N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Machinekamer Eredivisie Snelheid, een goed schot, tactisch inzicht. Is dat talent? Bij AZ, dat dit weekend tegen koploper Feyenoord speelt, denken ze daar heel anders over. En dat heeft flinke gevolgen voor de jeugdopleiding en het eerste elftal.
Bart Heuvingh (34), hoofd topsportbegeleiding van AZ, staat aan de zijlijn van het kunstgrasveld op het trainingscomplex van AZ in Wijdewormer. Het is een koude doordeweekse avond, in de rust van een wedstrijd in de Youth League tussen spelers jonger dan negentien jaar van AZ en leeftijdsgenoten van Eintracht Frankfurt uit Duitsland. Op het scorebord: 2-0 voor AZ. „Toch lekker”, zegt Heuvingh. En dan snel: „Al gaat het natuurlijk niet alleen om de uitslag.”
In het uur ervoor heeft hij in een kantoortje op het trainingscomplex verteld over de filosofie die de jeugdopleiding en het eerste elftal van AZ kenmerkt en onderscheidt van veel andere Eredivisieploegen. Die komt erop neer dat AZ van spelers en trainers verwacht dat ze altijd bezig zijn met hun eigen ontwikkeling en zich niet blindstaren op hun aangeboren talenten. Gebruikelijk is dat niet in de resultaatgerichte wereld van het profvoetbal. Gevolgen heeft het ook. Van de complimenten die worden uitgedeeld tot de scouting en selectie van spelers: in de AZ-opleiding gaat het vaak net even anders.
Heuvingh is een overtuigd aanhanger van de denkwijze, die wetenschappelijk is onderzocht en beschreven door Carol Dweck, hoogleraar psychologie aan de Stanford University in de Verenigde Staten. Zij bewees dat mensen met een ‘groeimindset’ meer kans maken om succesvol te zijn dan wanneer zij een ‘statische mindset’ hebben. Heuvingh introduceerde deze termen bij AZ, waar hij tien jaar geleden binnenkwam na zijn studies bewegingswetenschappen en psychologie en opklom van stagiair tot hoofd van de afdeling topsportbegeleiding.
Bij de huidige nummer twee van de Eredivisie – AZ speelt dit weekend tegen koploper Feyenoord – houden Bart Heuvingh en zijn afdeling zich nu bezig met alles wat er buiten het veld voor kan zorgen dat de prestaties verbeteren: gezond eten en drinken, goed slapen, concentratie voor- en herstel na wedstrijden. De basis is de filosofie over persoonlijke ontwikkeling. Heuvingh: „Veel clubs laten spelers vragenlijsten invullen over hoe ze zich voelen, hoe ze slapen, of ze goed eten en drinken. Dan denk ik: moeten we niet ook kijken naar de manier waarop een speler met zijn talent omgaat?”
Waarom is dat zo belangrijk?
„Het kan spelers enorm in de weg zitten als ze op jonge leeftijd al denken dat ze het hebben gemaakt. Als je dat niet oplost dan mis je misschien wel de krachtigste methode om een speler beter te laten worden.”
Een term als ‘mindset’ hoor je niet vaak bij voetbalclubs.
„Nee, daarover praten slaat dus ook niet altijd aan. Toen ik hier begon deed ik dat nog en gebruikte ik veel wetenschappelijke termen. Werd ik soms glazig aangekeken. Uiteindelijk ben ik het met voorbeelden gaan uitleggen. Robin van Persie die tijdens het WK in 2014 tegen Spanje een fantastisch doelpunt maakte, die kopbal uit een zweefduik. Hij vertelde na die wedstrijd hoe hij al jaren oefende op kopballen. Dat hij er eerst helemaal niet goed in was, maar steeds beter werd, en dat hij ervan overtuigd is dat al die oefening, al het falen ook, uiteindelijk leidde tot dat doelpunt. Dát slaat dus wel aan. En we laten spelers natuurlijk met data zien hoe ze zich ontwikkelen. Dat ze sneller kunnen worden, of wendbaarder.”
Het klinkt niet zo ingewikkeld: je wordt beter door te trainen. Waarom is dit dan toch onderscheidend?
„Jonge voetballers die veel talent hebben zijn het vaak gewend om van jongs af aan te horen hoe goed ze zijn. Op hun clubs, in de familie, later ook door zaakwaarnemers. In de praktijk merken we de negatieve effecten daarvan. Sommige jongens gaan minder hard trainen, kunnen lastig omgaan met kritiek óf ze zijn juist alleen maar bezig met het resultaat. Dat wordt in het voetbal ook normaal gevonden. De volgende wedstrijd winnen, een contract bij FC Barcelona afdwingen. Als het dan een keer niet lukt, hebben ze het gevoel dat ze falen. Daar stokt je ontwikkeling van.
