Spanje, Frankrijk, Oostenrijk en de Europese Unie hebben maandag afkeurend gereageerd op de dringende oproep van de Israëlische premier Benjamin Netanyahu om de VN-vredestroepen van UNIFIL uit Zuid-Libanon te laten vertrekken.
De Spaanse premier Pedro Sanchez zei dat van terugtrekking van UNIFIL geen sprake zal zijn. Hij veroordeelt de oproep van Netanyahu, die de vredestroepen beticht van partijdigheid in het conflict tussen Israël en Hezbollah. Volgens de Franse minister van Buitenlandse Zaken is „de bescherming van vredestroepen een verantwoordelijkheid van álle betrokken partijen”. Daarmee verwees hij naar het incident van afgelopen zondag toen twee Israëlische tanks een VN-basis in Libanon binnendrongen. Vijftien blauwhelmen raakten daarbij gewond.
Ook Oostenrijk, in Europa de grootste bondgenoot van Israël, reageerde afkeurend op de uitspraken van Netanyahu en op de aanval op de VN-basis. Alexander Schallenberg, de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken, noemde de aanvallen „simpelweg onacceptabel” en zei dat UNIFIL niet uit de regio zal vertrekken. „Nee, ze zullen zich niet terugtrekken”, zei hij. „Ja, ze zullen blijven om hun mandaat te vervullen en ja, we verlangen van alle partijen dat ze dit mandaat en de veiligheid van onze blauwhelmen zullen respecteren”.
‘Onacceptabel’
De buitenlandchef van de Europese Unie, Josep Borrell, zei maandag dat het werk van UNIFIL in Libanon, waaraan zestien Europese lidstaten hun bijdrage leveren, „erg belangrijk” is. Ook noemde hij de aanval van Israël op de VN-basis „compleet onacceptabel”.
Netanyahu verwijt de secretaris-generaal van de VN, António Guterres, dat hij het met werk van UNIFIL in Libanon opzettelijk het Israëlische leger zou tegenwerken, en daarmee partijdig zou zijn in de oorlog. Volgens Netanyahu zijn de blauwhelmen een menselijk schild voor Hezbollah. Mede daarom verklaarde hij Guterres vorige week tot persona non grata.
Borrell benadrukte maandag dat niet Guterres, maar de veiligheidsraad van de VN beslist over de vraag of UNIFIL in het gebied actief blijft, „dus stop met verwijten richting Guterres”, aldus Borrell.
Waarom ontwikkelt het ene land zich tot een rijke natie, terwijl het andere zich niet kan ontworstelen aan armoede? Met hun onderzoek naar deze hoofdvraag zijn Daron Acemoglu, Simon Johnson en James Robinson dit jaar onderscheiden met de Nobelprijs voor Economie. De drie politiek economen doen al meer dan 25 jaar onderzoek naar welvaartsverschillen tussen landen.
Zo onderzoekt het drietal hoe het kan dat er grote inkomensverschillen tussen landen blijven bestaan. Inmiddels is wereldwijd de rijkste 20 procent van de landen dertig keer rijker dan de armste twintig procent. En dat verschil blijft in stand. Want hoewel ook armere landen steeds rijker worden, lopen zij qua inkomen per hoofd niet in op de rijkste landen.
De Armeens-Amerikaanse Acemoglu (geboren in Turkije) en de Brits-Amerikaanse Johnson zijn verbonden aan MIT in Cambridge, Massachusetts, de Brit James Robinson aan de Universiteit van Chicago.
Verschil in welvaartsniveau
Waarom landen in welvaartsniveau verschillen, wordt volgens de drie professoren voor een belangrijk deel bepaald door hoe de maatschappelijke en politieke instituties in een land werken. Acemoglu en Robinson beschreven dit in 2012 in het boek Why Nations Fail – inmiddels een standaardwerk voor studenten politicologie en politieke economie.
