Inventief en onverschrokken, een pionier in funk, soul en psychedelica. Arrangeur, componist, liedjesschrijver, een wonderkind dat op zijn zesde piano kon spelen en op zijn elfde drum en gitaar. Sylvester Stewart alias Sly Stone heeft de muziekwereld in de jaren zestig en zeventig opgeschud en verrijkt. Maandag overleed hij op 82-jarige leeftijd in Los Angeles, hij was al enkele decennia uit beeld wegens zijn drugsverslaving.
Na een door kerkbezoek gekleurde jeugd in een religieus gezin in Noord-Californië werd Sly Stone in 1966 voorman van zijn band Sly & The Stoners, later omgedoopt tot Sly and the Family Stone. Het was een van de eerste ‘gemengde’ popgroepen waarin mannen én vrouwen speelden, onder wie zijn zuster Rose op keyboard en zijn broer Freddie op gitaar.
In 1969 was ‘Everyday People’ hun eerste Amerikaanse nummer-één hit. Het liedje had de typische Sly Stone-elementen: een zware groove en transparant arrangement als fundament voor een deken van zangstemmen: de in de kerkbanken getrainde harmonieën van de familie Stone. Het zowel weemoedige als uitbundige lied betekende ook hun entree in de popwereld. Andere hits waren ‘Dance To The Music’ (1967) en ‘Stand!’ (1968).
Sly Stone bedacht de structuur van een nieuw nummer, en liet zijn vaardige muzikanten in de studio met eindeloos veel ‘takes’ (opnamen) tot een instrumentatie komen. Een van de groepsleden was bassist Larry Graham, die met zijn originele spel (slapping, een soort slaan op de snaren, bedoeld om op een felle drumklap te lijken) veel navolging zou krijgen. De zorgvuldig gedoseerde funk – met delen psychedelica, rock en soul – zou het publiek ook live in vervoering brengen.
Paarssatijnen pak
In deze roerige Amerikaanse late jaren zestig (Vietnamoorlog, burgerrechtenbeweging) sprak ‘hippie’ Sly Stone zich uit over politieke en sociale onderwerpen, en was daarbij voorstander van vreedzame oplossingen. Hun optreden op hippie-festival Woodstock in 1969 werd in meerdere opzichten een keerpunt. Om half vier in de ochtend begon het optreden waarbij zijn leuze ‘I want to take you higher’ voor een groot deel van het 100.000-koppige publiek inderdaad werd waargemaakt. Sly, in paarssatijnen pak vol franje, was de funkmessias.
Sly Stone in 1971 bij een tv-optreden. Foto Richard Creamer/Michael Ochs Archives/Getty Images
Na Woodstock groeide de populariteit van zijn band zozeer, dat de druk volgens hemzelf „te groot” werd. Ze traden op in steeds grotere stadions, tijdens steeds langere tournees. De politieke beweging Black Panthers wilde dat hij zich radicaler zou uitspreken, en 100.000 dollar zou doneren. Maar Stone was geen black nationalist, hij was voor iedereen.
Ondertussen gebruikte hij meer drugs. Bij optredens verscheen hij uren te laat of helemaal niet en droeg hij een vioolkist vol cocaïne bij zich.
Hij schreef nog het geweldige ‘Thank You (Falettinme Be Mice Elf Agin)’ – ‘Thank you for letting me be myself again’ – en musiceerde urenlang met vrienden Ike Turner en Bobby Womack, terwijl zijn eigen bandleden er genoeg van kregen.
Zelfs uit tegenslag wist Stone nog voordeel te peuren. Toen drummer Greg Errico ontslag nam, kocht hij een primitieve drumcomputer. Hij gebruikte hem op eigenwijze manier – door de tel te verleggen – wat uiteindelijk de basis vormde van de tijdloos mooie soulfunk-ballade ‘Family Affair’.
