Filmmaker Bruno Monsaingeon kiest zijn favoriete klassieke musici van de laatste tachtig jaar

1943-1953 Yehudi Menuhin

Het is begin oktober, de beroemdste filmmaker uit de klassieke muziek, de Fransman Bruno Monsaingeon (1943), presenteert zijn nieuwste documentaire over het Franse strijkkwartet Quatuor Arod op het Schiermonnikoog Festival. Over twee maanden wordt hij tachtig. Het zomert nog, en op het terras voor zijn vakantiehuisje haalt hij herinneringen op aan hoe zijn liefde voor muziek opbloeide. „De Amerikaanse violist Yehudi Menuhin (1916-1999) groeide uit tot de rode draad van mijn muzikale bestaan. Hij was de eerste musicus die mijn hart stal. Toen ik vier jaar was hoorde ik hem op de radio met een Hongaarse dans van Brahms. Zo verbluffend dat ik besloot mijn leven aan de viool te wijden.

„Ons gezin liep niet over van muzikaal talent: vader was chirurg en moeder zat soms achter de piano. Maar ze boden me alle vrijheid om mijn fascinatie na te jagen. Ik mocht op mijn kinderfiets in Parijs zelf naar concerten van alle grote vioolvirtuozen, en ze gaven me geld om partituren te kopen.

„Menuhin bezat van alle violisten de meeste uitdrukkingskracht. Zijn spel kon uiteenlopende persoonlijkheden belichamen: van verfijnd tot barbaars, net waar een stuk om vroeg. Hij weet me altijd tot tranen te ontroeren. Zoals zijn viool uit het niets het ‘Andante’ binnenkomt in Mozarts Vioolsonate in A Groot (K. 526) … van een onaardse schoonheid. Alle grote violisten droegen het stempel van de periode waarin ze leefden, Menuhin zweefde tijdloos door de ruimte.”

1953-1963 David Oistrach

„Op mijn tiende bezocht ik een recital van de Russische violist David Oistrach (1908-1974) waarvan ik me elke noot nog herinner. Minder verbeelding dan Menuhin, maar wel een prachtige klank en ongelooflijke beheersing van de strijkstok. Daarna ging ik naar zijn kleedkamer. Met deze man wilde ik praten. Maar hij begreep niets van mijn Frans of mijn rudimentaire Engels. Hij boog zich voorover en luisterde aandachtig naar mijn woorden. ‘Mijn kleine jongen’, zei Oistrach in zijn moedertaal, ‘voor een gesprek tussen ons zul je Russisch moeten kennen.’ De volgende dag kocht ik mijn eerste Russische leerboek. En zo stelde ik mezelf open voor een andere cultuur en beschaving.

Halverwege de jaren zestig trok ik een week met hem op in het Franse Pyreneeëndorp Prades, waar hij optrad tijdens het festival van de Catalaanse cellist Pablo Casals. Hij reed rond in een kleine Peugeot, voor het eerst zonder geheim agent in zijn kielzog. Uit angst dat talent uitweek naar het vrije Westen stuurde de Sovjet-dictatuur altijd KGB’ers mee. Hij sprak tot me met zijn eerlijke en pure muzikaliteit. Hij was een ster, maar ook bescheiden. Ik schreef hem een van mijn eerste Russische brieven. ‘Beste David Fjodorovitsj, ik droom en ik hoop, dat u op een dag alle sonates en partitas van Bach zult opnemen.’ Zijn antwoord: ‘Ik bewonder deze stukken, maar voel me er nog niet klaar voor.’”

1963-1973 Sviatoslav Richter

„Ik zag de Russische pianist en componist Sviatoslav Richter (1915-1997) voor het eerst in Parijs in 1964. Een uitverkocht recital met stoelen rondom hem op het podium. En daar zat ik. Hij begon aan Prokofjevs

‘Piano Sonata No. 4’ met zoveel geweld dat de vleugel wegreed en er meteen een snaar brak. Zijn aanpak overweldigde me.

