Ik denk er iedere dag aan. Maar schrijf dit op: ik ben geen slachtoffer. Ik ben een nabestaande”

En toen kwam dat telefoontje. Het telefoontje dat de geruchten bevestigde. De familie Rambocus werd verwacht in het mortuarium om het lichaam van Soerinder Rambocus te identificeren. „Zoiets is onbeschrijflijk”, zegt zijn zus 41 jaar later. Samen met een broer ging ze naar het mortuarium. „Ik heb dertien van de vijftien lichamen gezien. Ze waren verbrijzeld en kapotgeslagen, aan de voorkant. Als iemand op de vlucht slaat, zoals Bouterse beweert, verwacht je kogels van achteren, toch?”

Nirmala Rambocus (73) heeft vannacht – de nacht voor dit interview – slecht geslapen. Ze werd telkens wakker. „Ik heb het moeilijk gehad sinds je zei dat je zou komen”, zegt ze. „Ik wil je erover vertellen, want het is belangrijk dat mensen erover blijven horen. Maar het is veel om op te rakelen.”

8 december is niet uit de lucht komen vallen, zegt ze. „De ellende begon met de coup in 1980. Er kwam een avondklok, er werden invallen gedaan bij mensen thuis, mensen werden opgepakt of ze verdwenen zomaar. Als je navraag deed naar een verdwenen familielid, kon het leger op de stoep staan om je te manen daarmee te stoppen. Het was vreselijk eng.”

Om toch een gevoel van veiligheid te creëren, sliepen mensen vaak samen. „Niet elke nacht, hoor, maar op sommige dagen voelde je iets broeien. Dan was er verbaal geweld op de radio of onrust op straat. Dan waren we extra op onze hoede.”

Zo’n nacht was 8 december ook. Rambocus sliep bij familieleden in Paramaribo. „En toen hoorden we opeens verschrikkelijk veel schoten.” Ze probeerde vrienden en familie te bellen, maar de lijnen waren overbelast. De volgende dag begonnen de geruchten. „Mensen die dicht bij Fort Zeelandia woonden, hadden bedrijvigheid gezien. We hoorden dat mensen van hun bed waren gelicht.”

Niet veel later kwam dus dat telefoontje. En later nog één. Defensie bood „geestelijke bijstand” aan voor de familie. „Eerst mijn broer vermoorden en mij dan bijstand willen verlenen. Ik heb gezegd: verleg die bijstand maar naar de daders, die zullen hem harder nodig hebben.”

8 december hangt als een grauwsluier over mijn leven

Een paar dagen na de begrafenis vluchtte Rambocus naar Nederland. „Over mijn vluchtverhaal kan ik je niets vertellen, behalve dat ik slechts een klein tasje mee kon nemen”, zegt ze. „Ik wil de mensen die mij geholpen hebben niet in gevaar brengen.” Drie maanden na de dood van haar broer overleed haar vader aan een hartstilstand. „Hij overleed van verdriet.”

Sinds haar vlucht keerde ze enkel terug naar Suriname voor gelegenheden rondom 8 december, zoals een herdenking of een zitting in het proces tegen Bouterse. „Toen ik er nog woonde, ging ik veel naar het binnenland, om te hengelen op de rivier tussen de watervallen. Dat vond ik heerlijk. Maar ik kan er niet meer van genieten na alles wat er is gebeurd. Mijn vertrek was niet vrijwillig.” In de hoek van haar woonkamer staat het fotoboek Suriname Discovered op de grond. „Daar blader ik nog graag doorheen.” Erboven hangt een foto van haar broer Soerinder.

Ze kijkt naar buiten. „Ik haat de winters.” Het liefst had ze haar laatste jaren in Suriname doorgebracht. „Maar ik heb nog steeds geen garantie dat het veilig is. De moordenaars lopen nog vrij rond. 8 december hangt als een grauwsluier over mijn leven. Ik denk er iedere dag aan. Maar schrijf dit op: ik ben geen slachtoffer. Ik ben een nabestaande.”