„We geven ook workshops aan ouders over complimenten. Als ze hun kind steeds ophemelen – ‘je bent de beste’ – gaat het kind statisch denken. Beter kunnen ze juist die ontwikkeling benadrukken – ‘knap dat je nu zoveel hoger springt dan vorig jaar’.”
Wat is talent in jullie beleving?
„Voor een deel is dat aangeboren en voor een deel te ontwikkelen. Om dat laatste te bepalen kijken we niet alleen naar wie er nu goed is, maar wie bezig is om beter te worden. En waar het plafond van die speler ligt. In de tien jaar dat ik hier werk is het steeds belangrijker geworden welke spelers veel progressie laten zien. Sommige spelers zijn op een bepaald moment in de jeugd heel goed, maar soms heeft dat te maken met een voorsprong in de fysieke ontwikkeling. Die vallen terug als ze zich niet blijven ontwikkelen.
„Andersom gebeurt het ook. Wout Weghorst, die hier speelde tussen 2016 en 2018, is een mooi voorbeeld. Dat was niet een speler waarvan je zegt: geweldig talent. Maar bij hem zag je wel dat hij zich elke dag probeerde te verbeteren. Toch zeiden veel mensen: een niveau hoger gaat hij niet halen. Maar die potentie was er wél, dus bleef hij bij ons vertrouwen krijgen. Nu speelt hij bij Manchester United.”
Soms is een speler toch gewoon niet goed genoeg?
„Natuurlijk, maar we hebben wel meer geduld dan veel andere clubs. Je hebt clubs waar vijftig of zestig jongens per jaar afvallen in de jeugdopleiding. Bij ons zijn dat er gemiddeld acht tot tien. We zeggen regelmatig: oké, je presteert nu minder, maar hoe zorgen we dat je het weer kunt oppakken?
„De neiging in het voetbal is: een slechte wedstrijd of periode zegt iets over je talent. Bij spelers zelf ook. Maar als je fouten maakt in een seizoen ben je nog geen mislukkeling. Wij zullen ook niet snel zeggen: je bent snel of langzaam, je bent niet of juist heel technisch. Het staat niet vast wat je kan.”
En als een speler blijft geloven dat zijn talent iets is dat vaststaat?
„Dan pakken we er beelden bij. Je kunt dan bijvoorbeeld zien dat een jongen het opgeeft als een voorzet drie keer mislukt. Dan vragen we: waarom vertoon je dit gedrag? Soms laten we fysieke kenmerken zien, zoals een vetpercentage dat steeds net wat te hoog blijft of sprintsnelheid die niet verbetert. Dan heb je het dus meteen over bewustwording en ontwikkeling.”
Breek je er soms ook echt niet doorheen?
„Soms zit iemand helemaal op slot. Dan lukt het, hoop je, om diegene ietsje open te krijgen.”
Mogen zulke spelers in de opleiding blijven?
„We laten ze nooit alleen om die reden afvallen. Voetbalkwaliteit blijft leidend. Dus als je alles heel goed doet, maar niet in staat bent om met je ontwikkeling bezig te zijn, dan val je niet af. Maar bij het scouten bijvoorbeeld… als we twijfelen tussen iemand die open staat en iemand die zichzelf al heel goed vindt, dan kiezen we voor die eerste.”
In Duitsland is onlangs een boek verschenen, Der große Traum, waarvoor de schrijver lange tijd drie voetbaltalenten volgde. Uit dat boek blijkt dat het ook ontzettend van geluk afhankelijk is wie het haalt en wie niet.
„Een interessant boek, maar wel over drie individuele gevallen waarbij geluk en willekeur inderdaad een grote rol hebben gespeeld. Natúúrlijk speelt geluk soms een rol. Alleen: het is wél wetenschappelijk bewezen dat statisch denken over je talent niet helpt.”
In jullie filosofie is bij de jeugd winnen niet het belangrijkste. Toch werk je in een omgeving die draait om winnen. Hoe rijm je dat?
Heuvingh lacht. „Geen commentaar.”
Dan serieus: „Veel mensen vergeten dat wij een jeugdopleiding zijn. Daarin draait het primair om verbeteren. Maar we hoeven niet net te doen of winnen vies is. Winnen is geen gevaar, puur focussen op winnen wel. Want dan denk je na één verliespartij: de opstelling moet op de schop, we moeten nieuwe spelers halen.”
