N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Energie Na maanden van hevige discussies zijn EU-landen het eens geworden over een prijsplafond voor gas van 180 euro per megawattuur. Het besluit werd, ongebruikelijk bij zo’n gevoelig onderwerp, zonder consensus genomen.
EU-bewindslieden, in het midden minister Rob Jetten (Klimaat en Energie, D66), maandag in Brussel.
Foto EPA
Na maanden onderhandelen zijn EU-landen het eens geworden over een Europees prijsplafond voor gas. Maandag schaarde een ruime meerderheid van de lidstaten zich achter een zogeheten ‘prijscorrectiemechanisme’ ter hoogte van 180 euro per megawattuur. Die prijs is iets hoger dan nu op de groothandelsmarkt wordt betaald, maar fors lager dan de hoogste pieken van rond de 300 euro per megawattuur die eerder dit jaar werden bereikt.
Voor Nederland is het akkoord moeilijk te slikken – ze vreest nog altijd voor de gevolgen van deze maatregel en onthield zich maandag van stemming. Minister Rob Jetten (Energie, D66) zei in een reactie maandag „bezorgd” te zijn voor „de potentiële verstoring op de Europese energiemarkt, de financiële implicaties, en vooral, de leveringszekerheid voor Europa”. De Poolse premier Mateusz Morawiecki sprak juist van het „einde van de Russische marktmanipulatie”.
Hoop op voorkomen van pieken
Het prijsplafond komt er als antwoord op de torenhoge energieprijzen die burgers en bedrijven in heel Europa hard raken. Door de prijs op de groothandelsmarkt te maximeren, hoopt de EU de soms buitengewoon hoge pieken van het afgelopen jaar te voorkomen. Dat zou ook de energiekosten die burgers betalen uiteindelijk moeten drukken. Maar of het dat effect ook zal hebben blijft onzeker: experts zijn sterk verdeeld over de consequenties van deze vrij radicale marktinterventie. Critici vrezen net als Nederland dat leveranciers hun vloeibare gas zomaar elders kunnen gaan verkopen.
Met het akkoord komt een voorlopig einde aan een Europese discussie die de afgelopen maanden hoog opliep en waarin voor- en tegenstanders van een prijsplafond recht tegenover elkaar stonden. De impasse zorgde er afgelopen weken bovendien voor dat belangrijke plannen voor het gezamenlijk inkopen van gas en het versneld goedkeuren van vergunningen voor duurzame energie óók vastzaten. Alle EU-lidstaten stemden daar weliswaar mee in, maar de fanatieke voorstanders van een prijsplafond weigerden daarmee formeel akkoord te gaan zolang het plafond er niet was.
Nu is er toch een akkoord bereikt: ligt de gasprijs op de in Nederland gevestigde TTF-beurs drie dagen boven de 180 euro per megawatt uur, dan wordt die automatisch begrensd. Ook moet het verschil met de prijs die elders voor vloeibaar gas wordt betaald gedurende die drie dagen ten minste 35 euro lager liggen. Deze afgesproken maximumprijs is een stuk lager dan de Europese Commissie eind november voorstelde: Brussel zette in op een plafond van 275 euro per megawattuur. Bovendien zou die hoge prijs volgens de Commissie tien dagen overschreden moeten worden. Die voorwaarden waren zo streng, dat het instrument afgelopen jaar nooit in werking zou zijn getreden. Verschillende ministers betitelden dat voorstel eind november als „een grap”.
Brussel gaat monitoren
Eurocommissaris Kadri Simson benadrukte maandag dat de Commissie goed zal monitoren wat de effecten van het nu afgesproken prijsplafond zijn. Als toezichthouders constateren dat de risico’s van de maatregel te groot zijn of worden, dan zal Brussel ingrijpen, aldus Simson.
De discussie over een gasprijsplafond liep de afgelopen maanden in Europa hoog op. Een groep lidstaten eiste al geruime tijd een nieuw instrument om in te grijpen op de markt als de gasprijzen excessief stijgen. Vooral Spanje, België, Polen en Griekenland waren daarvan grote voorstanders. Maar onder meer Duitsland en Nederland voelden juist niets voor zo’n marktinterventie. Volgens hen zijn de risico’s van het maximeren van de gasprijs groot – onder meer voor de leveringszekerheid en de financiële stabiliteit.
Ook de Commissie benadrukte voortdurend de risico’s van een marktinterventie. Maar onder grote druk is er nu toch een akkoord bereikt, waarmee zelfs Duitsland akkoord kon gaan. Toch is het opvallend dat er uiteindelijk een besluit is genomen zonder consensus – ongebruikelijk bij dit soort ingrijpende besluiten. Naast Nederland onthield ook Oostenrijk zich van stemming. Hongarije stemde tegen. Het nu overeengekomen plafond gaat gelden vanaf 15 februari.
Rusland is niet geïnteresseerd in de Nederlandse vredesbeweging, weet Jakob de Jonge. „Ik wilde wel eens met ze praten. Ik heb een mailtje gestuurd naar de ambassade.” Hij kreeg geen reactie.
De Jonge wilde weten of Rusland nog stelling ging innemen over Gaza, waar het Westen internationaalrechtelijk volgens hem de compleet verkeerde positie inneemt. Het hoort bij zijn werk als vredesactivist. Dat pakte hij weer op vanwege de oorlog in Oekraïne, waar NRC hem over spreekt.