Uit elkaar
‘There’s A Riot Goin’ On’ (1971) werd een duister maar dansbaar meesterwerk. Het album, met teksten over persoonlijk en maatschappelijk onbehagen, werd slecht ontvangen. De boodschap zou te negatief zijn. Het ‘witte’ publiek haakte grotendeels af. In 1974 ging de originele versie van de Family Stone definitief uit elkaar.
In de film Sly Lives! (aka The Burden of Black Genius), dit jaar gemaakt door bewonderaar Ahmir ‘Questlove’ Thompson (drummer van The Roots), vertelt funkvriend George Clinton dat ze de jaren zeventig en tachtig goeddeels besteedden aan het scoren van drugs. Ze werden tientallen keren gearresteerd.
In de jaren negentig zou een hele hiphopgeneratie hem eer betuigen: Outkast, LL Cool J, Beastie Boys, A Tribe Called Quest, allen sampleden ze zijn werk
De film documenteert ook Stones invloed op andere muzikanten. Zo liet jazztrompettist Miles Davis zich door hem inspireren voor zijn funky On The Corner (1972). Stone inspireerde de stijl van funkartiesten als George Clinton en Bootsy Collins. Jimmy Jam en Terry Lewis, de producers van Janet Jackson, sampleden enkele seconden van zijn ‘Thank You (Falettinme Be Mice Elf Agin)’ voor haar doorbraakhit ‘Rhythm Nation’, net als later Lenny Kravitz, Snoop Dogg met Dr. Dre, Michael Jackson en Vanilla Ice zouden doen.
In de jaren negentig zou een hele hiphopgeneratie hem eer betuigen: Outkast, LL Cool J, Beastie Boys, A Tribe Called Quest, allen sampleden ze zijn werk. Prince was sinds begin jaren tachtig al Stone-adept. Ook hij koos een ‘diverse’ begeleidingsband met mannen en vrouwen; hij deelde met Stone een liefde voor grappige songtitels (‘Anotherloverholenyohead’, 1986) en de grote muzikale toewijding om cocktails te brouwen uit soul, funk en door de gospelkerk geïnspireerde koorzang.
Intussen was Sly Stone, ondanks alle lof, een kluizenaar geworden. Dat maakte de introductie van zijn band in de Rock and Roll Hall of Fame in 1993 bijzonder. Zijn vriend George Clinton kondigde de plechtigheid aan met de woorden: „Veel mensen willen de reünie van The Beatles, ik wil de muzikanten van Sly and the Family Stone samen in een ruimte zien.” En terwijl de bandleden zeiden „Helaas zijn sommigen van ons er nu niet bij”, kwam Stone tevoorschijn en sprak enkele zinnen met als afsluiting de woorden: „Ik zie jullie snel”. Uiteindelijk zou dat bijna vijftien jaar duren, bij onder andere een optreden op het North Sea Jazz in 2007.
Wie zich afvroeg waar het constante politieke gehamer op het gevaar van asiel(zoekers), op het beperken van een vermeend ‘hoge’ instroom, en op nóg strengere asielregels toe leidt. Wat het resultaat is van de nauwelijks nog verhulde discriminerende toon van sommige politici. Die zag afgelopen dagen het antwoord bij de grens bij Ter Apel.
Daar probeerde een groepje vigilantes asielzoekers, „donkere mensen of wat er op lijkt” eigenhandig tegen te houden. Duitsland zou volgens hen vluchtelingen de grens met Nederland overzetten om de eigen instroom beperkt te houden. En als de Nederlandse overheid niets zou doen, zouden ze het zelf maar doen.
Eigenrichting, en daar nog trots op zijn ook. Dat de leider van de PVV-fractie, de grootste in de Tweede Kamer, dat toejuicht en aanmoedigt, is al een schande. Opsporing en aanhouding zijn met reden overheidsbevoegdheden, geen vrijwilligerswerk.