De trainer wil uiteindelijk spelers opstellen die in vorm zijn.
„Ik zie wel waar het bijt. Je ziet nog steeds overal dat uiteindelijk de beste spelers in de basis staan. Toch hebben veel trainers in onze opleiding wel in de gaten dat het helpt om alle spelers speeltijd te geven, ook als ze in een mindere fase zitten.”
Geloven in jezelf is ook een soort verdedigingsmechanisme voor jonge spelers – kinderen soms nog – om je staande te houden.
„Natuurlijk, maar als je niet steeds met het resultaat bezig bent, ben je uiteindelijk minder kwetsbaar voor bijvoorbeeld een zaakwaarnemer die zegt dat hij je wel even naar een topclub brengt of andere externe factoren.”
Sommige spelers hebben het nodig om zichzelf op het veld op te pompen. ‘Ik vreet de tegenstander op’, die gedachte. Sommige clubs trainen hun spelers zelfs in dat soort mantra’s.
„Er zijn wedstrijden, en dan heb je die instelling soms nodig. Bokser Muhammad Ali heeft ooit gezegd: ik boks elke wedstrijd alsof ik de beste ben, ik train alsof ik de slechtste ben. Dat is het antwoord.”
Blaas jezelf op in de wedstrijd, laat dat daarbuiten los
Bart Heuvingh
Je moet wel een veilige omgeving hebben om van spelers te verwachten dat ze zich steeds kwetsbaar opstellen.
„Dat is de sleutel: kwetsbaar durven zijn bij je coach. Alles begint bij die veilige omgeving. Daarom geloven wij er ook in dat coaches en andere stafleden zelf ook open moeten zijn.”
Sommige jongens komen uit wijken waar een straatvechtersmentaliteit heerst. Misschien uit moeilijke gezinnen soms. Voor wie kwetsbaarheid voelt als een gevaar.
„Dit vind ik zo mooi in het voetbal, daar komen ze allemaal bij elkaar…”
Maar die jongens raak je toch lastiger met dit verhaal?
„Dan moet je meer moeite doen. En soms kan het ook niet. Als anderen in het team dan maar die open houding hebben. Je hoopt dan dat die jongens hun medespelers ervan kunnen overtuigen dat je mensen kunt vertrouwen, fouten kunt maken.”
Wat gebeurt er als dat misgaat?
„Ik heb weleens een team gehad hier waar spelers erg met zichzelf bezig waren. We hebben toen ontwikkeldoelen gesteld die ze als team moesten halen. Dus niet per individu een vetpercentage bepalen, maar voor het hele team. Opeens ontstond toen een besef van: we moeten het samen doen.”
Kun je meten of deze filosofie werkt?
„Je kunt het niet goed meten, maar wel merken.”
Na het gesprek stuurt Heuvingh nog een aantal cijfers. Volgens onderzoek uit 2020 van een onafhankelijk voetbaldatabureau werd dat seizoen in het eerste elftal van AZ ruim 43 procent van alle speelminuten gemaakt door zelf-opgeleide spelers. In de vijf seizoenen daarvoor lag dat cijfer ook boven de veertig procent, het meeste van alle Nederlandse clubs.
Volgens AZ zelf is er, gemeten over de laatste vijf seizoenen, een kans van 41,5 procent om profvoetballer te worden als je in de jeugd onder dertien jaar speelt bij de club. In de jeugd onder vijftien jaar loopt dat op tot 52,2 procent.
Die cijfers zijn lastig te vergelijken met andere clubs. Hoe meet je voor jezelf het succes?
„Voor mij zit het niet in de data, want die zijn niet feilloos. Wel krijgen wij vaak bezoek van buitenlandse topclubs en nationale bonden, die willen weten hoe wij opleiden en waarom bij ons relatief veel jongens het profvoetbal halen.
„Zelf zie ik het vooral terug in het gedrag van spelers. Twee jaar geleden miste Teun Koopmeiners bij ons een penalty. Die wedstrijd kregen we er nog één. Meestal durft een speler dan niet meer, maar hij nam hem opnieuw en scoorde. En laatst hadden we Jesper Karlsson die ook een strafschop miste. In de aanval daarna maakte hij een prachtige goal. Die spelers blijven niet hangen in hun teleurstelling, maar tonen doorzettingsvermogen en de juiste instelling. Daar draait het allemaal om. Dan geniet ik echt.”