Plato zag er helemaal niks in: democratie. De Griekse wijsgeer (427-347 v.Chr.) meende dat de deelname van het volk (demos) aan de politiek maar tot één ding kon leiden: de tirannie van de massa, die zich opgehitst door een volksmenner zou overgeven aan haar laagste impulsen.
Populisten worden dit soort politici tegenwoordig genoemd. Zij zetten de wil van ‘het volk’ tegenover het optreden van ‘de elite’, die deze volonté générale saboteert. Dat blijkt de afgelopen jaren een succesvolle electorale strategie. Onder meer Donald Trump, Marine Le Pen, Nigel Farage en Geert Wilders plukten er de vruchten van. Het optreden van de PVV-leider deze maandag bij een demonstratie in Zwolle tegen de bouw van een azc paste in het populistisch sjabloon: „Welke gek verzint zoiets?”, riep hij door een megafoon.
Wetenschappers situeren het ontstaan van het moderne populisme aan het eind van de negentiende eeuw, maar de wortels gaan verder terug – tot het oude Athene. Daar was een eeuw vóór Plato de politicus Themistocles (524-459 v.Chr.) actief. Hij wordt wel de eerste populist van de geschiedenis genoemd.
Themistocles kwam niet uit een van de vooraanstaande families van Athene, maar speelde zich in de kijker door tijdens processen en de volksvergadering veelvuldig het woord te nemen. Met zijn oratorische gaven wist hij het volk „tot allerlei ondernemingen over te halen”, volgens de historicus Plutarchus.

PVV-leider Geert Wilders tijdens een protest bij het Provinciehuis tegen een nieuw asielzoekerscentrum in Zwolle.
Foto Remko de Waal/ANP
Het ging erin als koek
Themistocles was niet de laatste populist op de Akropolis. De filosoof Aristoteles schreef bijvoorbeeld over de volksmenner Cleon (?-422 v.Chr.): „Hij was de eerste die ging schreeuwen tijdens het toespreken van het volk, hij gebruikte beledigende taal en hij sprak de vergadering toe met zijn gewaden hoog opgetrokken terwijl het de gewoonte was netjes gekleed te spreken.” Deze optredens gingen erin als koek bij toehoorders „die hier zaten om met spreekkunst vermaakt te worden”.
De Atheense democratie ging ten onder en het Romeinse Rijk groeide hierna uit tot dé grote macht rondom de Middellandse Zee. Tussen 503 voor en 27 na Christus was Rome een republiek waar de burgers via verkiezingen van magistraten invloed hadden op het beleid. De democratie was er dus niet zo direct als in Athene, waar de hoogste macht bij de volksvergadering lag.
In de tweede en eerste eeuw voor Christus ontstonden er grote spanningen tussen de optimates en de populares. De eerste groep bestond uit de vooraanstaande families van rijke senatoren, de tweede behartigde de belangen van het plebs, het gewone volk. De broers Tiberius en Gaius Gracchus hoorden bij de laatste partij.
Het duo was zelf ook van voorname komaf, maar gebruikte zijn functie als tribuun van de plebs – jaarlijks werden er daarvan tien gekozen – om politiek carrière te maken. Tiberius stelde een ingrijpende landhervorming voor om de armste burgers van Rome voldoende grond te geven om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij passeerde de senaat en richtte zich rechtstreeks tot het volk. Dat bleek een gevaarlijke strategie, want de optimates vermoordden hem in 133 v.Chr.

De broers Tiberius en Gaius Gracchus, beeldhouwwerk van Eugène Guillaume.
Foto Imageselect
Gladiatorengevecht op de markt
Zijn jongere broer Gaius nam de populistische mantel over. Hij verkocht zijn dure huis op de Palatijn en ging in de buurt van de markt wonen. Toen daar een keer een gladiatorengevecht werd gehouden, bouwden enkele rijke Romeinen er tribunes omheen. Zo hadden ze zelf beter zicht – en wie ook wat wilde zien, moest een plekje huren.
Gaius stak een stokje voor deze streek van de Romeinse elite. Hij liet de tribunes ’s nachts afbreken, zodat iedereen de volgende dag gratis en voor niks de gevechten kon zien. Het volk vond het prachtig, schrijft Plutarchus, maar de elite was woedend over Gaius’ „gewelddadige en aanmatigende bemoeienis”.
Vergeleken met Gaius waren de andere sprekers in de stad „niet beter dan kinderen”, aldus Plutarchus. Die andere sprekers besloten daarom maar in 121 v.Chr. ook hem te vermoorden, nadat hij had voorgesteld gratis graan aan het volk uit te delen.
Met het verdwijnen van de Romeinse republiek was het ook voor een tijd gedaan met het populisme. Immers: zonder democratie – hoe gebrekkig ook – heeft het bespelen van de volkswil weinig zin. In de tijd van het feodalisme, met zijn keizers en koningen, lag de macht bij de gekroonde hoofden.
De journalist Jean-Paul Marat donderde tegen de elites van wie het hoofd moest worden afgehakt
Toch overleefde het idee dat de soevereiniteit van magistraten en die van het volk twee verschillende dingen zijn. Dat kwam omdat geleerden in de Middeleeuwen het Romeins recht, waarin deze afzonderlijke principes waren vastgelegd, bleven bestuderen. Toen in de achttiende eeuw de Verlichting opkwam, maakte ook het populisme een comeback.
Het idee van een volonté générale vloeide in 1755 uit de pen van Jean-Jacques Rousseau. De wil van het individu moest volgens deze filosoof ondergeschikt worden gemaakt aan die van het collectief, het volk.