We raakten bevriend nadat hij eens op initiatief van de jonge Hongaarse pianist Zoltán Kocsis – die ik goed kende – bij mij thuis in Parijs kwam repeteren. Mijn appartement was klein. De KGB-agent droeg me op hem in de gaten te houden, want zij kon niet blijven. Maar ik wilde niet in de weg lopen, dus vertrok ik na verloop van tijd. Bij terugkomst was Richter verdwenen. Er was ruzie geweest met de benedenbuurvrouw, die vroeg of het raam dicht kon, omdat ze met die herrie niet kon werken. Richter kreeg een woedeaanval, gooide etensborden kapot op de vloer en vertrapte zijn bril. Vijf dagen lang bleef hij spoorloos, voordat hij bij een repetitie opdook alsof er niets gebeurd was.

„Hij was een eenzelvige en raadselachtige figuur, die mijn verzoeken voor een film van zich liet afglijden. Tot een dag in september 1995, twee jaar voor zijn dood, toen hij me uitnodigde voor een bezoek. Richter woonde al een half jaar in een Parijs’ hotel, zonder zich buiten te vertonen. Er gingen zoveel verhalen over hem, zei hij, dat het tijd was om zaken recht te zetten in een biografie. Maar ik ben geen schrijver, vertelde ik hem. Dezelfde nacht maakte ik een filmscenario en faxte dat naar zijn hotel. Ik verwees daarin naar een romanfiguur van Marcel Proust, de actrice La Berma, die zegt dat zij aan het genie van het toneelstuk het genie van haar eigen spel toevoegt. ‘Denk je dat er genialiteit kan schuilen in interpretatie?’ schreef ik hem. Ik denk dat die zin hem overhaalde om de film te maken. Het is belangrijk om als filmer ook de verbeelding van je onderwerp te prikkelen.”1973-1983 Glenn Gould

1973-1983 Glenn Gould

„In de jaren zestig begeleidde ik een groep buitenlandse studenten in Moskou. Op een vrije middag kocht ik voor zestig roebel een doos met zestig klassieke platen. Op de slaapzaal in de universiteit stond een kleine grammofoon. In die doos vond ik een opname van de Bach-inventionen door de Canadese pianist Glenn Gould (1932-1982), van wie ik alleen de naam vaag kende. Maar ik hield van Bach. Hij is voor mij de grootste kunstenaar uit de geschiedenis. Die kleine plaat betoverde me, eenzelfde ervaring als op mijn vierde bij Menuhin. Goulds spel sprak: kom met me mee. Hij oversteeg alles wat ik op piano gehoord had.

„Op mijn 27ste schreef ik Gould een brief met de vraag of ik een film met hem mocht maken. Ik was toen nog niet eens een beginneling op dat gebied . Maar Gould schreef terug. ‘Je ideeën intrigeren me, bezoek me in Toronto.’ Tien jaar lang zagen we elkaar, schreven brieven en maakten films. Ik herinner me de ochtend na de eindmontage van de Goldbergvariaties. Na een nacht doorwerken verlieten we uitgeput de ondergrondse in New York. Ik zag gesprongen aders in zijn ogen. Mijn vlucht naar Parijs ging later die dag. ‘Je kunt niet vertrekken’, zei Glenn. ‘We moeten de film bekijken als gewone toeschouwers.’ Die avond zagen we hem nog vijf keer. Dat tekende Glenns intensiteit. Die was onweerstaanbaar.”

1983-1993 Andrej Tsjesnokov

„Na Glenns dood volgde mijn enige niet-muzikale film, over de Russische tennisser Andrej Tsjesnokov (1966), een speler van een andere planeet. Zijn prijzengeld werd in de jaren tachtig grotendeels ingepikt door de Sovjet-autoriteiten. Hij viel me op toen hij in 1986 in de derde ronde van Roland Garros titelverdediger Mats Wilander van de baan veegde. Op de persconferentie stelden de journalisten hem voor een dilemma. ‘Mag je je prijzengeld houden?’ Bij ‘ja’ zou hij ter plekke worden uitgelachen, bij ‘nee’ liep hij het gevaar om spoorloos te verdwijnen in de achterlanden van de Sovjet-Unie. En dus antwoordde Tsjesnokov: ‘Mijn grootmoeder nam me mee naar mijn eerste tennisles.’

