Als progressieve proeftuin de spits afbijten, laat dat maar aan Utrecht over. Statushouders krijgen voorrang bij sociale huurwoningen en de stad experimenteert met een digitale meldplicht voor hooligans. Deze maand is Utrecht een proef begonnen waarbij sekswerkers tijdelijk vanuit huis mogen werken. Ook in sociaal beleid wil de stad vooroplopen, wat gesteggel met het Rijk oplevert.
Utrecht kiest ervoor bijstandsgerechtigden aan minder regels te onderwerpen dan de wet voorschrijft. Zo worden Utrechters met een uitkering niet verplicht vrijwilligerswerk (‘tegenprestatie’) te doen en hoeven jongeren geen vier weken werk of een studie te zoeken na aanvraag van een uitkering. Eenmaal in de bijstand mogen Utrechtse jongeren een klein bedrag per maand verdienen naast hun uitkering, iets wat ze volgens de Participatiewet niet mogen.
Grenzen van de wet
Met de uitvoering van bijstandsregels zoekt Utrecht niet alleen de grenzen van de wet op, soms overtreedt de gemeente die ook echt. In december besloot de gemeenteraad dat Utrechters met een beperkt inkomen en wél een beetje spaargeld makkelijker een kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen kunnen aanvragen. De zogeheten ‘vermogensgrens’, het maximum dat je aan spaargeld op de bank mag hebben staan om voor kwijtschelding in aanmerking te komen, moet omhoog, zo bepleitten PvdA en GroenLinks.
Alleen is het niet aan een gemeente maar aan het Rijk om de hoogte van die grens vast te stellen. De Utrechtse raad stemde dan ook voor „een signaal naar Den Haag” en kreeg van de demissionaire minister een duidelijk antwoord terug: Hugo de Jonge (Binnenlandse Zaken, CDA) heeft voorgedragen het gemeentebesluit te laten vernietigen. „Inkomensbeleid is voorbehouden aan de landelijke politiek”, laat zijn woordvoerder weten.
„Betreurenswaardig”, vindt Julia Kleinrensink, indiener van het voorstel en fractievoorzitter van GroenLinks Utrecht. „We lobbyen hier al jaren voor. Dit is een heel makkelijke stap voor het Rijk, die mensen écht helpt, maar het laat het afweten.”
Uit onvrede met het landelijke armoedebeleid kiest Utrecht liever een eigen koers. Heeft dat nut?
Lees ook
Utrecht maakt bijstand voor jongeren definitief toegankelijker tegen Participatiewet in, kabinet stribbelt niet tegen
‘Te weinig oog’
Al jaren klinkt vanuit gemeenten kritiek op de Participatiewet. Die zou hardvochtig en onuitvoerbaar zijn en te weinig oog hebben voor mensen die klem komen te zitten door ingewikkelde regelgeving. De wet is „uit balans”, erkende ook minister Carola Schouten (Armoedebeleid, CU) in 2022, en zou op zijn vroegst per 1 januari 2025 worden aangepast. Dat duurt sommige gemeenten te lang.
Vooral grotere steden, die meer kampen met armoede, zijn gaan experimenteren met ruimhartigere regelingen. Arnhem vraagt nu net als Utrecht geen verplichte tegenprestatie van mensen met een uitkering. Ook Tilburg versoepelt de bijstandsregels voor jongeren en experimenteert, net als Den Haag, met een proef waarbij samenwonen niet leidt tot een lagere uitkering. Nu laten Rotterdam, Amsterdam en Den Haag ook de vierweekse ‘zoektermijn’ voor kwetsbare jongeren in de bijstand los.
Door al die aanpassingen groeien de verschillen tussen gemeenten. Kleinere gemeenten zoeken de grenzen van de wet vaak niet op, omdat ze beperktere middelen hebben of een conservatiever college. Verhuis je van Utrecht naar Nieuwegein als bijstandsgerechtigde onder de 27 jaar, dan krijg je met heel andere regels te maken: niet meer bijverdienen en wél vier weken verplicht zoeken naar studie of werk.
‘Bijstand is te laag’
De behoefte van lokale wethouders om in te grijpen, is begrijpelijk, zegt hoogleraar economie Koen Caminada. Van de bijstand kun je nu niet rondkomen, zegt hij, „die is te laag”. Hij snapt dat wethouders dat gat willen vullen met lokaal beleid, maar „dit moet landelijk worden opgelost”.
Als lid van de Commissie Sociaal Minimum adviseerde Caminada deze zomer een hoger minimumloon, hogere AOW en bijstand, waarmee de Kamer instemde. De commissie onderzocht, in opdracht van minister Schouten, hoe de bijstand versimpeld kon worden en concludeerde dat burgers „verdwalen” in een „doolhof” van landelijke en lokale regelingen.