Erger nog was de lauwe reactie vanuit het demissionaire kabinet. Minister van Justitie en Veiligheid David van Weel (VVD) zei „de frustratie” te begrijpen, staatssecretaris van Defensie Gijs Tuinman (BBB) zei dat mensen uit de buurt van Ter Apel „echt” wisten „welke busjes het zijn waar mensen mee overkomen”. Het begrip voor deze illegale actie contrasteert pijnlijk met de dagenlange stilte na de grondwettelijk wél geëigende actie, de rodelijndemonstratie waarbij 100.000 mensen hun zorgen uitten over ander kabinetsbeleid.
De woorden van de bewindslieden gingen ten minste nog gepaard met een ‘foei niet doen’, houd je aan de wet. Maar wanneer de overheid niet onmiddellijk stevig en corrigerend handelt, dreigt dergelijk vigilantisme, dergelijke eigenrichting, normaal te worden.
Van Weel herhaalde bovendien weer eens de mythe dat Nederland „de huidige instroom” van asielzoekers niet aankan. Alsof asiel de kristallisatie is van andere problemen als woningnood en wachtlijsten. De aantallen asielaanvragen zijn, in heel Europa, lager dan in voorgaande jaren. Nederland heeft géén asielcrisis, wél een probleem met een kleine groep overlast gevende ‘veiligelanders’, die het beeld helaas bepalen.
Nederland heeft vooral een opvangcrisis. Veroorzaakt door jarenlang schommelend beleid, met als dieptepunt het geharrewar over de spreidingswet, die over twee weken ingaat maar zonder landelijk politiek draagvlak. Het enige resultaat van dit halfslachtige kabinetsbeleid – wel zeggen de wet te zullen intrekken, maar dat (nog) niet voor elkaar krijgen én geen alternatief bieden – is dat lokale volksvertegenwoordigers te maken krijgen met protesten en zelfs bedreigingen, en huiverig worden hun wettelijke taak te vervullen.
Terwijl de spreidingswet is bedacht om de schrijnende toestanden in Ter Apel en Budel tegen te gaan, waar mensen buiten moesten slapen als er geen plek meer was in de aanmeldcentra. Om de overlast daar te verkleinen. De wet bood duidelijkheid: elke gemeente zou, op basis van het inwonertal, asielzoekers opnemen. Solidariteit dus.
Eenzelfde halfslachtigheid geldt de grenscontroles die minister Faber van Asiel (PVV) invoerde. Zoals de Rekenkamer vorige week concludeerde, zijn de gerichte controles die de marechaussee al jaren deed, veel effectiever. Dát is de boodschap die ‘bezorgde burgers’ moeten horen. Dit land verdient een eerlijk debat over asiel, gespeend van symboliek en retoriek.
Minuut 63 was zijn moment. Het oprichtingsjaar,1963, van de club. Dan stond Peter Zoontjes alias ‘Jomanda’ op van zijn stoel, eerste rij vak K, en rende met de clubvlag voor de Oosttribune langs. Elke thuiswedstrijd. En toen-ie op leeftijd raakte en de tijd niet meer zo scherp had, telden zijn medesupporters af van 62.50. „Tien… negen…” En toen hij niet meer rennen kon, richtte de hele tribune zich klokslag 63 op en zong „Gaan staan als je voor Telstar bent.”
„Vond-ie fantastisch”, zegt Jacco Korbee, die bovenin vak I al die jaren uitkeek op zijn goede vriend. „Omdat hij wist: we zingen niet alleen voor Telstar, maar ook voor hem.”
Goh, wat zíjn dit toch voor dagen, verzucht Korbee (50) thuis in Velsen-Noord, terwijl hij in het shirt van de Witte Leeuwen een bakkie zet voor de gast – „Senseo of Dolce Gusto?”. Op een tegeltje in de gang staat ‘Smile and the world is with you’ en met zijn pretoogjes en brede glimlach doet Korbee zijn best. Maar „het is een rollercoaster”.
