Bedrukte gezichten bij de Nederlandse handbalsters, als ze hun Deense tegenstanders feliciteren in het imposante Stade Pierre Mauroy in Lille. Kansloos met 29-25 verloren in de olympische kwartfinale. Uitgeschakeld, missie mislukt. Voor routiniers als Estavana Polman en Lois Abbingh waarschijnlijk de laatste kans op olympisch succes. Maar na de vierde plaats in Rio en de vijfde in Tokio lukte het ook in Parijs 2024 niet. Geen medaille.
De halve finale halen, dat was vooraf het heilige doel van de handbalsters. Ze kwamen makkelijk door de poulewedstrijden, met fris spel en alleen een kleine nederlaag tegen topland Frankrijk. Tegen Denemarken, bij het WK vorig jaar derde, moest en zou het lukken. Plaatsing voor de halve finale en dan meestrijden om een plaats op het podium. Nog één hoogtepunt voor een gouden generatie speelsters, die vijf jaar geleden in Japan onnavolgbaar piekte met de wereldtitel. Maar in Lille bleek de eerste knock-outwedstrijd direct het eindstation.
„Jammer dat je het niet goed kunt afsluiten en dat het hier ophoudt”, sprak Abbingh na afloop voor de camera van de NOS. De Nederlandse captain baalde, hoewel ze had genoten van de sfeer in de hal. „Op dit soort momenten wil je altijd presteren. We hebben het ook echt geprobeerd.” Gemiste kans, verliezen in de kwartfinale tegen Denemarken, een ploeg waarvan Oranje juist de laatste vier van de vijf wedstrijden won? Abbingh vond van niet. „Het lijkt misschien makkelijker dan tegen Noorwegen of Frankrijk. Maar Denemarken heeft de laatste jaren altijd om de medailles gespeeld.”
Goed begin
Nederland begon tegen de Denen nog wel zo sterk. Vrijwel alles lukte: scoren in ondertal, een snelle tegenaanval of juist een rustige opbouw met fraaie passjes door het midden. Binnen vijf minuten was het 4-0. De Deense ploeg kwam zelden door de Nederlandse verdediging. En anders was daar altijd nog keeper Yara ten Holte, die in het eerste kwartier een reddingspercentage had van 56 procent. Nederland slaagde er aan de andere kant regelmatig in om Bo van Wetering in de linkerhoek vrij te spelen, die met haar eerste vijf schoten steeds weer scoorde.
Maar naarmate de eerste helft vorderde, kreeg Denemarken meer grip op het Nederlandse aanvalsspel. Vooral routiniers Polman en Abbingh kwamen niet door de Deense verdediging en scoorden te weinig. Verdedigend had Oranje steeds meer overtredingen nodig. Abbingh vond dat de scheidsrechters vaak te streng waren, waardoor Oranje niet fel genoeg kon verdedigen. „Onze kracht zag je nu niet.” Aanvankelijk hield Ten Holte haar ploeg op de been, maar vlak voor rust kwam Denemarken langszij: 11-10.
Meteen na rust werd het Nederlands team overdonderd door de Denen. Voordat Nederland wist wat er gebeurde stond het 15-10. Vooral in deze fase hield de Deense keeper Althea Reinhardt Nederland vaak van scoren af. „Hun keepster heeft ons echt uit de wedstrijd gehouden”, loofde Abbingh.
Oranje deed wat het kon. Van de Wetering gooide verdedigend de beuk er in, Polman stortte zich met doodsverachting de cirkel in om een strafworp te forceren en zo bracht de ploeg van coach Per Johansson de achterstand terug tot 18-16. „The ball has te go faster in the counter”, riep de Zweed tijdens een time-out.
Het mocht niet baten. Zelfs met twee speelsters minder, die met een tijdstraf naar de kant waren gestuurd, was het Denemarken dat het laatste doelpunt maakte: 29-25. „We verliezen van een heel erg goede tegenstander”, was de conclusie van Abbingh.