Hun hypothese is dat naarmate een groter deel van de bevolking in een land de ruimte krijgt om zich economisch en politiek te ontplooien, het inkomen per hoofd van de bevolking zal toenemen. Daarvoor zijn zogenoemde „inclusieve” instituties nodig die politieke stabiliteit en rechtszekerheid bieden, en waar machthebbers aansprakelijk worden gehouden voor hun beleid. Zijn instituties „extractief”, dan is de machthebber erop uit de bevolking te onderdrukken en juist rijkdom aan de maatschappij te onttrekken. Het inkomen per hoofd van de bevolking blijft daardoor laag, zo stellen de Nobelprijswinnaars.
Een veel aangehaald voorbeeld is de scheiding tussen Noord- en Zuid-Korea. Aan weerszijden van de grens is er een groot verschil in welvaart, volgens de onderzoekers door de geldende instituties in een land. Vóór de verdeling in noord en zuid was het land op veel vlakken bijzonder eenvormig. Etnisch, cultureel en op taalgebied waren er nagenoeg geen verschillen tussen iemand uit Pyongyang of Seoul. Ná de opdeling door de Korea-oorlog hebben de twee Korea’s een totaal andere weg ingeslagen – met alle gevolgen in welvaart van dien.
Europese kolonisatie
Welvaart wordt dus gecreëerd door goed bestuur – al zijn er natuurlijk veel meer verklaringen te bedenken waarom rijke landen welvarend blijven. Om te bewijzen dat het de instituties zijn die zorgen voor welvaart, en niet andersom, kozen Acemoglu, Johnson en Robinson ervoor om historisch onderzoek te doen en de Europese kolonisatie als voorbeeld te nemen.
Ze keken daarbij onder meer naar hoeveel doden er vielen bij het veroveren van een nieuwe kolonie. Hoe meer Europese doden er vielen bij het bezetten van een kolonie, zo ontdekten ze, hoe lager daar op dit moment het inkomen per hoofd van de bevolking is.
Dat komt volgens Acemoglu, Johnson en Robinson door de staatsvorm die in deze landen is opgezet na de verovering. Met name in dichtbevolkte landen was er feller verzet tegen kolonisatie en vielen er meer doden bij de bezettende Europese machten. Om te zorgen dat de Europese kolonisator in het zadel bleef, zette die instituties op die erop gericht waren de lokale bevolking onder de duim te houden. De rijkdom vloeide naar de imperialistische machthebbers, er was niet of nauwelijks stemrecht en de bevolking diende vooral als goedkope arbeidskracht – waardoor er weinig Europeanen nodig waren om te werken. Volgens Acemoglu, Johnson en Robinson zorgen dit soort „extractieve” instituties ervoor dat landen arm blijven.
Dit in tegenstelling tot dunbevolkte kolonies, waar weinig verzet was en waar meer Europese ‘pioniers’ nodig waren om een werkend economisch systeem op te zetten. Hier moesten juist wel politieke inspraak en een werkend rechtssysteem komen. Dankzij zulke „inclusieve” instituties konden bijvoorbeeld de VS zich ontwikkelen tot een rijk land, waar een land als Angola dat niet kon – ondanks alle natuurlijke rijkdommen die het bezit. Wat de onderzoekers ook vaststelden, is dat de landen die bij aanvang van de kolonisatie vijfhonderd jaar geleden het rijkst waren, tegenwoordig relatief arm zijn.
Lees ook
De Japanse organsatie Nihon Hidankyo kreeg de Nobelprijs voor de Vrede. Lees hier waarom
Geen officiële Nobelprijs
Het onderzoek van Acemoglu, Johnson en Robinson is volgens het Nobelprijscomité van grote maatschappelijke waarde. „Een van de grootste uitdagingen van deze tijd is het verkleinen van de enorme inkomensverschillen tussen landen”, zo stelde voorzitter Jakob Svensson van het comité van de Zweedse koninklijke Academie in Stockholm die de Nobelprijs voor Economie uitreikt. „De laureaten hebben het belang van maatschappelijke instituties hierbij aangetoond.”
Het is niet voor het eerst dat de Nobelprijs voor Economie wordt uitgereikt voor onderzoek naar instituties. Eerder kregen Ronald Coase (1991) en Douglass North en Robert Fogel (1994) de onderscheiding toegekend. Econoom Joseph Stiglitz, die de Nobelprijs voor Economie in 2001 won, onderstreepte onlangs in gesprek met NRC het belang van een „rijke verscheidenheid van instituties”. Het vormt de kern van zijn nieuwe boek.