De thuiswedstrijd tegen Willem II op Hemelvaartsdag. Toen stond de 85-jarige ‘Jomanda’ nog ouderwets de boel op te hitsen, vooraan met z’n toeter. Korbee sprak ’m de dag erna en toen was er nog niks aan de hand. Ja, z’n rug. Hij moest de uitwedstrijd zondag in Tilburg missen. Al die trappetjes naar het uitvak… Voor het eerst in 47 jaar kon Telstar promoveren naar de Eredivisie, maar dé supporter had dé wedstrijd moeten missen. „Vond-ie vreselijk.”
De euforie van zondag. Met tien bussen begeleid door motoragenten naar Tilburg. „Machtig gevoel.” Korbee moest terugdenken aan Zwolle-uit, toen-ie ooit hartje winter met zes man in het uitvak stond. Kregen ze weer eens met zoveel-nul op hun flikker en weer dat hele eind terug. Maar chagrijn? Nee. „We maakten er een lekker dagje uit van.”
Telstar is een cúltclub en dat is precies de reden dat Korbee, ooit fanatiek Ajax-supporter, de Witte Tijgers in zijn hart sloot. In Amsterdam was er na elk verlies koppijn want het grote Ajax móét winnen. En na de rellen in Beverwijk in 1997, waarbij een dode viel, werden ook de regels strenger en toen voelde Korbee zich er niet meer thuis. „Ik voelde me een nummer.”
Terwijl, bij Telstar zeggen spelers je gedag bij de training. Geen gedoe met clubcards, een seizoenkaart voor 162,50 euro – „bij de middenstip!” – en tientallen vrijwilligers die de club maken. Zoals ‘Jomanda’, zo genoemd omdat-ie eens met een door het medium ingestraald billboard de uitslag goed voorspelde.
De roze, nee, witte wolk na de winst uit in Tilburg. „Géweldig.” Maar Korbee maakt zich ook zorgen. Kan Telstar straks tussen de grote jongens zijn identiteit behouden? En gaan al die nieuwe supporters – „glory chasers” – het niet verpesten? Nu al ziet hij de regels strenger worden.
„Missie volbracht”, had ‘Jomanda’ vorige week nog tegen Korbee gezegd toen die ’m feliciteerde met zijn 86ste verjaardag. Maar ging dat nou over Telstar, of over zichzelf?
De witte wolk is nu een donkere want vrijdag overleed zijn kameraad. Opstaan in minuut 63 zal blijven, daar is Korbee van overtuigd. En voor het afscheid deze week in het stadion namen alle supporters een witte roos mee. En Korbee ook een klein, wit leeuwtje, „voor op z’n stoel”.
Freek Schravesande doet elke donderdag ergens vanuit Nederland verslag.
Nederland staat stil. Het land dat ooit bekendstond om zijn planmatige vooruitgang is verlamd geraakt. De wooncrisis blijft zich uitbreiden, omdat we er niet in slagen genoeg woningen te bouwen. Duizenden bedrijven staan op een wachtlijst voor het elektriciteitsnet, omdat de uitbreiding van duurzame infrastructuur te traag gaat. En de aanleg van de Lelylijn – de hogesnelheidsverbinding naar het noorden – is opnieuw uitgesteld.
Voor oplossingen hoeven we uiteraard niet op de conservatieven te rekenen. Geheel trouw aan hun naam behouden die liever dan dat ze bouwen. Het huidige kabinet heeft niet verrassend klimaat- en stikstofdoelen op de lange baan geschoven.
Frappanter is dat ook progressieven vergeten lijken te zijn wat het betekent om centraal, daadkrachtig en toekomstgericht te regeren. Links stond ooit voor grote projecten en collectieve vooruitgang, maar kiest nu steeds vaker voor het individu; kleinschalige, lokale, en vooral macht-loze alternatieven. Waar progressief beleid in de twintigste eeuw synoniem stond voor Vinex, verkaveling en vangnet – grootschalige projecten die radicale verbetering brachten – lijkt het nu vooral heil te zien in zelfredzaamheid. Herenboeren om het voedselsysteem te verduurzamen, lokale energiecoöperaties voor stroomvoorziening, en decentrale burgerraden om burgers een gevoel van inspraak te geven. Gecentraliseerde macht is verdacht geworden.