Een paar jaar later maakte ik opnamen met Yehudi Menuhin in de Sovjet-Unie en wist een ontmoeting te regelen. Wat ik vond van Prokofjev en Sjostakovitsj?, wilde hij als eerste weten. Het werd een film over het mysterie van de tennisser die zijn sport als kunst bedreef. Hij belde me eens na een nederlaag in Monte Carlo. Of ik hem van het vliegveld kon halen. Hij stapte de auto in en zette de radio aan. ‘Mendelssohn. Vioolconcert’, bromde hij somber. ‘Bravo, Andrej’, zei ik. Waarop hij toevoegde: ‘Opus 64.’

„Hij was de Oistrach van het tennis. Een wonderbaarlijk talent, beweeglijk, met een diepzinnig gevoel voor strategie. Als kind had hij nooit een goede trainer. We waren eens een week in Italië bij de Tsjech Ivan Lendl, toen nummer één van de wereld. Ze sparden elke ochtend. Op de terugweg van een sessie zei Lendl tegen mij: ‘Met een betere opleiding had hij nu op mijn plek gestaan.’”

1993-2003 Nogmaals Menuhin

„De dood van Menuhin overschaduwt dit decennium. De gebeurtenis vernielde iets moois in mijn leven. Hij stierf op 12 maart 1999. Zijn laatste brief was aan mij gericht, geschreven op de 11de, aangekomen op de 13de. ‘Een zin voor het nederige en oneindige beheerst me’, schreef hij. Daarna trok ik me negen maanden in alle eenzaamheid terug om een boek over hem te schrijven. De zondag voor zijn dood had hij een concert ergens buiten München gehad en keerde laat terug. De gezondheid van zijn vrouw was broos, dus ging hij nog even terug naar Londen met een privéjet om zijn vrouw te zien. De ontmoeting deed hem veel verdriet. Ze overstelpte hem met verwijten. Hij vertrok naar Berlijn met een zwaar gemoed. Daar aangekomen belandde hij in het ziekenhuis met ademhalingsproblemen. De eerste dagen ging het beter. Maar op donderdag deed zich een crisis voor en stierf hij. Nergens in zijn brief schreef hij iets wat erop duidde dat hij de dood voelde naderen. Hij was de meest iconische klassiek musicus van de twintigste eeuw, een universele figuur die stond voor idealen die breder dan muziek waren, en die de open geest en verbeelding uit de kindertijd wist te bewaren.”

2003-2013 Dietrich Fischer-Dieskau

„Met de Duitse bariton Dietrich Fischer-Dieskau (1925-2012) werkte ik ruim twintig jaar, van het einde van de jaren tachtig tot aan zijn dood. Ik kon met bewondering kijken naar zijn toewijding. Hij bezat een groot ego maar tegelijkertijd een geplaagde geest. ‘Ich denke’, zei hij op een dag, ‘ich habe umsonst gelebt.’ De kwellende angst voor een vergeefs bestaan. De gruwelijke bekentenis trof me. Hoe immens is zijn bijdrage aan het Duitse lied, de opera, het oratorium? Zijn eerste opname van Bachs Matthäus-Passion op zijn 22ste in 1947. De aria ‘Mache dich, mein Herze, rein’. Wonderbaarlijk.”

2013-2023 Een nieuwe generatie

„De laatste tien jaar heb ik me vooral gericht op een nieuwe generatie musici. Een film over Bachs Goldbergvariaties met de Franse pianist David Fray (1981). De roadmovie met de eigenzinnige Poolse pianist Piotr Anderszewski (1969), een magiër die niet gelooft in de bestaande conventies over een muzikale loopbaan. En nu een documentaire over het jonge Quatuor Arod. Het strijkkwartet is een soort obsessie. Het gevoel van roeping dat erbij hoort, die volledige overgave die ik herkende in de Arod-jongens. En de andere musici die ik filmde, dat zal me tot mijn dood blijven fascineren.”




Leeslijst