N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Met mijn oudoom Karel (Heel Erg Oud) bladerde ik dit weekend door wat foto-albums. Op een zeker moment belandden we bij een kiekje van hem met zijn ouders en broers en moest hij toch even een traan wegvegen. „Ik ben de laatste van ons gezin die nog leeft”, zei hij. Na een korte stilte haalde hij zijn schouders op. „Nou ja, het alternatief is doodgaan. Ik mis liever dan dat ik onder de zoden lig.”
Toen zag hij dat ook ik mijn wangen droogwreef.
„Stel je niet aan”, mopperde hij. „Jij hebt tenminste iedereen nog.”
„Dat legt ook een druk op je”, zei ik. „Soms voel ik me schuldig dat ik mijn ouders niet elke dag zie. Ze zijn toch al bejaard.”
„Je familie veel zien is echt niet goed hoor. Ik heb enorm van mijn moeder gehouden, maar na een uur werd ik gek van haar. Dat gezeur over pekineesjes, Lingo en Richard Burton en dan ook nog eens die constante sigaren, ze stak de ene met de andere op.”
„Ik ben gewoon bang”, peinsde ik, „dat ik mooie momenten en dus mooie herinneringen misloop. Ik moet er nu toch gebruik van maken dat mijn ouders nog leven, ik bedoel, straks zijn ze er niet meer.”
‘God, die optimalisatiedrang van jouw generatie”, riep Karel uit. „Wat je ook doet, je zult altijd wel iets dierbaars verkwisten, is het niet tijd met een ouder dan is het wel jeugd, schoonheid of gezondheid. Toen ik zo oud was als jij wist ik het wel, ik hoefde helemaal niet het onderste uit de kan te halen, de hele tijd mijn ouwelui te zien, ik lag het liefst gewoon op bed een doos kaasstengels leeg te vreten.”
„En daar heb je geen spijt van?”
„Nee joh, ben je gek. Op mijn leeftijd ben je allang blij dat je er zelf nog bent. Waarom zou je de schamele uren die je nog resten, verspillen met treuren over wat je had móéten doen?”
Daar wist ik even niets op te zeggen.
„Alles is gewoon een kwestie van uitzitten”, vervolgde hij. „Zowel de fijne als de vervelende dingen. Of je er nou wel of geen gebruik van maakt, ze gaan hoe dan ook voorbij!”
En toen ik daarop niet meteen juichend in het volkslied losbarstte, sloeg hij een arm om me heen.
„Ik snap het ook wel”, mompelde hij. „Maar je moet het geluk dat je hebt ook gewoon een beetje leren verdragen, anders ga je er echt helemaal kapot aan.”