De gedachte daarachter is op zich begrijpelijk: macht corrumpeert, dus laten we macht spreiden. In zijn boek Why Nothing Works beschrijft de Amerikaanse socioloog Marc Dunkelman hoe het progressieve denken altijd een spanning kent tussen twee stromingen: de ene gelooft in een sterke, soms paternalistische overheid (power up), de andere ziet juist centrale macht als probleem, en pleit voor individuele rechten en radicale decentralisatie (power down).
Links is bang voor macht
In de vorige eeuw domineerde de eerste stroming, ook in Nederland. We trokken een hele provincie, Flevoland, uit de zee. De sociaaldemocratische minister Sicco Mansholt verloste keuterboeren uit de armoede via nationale ruilverkaveling. Onder PvdA-leider Willem Drees bouwde Nederland een uniek sociaal vangnet op: pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheid. De gedachte was eenvoudig: een sterke staat kan grote problemen oplossen. En zo geschiedde.
Het ging mis toen burgers vaker het idee kregen dat de overheid te ver ging in de uitoefening van haar macht. In Amsterdam leidde de geplande aanleg van een snelweg door de stad tot de Nieuwmarktrellen van 1975: het linkse stadsbestuur wilde zonder inspraak een wijk platgooien. Zulke excessen ondergroeven het vertrouwen in centrale sturing. De progressieve vleugel die vertrouwde op de staat verloor haar zelfvertrouwen. Sindsdien is links bang voor macht – de power-down-tak is leidend.
En dat pakt slecht uit. Het huidige wantrouwen jegens macht voedt uiteindelijk een conservatieve agenda. Was het niet VVD-premier Mark Rutte die de participatiesamenleving introduceerde – de terugtredende overheid die burgers opdraagt het zelf maar op te lossen? De kleinschalige initiatieven van links passen daar naadloos in. Grote bedrijven en conservatieve machthebbers lachen intussen in hun vuistje: ze weten dat die versnipperde initiatieven hun positie nooit echt bedreigen. Zonder een krachtige overheid blijven zij aan de touwtjes trekken.
Links moet zich hiervan losmaken. Het moet durven de balans weer over te laten slaan naar meer power up. De glorietijd van het progressieve denken viel samen met het geloof in een sterke, organiserende staat. Dat is geen toeval – het is een les. Stop met het koesteren van machteloze decentralisatie. Herwin de centrale macht, en gebruik haar voor publieke vooruitgang.
Een herwaardering van de overheid betekent ook dat we haar weer serieus moeten uitrusten. Decennia van neoliberaal beleid hebben de staat uitgekleed: kennis werd uitbesteed en expertise afgebouwd, zoals beschreven in het boek The Big Con, van Mariana Mazzucato en Rosie Collington. Als we willen dat de overheid weer regie voert, moet ze ook weer weten hoe. Het uitbesteden aan consultancybedrijven moet vervangen worden door het inhuren van ambtenaren met inhoud. Mensen die minder speelbal zijn van lobbygroepen en NGO’s, maar die weten wat ze doen en die argumenten zelf kunnen wegen.