„Ik las dat de verdachten [naast Bouterse staan vier andere ex-militairen terecht] gratie willen aanvragen als het vonnis in hun nadeel uitvalt. Ach, ze kunnen gratie vragen. Maar geheugen en geweten krijgen nooit gratie.”

Olivier Middendorp

Kitlyn Tjin A Djie (70)„We kunnen niet helen als we blijven zwijgen”

„Het luchtruim van Suriname is nu gesloten.” Ze hoort het de piloot nog zeggen. Enkele minuten daarvoor rende Kitlyn Tjin A Djie (toen 29) nog over de startbaan van Zanderij, het vliegveld van Suriname, met haar baby van anderhalf in haar armen. Die laatste vlucht had ze gehaald. Nu kom ik nooit meer terug, dacht ze. En zeker vijftien jaar lang was dat ook zo.

Niet dat ze weg wílde. Ze woonde wel al sinds haar zestiende in Nederland, waar ze naartoe was gestuurd om te studeren, maar ze was elk jaar in Suriname. Het was nog steeds haar thuis. In de winter van 1982 was ze in haar geboorteland voor het huwelijk van een zus. De laatste twee jaren was het land veranderd, onder het bewind van Bouterse. „Jongetjes die eruitzagen alsof ze veertien waren, liepen met uzi’s [mitrailleurs] rond.” In de eerste decemberdagen van 1982 kwam dat tot een kookpunt.

Niet alleen was er al langer een avondklok, maar ook scholen, kantoren en winkels werden helemaal gesloten. Drie radiostations werden in brand gestoken, blussen was niet toegestaan. „Paramaribo brandde.” Op 7 december liepen de spanningen op, militairen verzamelden zich in het kampement, niet ver bij Tjin A Djie’s moeder vandaan, waar Kitlyn verbleef. Je moet gaan, zei haar moeder die dag.

Meteen kwam alles weer naar boven. We stonden allemaal te huilen

Ook het luchtruim zou worden gesloten. Er ging nog één KLM-vlucht naar Nederland. Het ticketkantoor was dicht, maar Tjin A Djie had een open ticket. Als een van de weinigen kon ze nog weg. Maar haar zoontje had veertig graden koorts en ze wilde haar moeder en zussen niet achterlaten. Hoezo moet ik gaan, zei ze tegen haar moeder, ik ben toch een Surinamer? Maar ze had een Nederlands paspoort. Tjin A Djie: „‘Je hoort hier niet’, zei mijn moeder. ‘Ga terug naar Nederland.’” Die woorden herhalen, lukt nog steeds niet zonder tranen.

Wat ze niet hoorde in de woorden van haar moeder: jíj kan nog naar Nederland, naar de veiligheid, en daarom wil ik dat je gaat. Bovendien was in die tijd in Suriname veel vijandigheid richting Nederland – en Nederlanders. „Ik had de Nederlandse nationaliteit. Ze was bang dat ze mij niet kon beschermen.” Pas vorig jaar belde ze een zus op om te vragen: wat bedoelde mama toen ze dat tegen me zei? „Toen pas begreep ik het.”

Twintig jaar lang sprak ze niet over die dagen in december 1982. Ze ontwikkelde angsten: voor treinen, vliegtuigen, liften, kleine ruimtes. En toen ze in 2002 werd benaderd door nabestaande Lilian Gonçalves om een gesprek tussen andere nabestaanden te leiden, begonnen de nachtmerries. Dat was voor haar een teken om wél te gaan praten, met haar familie. „We kunnen niet helen als we blijven zwijgen.”

In 1998 nam Tjin A Djie voor het eerst haar zoons, toen veertien en zeventien, mee naar haar geboorteland. „Dat had ik ze tot dan toe ontnomen. Nu hebben ze de Surinamer in zichzelf ontdekt. Ze voelen zich er thuis.” Afgelopen jaar gingen ze weer, inclusief kleinkinderen.


Lees ook
Snakken naar gerechtigheid in het Suriname van na 8 december 1982

Kunstwerk met beeltenissen van omgebrachte critici van Desi Bouterse.


Leeslijst