Ook zijn mensen te afhankelijk van gemeenten om rond te komen en zijn de verschillen tussen gemeenten groot: burgers krijgen „in gelijke gevallen een ongelijke behandeling”.
Caminada twijfelt aan de effectiviteit van sommige lokale maatregelen, zoals de ruimte die Utrecht geeft aan jongeren om tot 264 euro netto per maand bij te verdienen. „Politici moeten zich daarmee niet rijk rekenen. Zou jij gaan werken als je er 200 euro per maand van overhoudt?”
Hij wil maar zeggen: het is een maatregel die een enkeling iets helpt, maar de meeste problemen in de bijstand verhelpt hij niet. Utrecht is afhankelijk van de landelijke politiek, omdat die nu eenmaal de hoogte van het sociale minimum bepaalt.
Dat Utrecht de ruimte in de wet opzoekt, vindt Anna Custers, lector armoede-interventies aan de Hogeschool van Amsterdam, juist positief. Het besluit om bijstandsaanvragen van jongeren meteen te behandelen (zonder vier weken te wachten) en ze bij te laten verdienen, is volgens haar „een heel logische keuze”.
Volgens Custers kan een „lossere omgang” van gemeenten met armoederegels stres verminderen bij mensen die veel contact moeten hebben met de overheid, die steeds moeten „verdedigen waarom ze recht hebben op een uitkering”. Omdat de gemeente „het meest flexibele overheidsorgaan” is, ligt daar volgens Custers de ruimte om het Rijk te tonen hoe het anders kan.
‘Iedereen wat euro’s erbij’
Wel moeten gemeenten letten op hoe al die lokale regelingen precies uitvallen, stelt Custers. Als bijstandsgerechtigden bijvoorbeeld veel voordelen krijgen die ze als werkende weer kwijtraken, kan dat mensen ontmoedigen een baan te zoeken. „Die armoedeval [mensen in de bijstand gaan er financieel op achteruit als ze gaan werken] verschilt nogal per gemeente. Het is belangrijk dat een gemeente precies zicht heeft op het effect van al haar maatregelen.”
Dat hebben ze vaak niet. Uit een rondgang van NRC langs zes stedelijke gemeenten valt op dat ze de financiële effecten van individuele, lokale maatregelen die afwijken van de Participatiewet, niet altijd hebben doorgerekend.
Veel gemeenten, ziet Caminada, kiezen voor het generiek helpen van zoveel mogelijk groepen („Iedereen wat euro’s erbij”). Elke politieke partij kan zich daarin vinden, een echte keuze is dan dus niet gemaakt, vindt de hoogleraar. De oplossing voor mensen die het meest in de knel zitten en buiten de boot vallen – een taak van de gemeente per uitstek, betoogt Caminada – blijft dan ook uit. „Hoe meer mensen je wilt bereiken, hoe minder je per persoon kan geven.”
Zo hebben gemeenten vaak extra regelingen voor AOW’ers. „Toch is de nood bij bijstandsgerechtigden met kinderen veel hoger. Je zou als gemeente kunnen zeggen: bij de senioren kan het wel wat minder.” Maar geen politicus die dat „in zijn hoofd haalt”, vertelt Caminada.
Niet teruggefloten
Waar toenmalig staatssecretaris Dennis Wiersma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, VVD) de Utrechtse experimenteerdrang in 2021 nog „onacceptabel” vond, veranderde minister Schouten de Haagse toon. In het voorjaar van 2023 noemde zij Utrecht juist een „belangrijke input” voor het hervormen van de Participatiewet.
De grote steden – met name Utrecht, Amsterdam en Tilburg – sorteren voor op landelijke versoepelingen, zegt Custers. „Gemeenten verwachten nu niet al te hard te worden teruggefloten als ze een beetje over de grenzen van de wet heen gaan.”
De vraag is welke ruimte Utrecht zich kan permitteren nu er een nieuwe wind waait in Den Haag. PVV, BBB, NSC en VVD spreken weliswaar in hun verkiezingsprogramma’s allemaal over het verhogen van het minimumloon, ze leggen andere accenten. De PVV benadrukt het „keihard aanpakken” van „uitkeringsfraude en misbruik van onze sociale zekerheid”. NSC vindt dat armoedebeleid bij gemeenten bedoeld is voor „individuele gevallen” en dat ze niet met „generieke regelingen” moeten „compenseren wat het Rijk onvoldoende heeft geregeld”. De VVD ziet juist een rol voor gemeenten, onder andere bij het „ontzorgen” van mensen met problematische schulden.
Wie het voortouw bij armoedebeleid gaat nemen, de gemeenten of het Rijk, zal in de nieuwe kabinetsperiode moeten blijken.