Regels als blokkade
De angst voor macht en het uitkleden van de overheid heeft bovendien nog een probleem gecreëerd: overregulering. In hun boek Abundance beschrijven de Amerikaanse journalisten Ezra Klein en Derek Thompson hoe regels die ooit terecht zijn ingevoerd omdat ze burgers moesten beschermen tegen vervuiling, onveiligheid of machtsmisbruik, zowel van bedrijfsleven als van overheid, nu vaak een blokkade vormen voor progressieve doelen. Hun analyse lijkt ook op te gaan voor Nederland. Zo houden geluids- en verkeersveiligheidsnormen al jaren de bouw van een grote wijk in Amstelveen tegen, voorkomt een minieme stijging van het risico van de nabijheid van een chemische fabriek de aanleg van een wijk in Amsterdam en lukt het een enkel echtpaar in Weesp om op basis van milieuregels de bouw van een hele woonwijk te blokkeren. En overal in Nederland wordt de bouw van windparken voor een duurzaam stroomnetwerk gefnuikt door lokale bezwaren. Steeds opnieuw wordt het algemeen belang, de commons, ondergeschikt gemaakt aan de angsten en grieven van een paar individuen.
Zo krijg je progressieven die zeggen de woningcrisis te willen oplossen, maar niet willen bouwen. Die het klimaat belangrijk vinden, maar vernieuwing van het stroomnet tegenhouden. Die pleiten voor beter openbaar vervoer, maar zich neerleggen bij stikstofregels die spooruitbreiding blokkeren. Win daar maar eens verkiezingen mee.
Grote bedrijven en conservatieve machthebbers lachen intussen in hun vuistje; zonder een krachtige overheid blijven zij aan de touwtjes trekken
Betekent dat dat wij voor het neoliberale buzzword deregulering pleiten? Nee, de essentie van deregulering is een visie waarbij de overheid per definitie een sta-in-de-weg is. Het laat bedrijven en de markt bepalen, zonder na te denken over rechtvaardigheid of over een betere samenleving. Wij streven niet naar afbraak van regels in het algemeen, maar naar een betere balans tussen de rechten van individuen aan de ene kant en het algemene belang aan de andere kant.
Het is ontnuchterend om te zien waar we vandaan komen. De Afsluitdijk: gestart in 1927, voltooid in 1933. Vergelijk dat met de bouw van de brug over het Amsterdamse IJ. Een flutstukje, maar de verwachting is dat de oversteek niet voor 2034 gereed is. En dan de kerncentrale in Borssele: gebouwd in vier jaar en vier dagen. Zet dat af tegen de twee kerncentrales die Nederland nu van plan is te bouwen: die staan er niet voor 2040. Nog een voorbeeld: in 1973 bouwde Nederland 158.000 woningen, vorig jaar kwamen we niet verder dan 69.000.
Power up, niet down
In Abundance beschrijven de auteurs hoe de Verenigde Staten worstelen met de aanleg van een hogesnelheidslijn van San Francisco naar Los Angeles: na jaren van inspraak en juridische getouwtrek rond milieuwetgeving ligt er een schamele 800 kilometer spoor. In diezelfde tijd bouwde China maar liefst 37.000 kilometer. Natuurlijk is China niet iets wat we na moeten streven, dat snappen Klein en Thompson ook wel. Maar ergens tussen China en het westen moet een middenweg liggen, die ook Nederland weer laat bouwen.
Een laatste verklaring voor de progressieve aversie tegen macht ligt in het duurzaamheidsdenken dat sinds de jaren 70 opkwam. Het rapport Limits to Growth (Grenzen aan de Groei) van de Club van Rome in 1972 veranderde het progressieve wereldbeeld: economische groei, technologische vooruitgang, en een sterke, moderne overheid werden niet langer gezien als verheffend, maar als uitputtend – de oorzaak van alle milieuproblemen. De mens kon duidelijk niet met de haar gegeven verantwoordelijkheid omgaan. Progressief associeerde gecentraliseerde macht en technologische vooruitgang vanaf dat moment met overmoed en gevaar. We konden maar beter een stapje terug doen, richting kleinschalig, sober en decentraal.
Zo ontstond een progressieve ideologie die moeilijk te verkopen is. Waar links ooit streed voor „electricity for all”, wil het nu energieverbruik beperken. Waar PvdA’er Joop den Uyl in de jaren zeventig nog iedereen een auto beloofde, pleit links nu vooral voor minder reizen. En terwijl links vroeger inzette op economische groei om de arbeider te verheffen, worden hem nu verworvenheden ontnomen.