Voor Acemoglu, Johnson en Robinson geldt dat ze een bedrag van 11 miljoen Zweedse kronen mogen verdelen, omgerekend ruim 966.000 euro. De drie onderzoekers ontvangen de Nobelprijs in december.
De Nobelprijs voor Economie wordt weliswaar jaarlijks uitgereikt, maar is eigenlijk geen Nobelprijs. Dat komt omdat Alfred Nobel de prijs nooit zelf bedacht. De Nobelprijs voor Economie wordt sinds 1969 uitgereikt na een donatie van de Zweedse Centrale Bank – die dat jaar driehonderd jaar bestond. De Nederlander Jan Tinbergen ontving de eerste Nobelprijs voor Economie.
De podcast De Blankenberge Tapes, over de moord op de 27-jarige Hannah Rentmeester, heeft een Britse versie gekregen. TheMargate Murders staat sinds vorige week online en werd meteen uitgeroepen tot podcast van de week door The Guardian én The Times. „Zelfs als je denkt dat je niet van fictiepodcasts houdt, zal deze productie je overtuigen”, schrijf die laatste. Het komt zeer zelden voor dat een Nederlandse podcast vertaald wordt.
Podcastmakers Tom Hofland, Pascal van Hulst en producer Martin de Wind, die samen het Babylon Audio Collective vormen, werkte dit jaar in het Verenigd Koninkrijk aan een vertaling van hun succespodcast, met vooral in het VK bekende acteurs als Sheridan Smith (BBC-serie Two Pints of Lager and a Packet of Crisps) en Joanne Froggatt (Downton Abbey).
De Blankeberge Tapes haalde in 2019 binnen een jaar meer dan een miljoen downloads. De podcast is spannend, onvoorspelbaar en onthullend; alles wat je van een true-crime podcast verwacht. Alleen: het is geen true crime, maar een fictiepodcast. En dat hadden toentertijd maar weinig mensen door. „Het was helemaal niet onze bedoeling om mensen voor de gek te houden. We zagen ook helemaal niet aankomen dat dat zou gebeuren”, vertelt schrijver en podcastmaker Tom Hofland.
Hofland en Van Hulst namen De Blankenberge Tapes op in een Airbnb in de Vlaamse badplaats Blankenberge, binnen drie dagen en zonder script. „Improvisatie was oorspronkelijk een uit nood geboren methode voor onze eerste podcast, Babylon”, vertelt Hofland. Wegens gebrek aan geld besloten de makers voor deze fictiepodcast de rollen zelf in te spreken. „Maar we wisten: als wij gaan acteren, klinkt het vreselijk. Niemand die dat gelooft.” De oplossing voor dat probleem vonden ze in het genre van de non-fictie. Hofland: „We zijn bij binnen de VPRO opgeleid als radiodocumentairemakers en besloten de verhaal- en interviewtechnieken die we daar geleerd hebben, toe te passen op een fictiepodcast.”
Verhaspelen
Hofland en Van Hulst ondervroegen elkaar en bouwden het verhaal op uit hun geïmproviseerde reacties. „We krijgen geregeld kromme tenen van hoe hoorspelen in Nederland gemaakt worden. Het klinkt vaak gekunsteld of voorgelezen. Dat ligt denk ik niet aan de acteurs, maar aan de regie. Wij wilden een geloofwaardige fictiepodcast maken, waarbij je als luisteraar vergeet dat je naar fictie luistert.” Bij De Blankenberge Tapes pasten ze hun technieken voor het eerst toe op acteurs. Zij waren bekend met het verhaal en hun rol daarin, maar kregen geen script; alle teksten zouden ze volledig improviseren. “We lieten ze alle dingen doen die acteurs doorgaans ongemakkelijk vinden: twijfelen, woorden kwijt zijn, verhaspelen. Daarmee creëer je die echtheid.”