De populistische journalist en politicus Jean-Paul Marat werd in 1793 vermoord. Schilderij van Jacques-Louis David.
Beeld Musées Royaux des Beaux-Arts
Tijdens de Franse Revolutie (1789) en de bloedige Terreur erna lag de macht bij die politicus die erin slaagde sans-culottes, de laagste klasse Parijzenaars, voor zijn karretje wist te spannen. Iemand als de journalist Jean-Paul Marat donderde in zijn krant L’Ami du Peuple tegen de elites van wie het hoofd moest worden afgehakt.
Het moderne populisme ontstond, zoals gezegd, aan het eind van de negentiende eeuw. In Rusland gingen toen de zogenoemde narodniki naar het volk op het platteland om dat op te zetten tegen de autocratie van de tsaar, terwijl in de Verenigde Staten mensen in het geweer kwamen tegen de rijkdom en almacht van de robber barons als Andrew Carnegie, Cornelius Vanderbilt en John D. Rockefeller.
Belangen van kleine boeren
De People’s Party – die ook wel de Populist Party of kortweg de Populists werden genoemd – ontstond in de jaren 1890 in het zuiden van de Verenigde Staten. Daar behartigde ze de belangen van kleine boeren. Zo stelde de jonge politicus William Jennings Bryan voor de inflatie op te laten lopen zodat deze mensen minder leden onder hun schulden. „Niemand zou moeten lijden op een kruis van goud”, vond hij.
De People’s Party verdween begin twintigste eeuw weer van het toneel, mede omdat de Democratische partij sommige standpunten overnam. Niemand deed dat vuriger dan Huey Long uit Louisiana, die in 1928 gouverneur van die staat werd en later als senator naar Washington ging.

De populistische senator Huey P. Long tijdens een van zijn beroemde speeches.
Foto Bettmann Archives/Getty Images
Long stond bekend om zijn sappige quotes. „Een man is geen dictator als hij een opdracht van het volk krijgt en die uitvoert”, was er eentje. Een ander: „Elke man een koning – dat is mijn motto.” En: „Wij vinden niet dat er geen rijken mogen zijn. Wij stellen alleen dat een man genoeg heeft als hij meer bezit dan hij, zijn kinderen en hun kinderen kunnen uitgeven.”
Long koesterde een excentriek imago. Zo ontving hij soms gasten gekleed in een pyjama. Hij werd in 1935 vermoord door de zoon van een politieke opponent. Er kwamen 200.000 mensen naar zijn begrafenis in Baton Rouge.
Volk tegenover elite
Dit soort links populisme was aan het eind van de twintigste en begin van de eenentwintigste eeuw vooral populair in Zuid-Amerika – denk aan politici als de Argentijnse president Juan Perón en meer recent Hugo Chávez in Venezuela en Evo Morales in Bolivia. In de Verenigde Staten en Europa kreeg het populisme in deze periode een rechts, nativistisch karakter waar populisten het eigen volk tegenover de door de elite binnengelaten migranten zetten.
In 2010, toen Donald Trump voor het eerst overwoog de politiek in te gaan, zette adviseur Steve Bannon een winnende strategie voor hem uit: hij moest opkomen voor de gewone man en zich afzetten tegen de elite die achter de schermen aan de touwtjes trekt. Trump: „Dat vind ik prachtig. Dat ben ik: een popularist.” Bannon: „Nee, nee, het is populist.” Trump: „Ja, ja, popularist.”
Het populisme blijkt dus zelfs voor wie de term niet goed kan uitspreken een vruchtbare politieke strategie. Argwaan ten opzichte van de gevestigde orde en economische onzekerheid in een veranderende wereld blijken anno 2025 nog even goed aan te boren als in Athene, drieduizend jaar geleden.

De Amerikaanse president Donald Trump noemde zichzelf een „popularist”.
Foto Scott Olson/Getty Images