Maar duurzaamheid en stijgende welvaart hoeven geen tegenpolen te zijn. Het is prima mogelijk om de economie te laten groeien, tegelijk de uitstoot te verlagen, en niet de kosten op de zwakste schouders te verhalen. Om meer natuur te creëren én voldoende voedsel te produceren. Technologie vormt niet alleen een risico, maar biedt meer mensen een kans om mee te doen in de samenleving. Om dit allemaal voor elkaar te krijgen is één ding nodig: een sterke overheid die gelooft in grootschalige, collectieve oplossingen. Links moet de toekomst weer als kans zien in plaats van als risico. Power up, niet power down.
Dit kunnen we doen
Laten we daar alvast op voorsorteren. Wat zouden we kunnen doen als progressieven weer durven?
Allereerst starten we een nieuwe herverkaveling van Nederland. Deel het land in drie zones: een agrarische hoofdstructuur waar duurzaam intensief wordt geboerd, een ecologische hoofdstructuur waar ruimte is voor natuur, en een zone voor extensieve landbouw die wordt gecombineerd met zorg, recreatie en voedseleducatie. Ja, dat betekent dat sommige boeren zullen moeten verplaatsen of stoppen. Maar het resultaat is een leefbaarder, groener en toekomstbestendig land – ook voor de boeren.
Investeer in sterke uitbreiding van het energieaanbod. Overvloedige goedkope en betrouwbare energie is de motor achter welvaart en verduurzaming. Zet in op minimaal verviervoudiging van beschikbare energie in 2050 door snelle aanbouw kerncentrales, windmolens en zonneparken. De extra energie maakt bijvoorbeeld ontzilting van zeewater mogelijk, voor drinkwater en beregening. Het levert de basis voor energieneutrale glastuinbouw, en voor electrobrandstoffen voor duurzame luchtvaart. Ook helpt het de ontwikkeling van energie-intensieve vleesvervangers, zoals precisiefermentatie en kweekvlees.
Verplaats Schiphol naar zee. Je kunt blijven sleutelen, maar de overlast en vervuiling op de huidige locatie zijn onoplosbaar. Een nieuwe luchthaven op zee biedt perspectief op duurzame luchtvaart én langdurige werkgelegenheid, met een sterke centrale cao. Het is een investering in de economie én in leefkwaliteit.
Bouw een Europees hogesnelheidsnetwerk. Als alternatief voor korte vluchten. Een project dat continentale economieën verbindt, de CO2-uitstoot vermindert en mensen dichter bij elkaar brengt. En ja, dat betekent dat er soms natuur of eigendom wijkt voor het algemeen belang.
Investeer in de juiste ontwikkeling en de grootschalige publieke beschikbaarheid van nieuwe technologieën als AI. Technologie kan zorgen voor welvaart, gemak, en innovatie, maar de ontwikkeling ervan ligt nu hoofdzakelijk in private handen, ook voor diensten die de overheid afneemt. Dat vergroot onze afhankelijkheid en verkleint onze verantwoordelijkheid. Zonder sterke overheid aan het stuur, wordt AI een middel voor winst: om mensen te vervangen in plaats van ze te verrijken. Of als efficiënter bedrijfsmodel, in plaats van als hulpmiddel om zeldzame ziektes op te sporen. De razendsnelle ontwikkeling van het Covid-vaccin laat zien wat een sterke overheid, die investeert en afspraken maakt met het bedrijfsleven, vermag.
Pas als progressieven weer plannen durven te maken – en ze durven uit te voeren – kan links het vertrouwen van een brede meerderheid terugwinnen. Niet door overal ‘nee’ tegen te zeggen, maar door volmondig ‘ja’ te zeggen tegen grootschalige projecten in dienst van het algemeen belang. Niet door de macht te breken, maar door haar terug te pakken – met dingen die we bereiken.