Het internationale mediabedrijf Audible toonde in 2019 al interesse. Maar omdat De Blankenberge Tapes voor de VPRO gemaakt werd, moesten de rechten worden afgekocht bij de omroep en een externe producent. Die juridische complexiteit vertraagde het proces enorm; Hofland zegt dat hij af en toe wanhopig op de keukenvloer heeft gelegen. Daarnaast was de improvisatiemethode die Van Hulst en Hofland hanteren een spannende gok voor producent Audible: „Alle geldschieters vinden het eng als je gaat improviseren, ze weten dan natuurlijk niet wat het precies gaat worden.”
Omdat er grote acteurs ingehuurd zouden moeten worden, waren er toch gedetailleerde scripts nodig die hun agenten zouden kunnen overtuigen. Er kwam een scenarioschrijver bij, James Dobbyn. „Als wij het voor het zeggen hadden was het script twee A4’tjes gebleven, maar uiteindelijk heeft Dobbyn het verhaal nog veel beter gemaakt.” Na vijf jaar konden de opnames eindelijk beginnen. „Als we van tevoren wisten dat het zo’n gigantisch project zou worden, weet ik niet of we er aan begonnen zouden zijn,” lacht Hofland.
Podcasts worden nog zelden vertaald. Hofland: „Voor zover ik weet zijn wij de eerste Nederlandse productie die in het buitenland vertaald is.” Toch lijkt er steeds meer een internationale podcastmarkt te ontstaan: er komen vaker coproducties uit waarbij meerdere uitgevers samenwerken aan één productie. Grote podcastbedrijven zoals Audible en Podimo werken vanuit meerdere taalregio’s. Succesvolle producties worden steeds vaker vertaald, vooral van Zuid-Amerikaanse podcasts worden geregeld Engelstalige versies gemaakt voor de Noord Amerikaanse markt. Soms worden producties zelfs direct in twee talen uitgebracht. En er zijn al een aantal podcasts succesvol geadapteerd tot tv-series, bijvoorbeeld The Dropout, The Shrink Next Door en Homecoming.
Meeuwen, kerkklokken
De Margate Murders werden net als De Blankenberge Tapes op locatie opgenomen. „Dat was echt een vereiste voor ons. Het is belangrijk dat de acteurs de sfeer van Margate geproefd hebben. Daarnaast is het makkelijker improviseren wanneer iedereen weet hoe het politiebureau waarover ze praten, eruit ziet.” In een huis aan het strand werd een studio gebouwd, op de opnames hoor je meeuwen, sirenes en de kerkklokken van Margate.
De acteurs kregen een uitgeklede versie van het scenario en werden door Van Hulst en Hofland hun zes uur lang ondervraagd. Zelfs deze ervaren acteurs vonden het improviseren spannend, vertelt Hofland, maar ze genoten van de vrijheid die ze kregen om de personages zelf in te vullen. Een van de acteurs, Aaron Neil, wist meteen dat hij van zijn personage een opschepperig figuur wilde maken. „Soms ratelde hij vijf minuten door over de gebreken van andere personages,” vertelt Hofland. „Dat was te gek. Daarmee vergeet je vijf jaar lang juridisch gesteggel.”
Naast de Britse vertaling beginnen in januari ook de opnames van een Duitstalige versie. Hofland en Van Hulst voeren verder verkennende gesprekken over een Finse en Noorse versie bij – wellicht zelfs een televisieserie. De Britse versie stond nog geen twaalf uur online, toen ze al mailtjes ontvingen van scouts die de rechten wilden kopen voor een Netflixbewerking. Hofland: „Het zou goed kunnen dat we hier de komende vijftien jaar hier nog wel mee bezig zijn”.
Nog altijd verhuizen jonge Antillianen naar Nederland om te studeren, en dat zegt iets over de beperkte kansen voor creatieve makers op de eilanden. De Curaçaose beeldend kunstenaar en filmmaker Sharelly Emanuelson (1986) verhuisde na haar studies juist terug omdat ze zich naar eigen zeggen thuis voelt op de eilanden.
Misschien heeft Emanuelson geluisterd naar een vrouw van de seniorenzwemclub, die zich in haar documentaire Su Solo Y Playanan (2020) beklaagt over de braindrain van jongvolwassenen. Deze documentaire geeft een veelzijdig en soms ook ongemakkelijk beeld van de waaier aan mensen die op de Curaçaose stranden te vinden zijn: zoals rijke toeristen en lokale bewoners met weinig geld die samen een heerlijk vers gevangen vis bereiden.
In 2020 werd Emanuelson in Nederland gelauwerd met de Charlotte Köhler Prijs en de Volkskrant Beeldende Kunst Publieksprijs. In haar solotentoonstelling Between a dance and sitting in a chair in de nomadische tentoonstellingsruimte SHEBANG in Amsterdam-Zuidoost blijft haar blik nu gericht op het Caribisch gebied. Onder de paradijselijke oppervlakte van witte zandstranden en een azuurblauwe zee schuilen in haar werk voortdurend vragen over kolonialisme, toerisme en klimaat-uitdagingen.
Heftig
Centraal in de zwarte expositieruimte staat Emanuelsons jongste werk Between a dance and sitting in a chair, gelijknamig aan de expositie. Deze video-installatie toont de wapa-dans van Bonaire, die met een warmtecamera lijkt te zijn opgenomen. Tegelijkertijd zweven aan de buitenkant maskers, verwijzend naar de Maskarada, een feest dat op 1 januari op Bonaire wordt gevierd.
De kunstenaar vraagt hiermee aandacht voor het vastleggen van Caribisch cultureel erfgoed zoals dans, muziek en orale verteltradities. In het Westen ligt de nadruk juist eerder op theoretische kennis die je al zittende opdoet. Als ‘dansen’ symbool staat voor de Caribische kennis en ‘zitten’ voor de westerse kennis, dan legt Emanuelsons werk de spanning tussen die twee bloot. Ze probeert in deze expositie het gat tussen die twee te dichten, zoals ze dat ook doet in haar artistieke promotieonderzoek naar klimaat-uitdagingen op de Caribische eilanden aan de Universiteit van Amsterdam.
Een van de vragen die in de werken opduiken is: wat is het waard om te worden vastgelegd en doorgegeven? In het videowerk Ik Moet Moed Hebben zien we Emanuelson voor een schoolbord iets opschrijven. Terwijl je het krijtje over het schoolbord hoort gaan, blijft het bord leeg. Het is een verwijzing naar haar eigen jeugd, waarin het onderwijs niet in haar moedertaal Papiaments werd gegeven, maar uitsluitend in het Nederlands. Het Papiaments werd pas in 2001 (naast het Nederlands) ingevoerd als instructietaal op basisscholen.
Koloniaal
Reflecties op het koloniale verleden zijn in haar werk dan ook een onontbeerlijk thema, zoals in The Unintended Audience (2020). Emanuelson maakte deze indringende video-installatie in opdracht van Beeld & Geluid en het Nederlands Filmfestival. Ze spitte door de archieven en selecteerde zwart-witvideo’s die op zes schermen worden getoond van onder andere koningin Juliana op bezoek in het Carabisch gebied, en geromantiseerde beelden van de voormalige kolonie. In een voice-over reflecteert de kunstenaar erop hoe deze beelden zijn gemaakt voor een Nederlands publiek, en niet voor mensen van de Antillen, zoals zij.
De enige aanmerking op de expositie is dat de multimedia-installatie Siudadanos vanwege het overweldigende karakter een wat heftige binnenkomer is in de donkere tentoonstellingsruimte. Je loopt hierbij tussen twee grote, halfronde schermen die een cocon vormen en wordt overspoeld met een kakofonie van stemmen, geluiden en beelden uit Sint-Maarten. ‘Siudadanos’ betekent ‘inwoner’ in het Papiamento, en ‘kameraadschap’ in Sint-Maarten – twee veelzeggende begrippen in het werk van Emanuelson. Dit werk was beter tot zijn recht gekomen verderop in de expositie.
Between a dance and sitting in a chair is een aanrader voor wie een glimp wil opvangen van een eigentijdse blik op de Antillen – juist in de ruimte tussen dansen en zitten bloeit veel moois.