Het gesprek met NRC in het kantoor van zijn vredesorganisatie zal bijna vier uur duren. De Jonge praat gemakkelijk en beantwoordt vragen zonder aarzeling. „We hebben ons heel erg opgesloten in onze versie van de werkelijkheid. Ik denk dat het goed is om ook te luisteren naar de Russische versie van de werkelijkheid”, zegt hij.
In september richtte De Jonge met anderen de Nieuwe Vredesbeweging op – een collectief van een twintigtal maatschappelijke organisaties, waaronder Kerk en Vrede, Stop Wapenhandel en een factie van klimaatactiegroep Extinction Rebellion.
Zij hopen de Nederlandse vredesbeweging weer een rol van betekenis te geven in het publieke debat. De aandacht van de media weten ze te trekken: bij een evenement vorige maand waren de NOS, drie grote dagbladen en zelfs een journalist van het Britse tijdschrift The Economist aanwezig.
Doorgaans treedt De Jonge op als woordvoerder van de koepelorganisatie, maar in dit gesprek zegt hij expliciet namens zichzelf te spreken. Hij is al sinds 2015 actief als vredesactivist. In 2022 kreeg zijn activisme nieuwe urgentie, omdat het hem frustreerde dat Europa maar „niet met een vredesinitiatief kwam” om een einde te maken aan de grootste oorlog op het continent sinds de Tweede Wereldoorlog, in Oekraïne.
In een tijd dat Europese landen hun defensie-uitgaven tot historische hoogte opschroeven, pleit De Jonge in podcasts en op sociale media voor meer dialoog met Rusland. Hij doet dit gepassioneerd, maar ook geregeld met argumenten en onwaarheden die voorkomen in de Russische propaganda. Het doel van Russische propaganda, schrijft Amerikaanse historicus en Oekraïne-expert Timothy Snyder, is niet alleen het verspreiden van onwaarheden, maar ook het creëren van een wereld waar feiten er niet toe doen. Of zoals de Britse desinformatiespecialist Peter Pomerantsev het gevolg beschreef: „Niets is waar, en alles is mogelijk”.
Vredesinitiatief
De Jonge is theoloog en ook opgeleid en actief als kunstenaar. Hij is de broer van oud-minister van Volksgezondheid, Volkshuisvesting en Binnenlandse Zaken, Hugo de Jonge. Politiek botst het tussen de twee. „Je kan er echt een heel boek over schrijven, maar ik zou het vervelend vinden als het artikel daarover ging”, zegt De Jonge. „We zijn gewoon broers van elkaar.”
De Jonge hamert op de noodzaak tot een dialoog tussen Oost en West over wapenbeheersing en het inzetten van alle politieke, culturele en economische middelen om de mogelijkheid van een allesverwoestende kernoorlog te voorkomen.
Hij vindt dat er binnen Nederland te weinig oog is voor de rol die ‘het Westen’ – het collectief aan landen onder leiding van de VS – volgens hem speelde in de aanloop naar en het voortzetten van de oorlog.
De Jonge: „Oekraïne is een heel ingewikkeld land. Het is een post-Sovjet-land dat ongeveer fifty-fifty Oekraïens en Russisch is.”
Dat klopt niet. De helft van de bevolking is niet Russisch, of bedoelt u iets anders?
„Het is lastig, qua taal bijvoorbeeld.”
In een census van 2001 – de laatste grote – verklaarde 67,5 procent van de Oekraïense bevolking het Oekraïens als moedertaal te beschouwen. Voor 29,6 procent was dit Russisch. Die taal-erfenis van de Sovjet-Unie en het Russische Rijk, wordt nu door Rusland gepolitiseerd. Na het uitbreken van de oorlog in 2014, en vooral sinds de invasie van 2022, zijn nog meer Oekraïners daarom overgestapt op het Oekraïens.
In Oekraïne hoorde NRC vaak zeggen dat de grootste vijand van de Russische taal in hun land uit het oosten komt. Oekraïners zeggen niet: Europa trekt aan ons. Ze zeggen: Rusland jaagt ons in de armen van Europa.
„Jullie hebben helemaal gelijk. Zij zijn de slachtoffers. We moeten alle medelijden hebben met de slachtoffers. We moeten deze mensen opvangen en zo goed mogelijk verzorgen. Is dat door hen ultiem te bewapenen? Hen de loopgraven in te sturen? Daar dood te gaan? En dan hetzelfde resultaat te krijgen als dat Rusland het land vernietigt. Dat is mijn punt.
„Wat ik belangrijk vind is dat we dit conflict, behalve in de Oekraïens-Russische relatie, ook zien in de westers-Russische relatie. De spanningen zijn al eeuwen oud. Maar die hadden niet tot deze gewelddadigheid hoeven leiden. We hadden ons op een manier kunnen opstellen dat Oekraïne bij elkaar was gebleven. Door niet te hameren op dat NAVO-lidmaatschap. Wat hebben we daarmee gewonnen? Helemaal niets.”
De Jonge noemt de NAVO-conferentie uit 2008 als katalysator. Daar werd Oekraïne uitgenodigd voor het bondgenootschap. „Al voor de conferentie in Boekarest was duidelijk dat dit absoluut een rode lijn is voor Rusland. En dat militair ingrijpen [door Moskou] tot de mogelijkheden zou behoren. […] We wisten waar we mee bezig waren.” Op een ander moment in het gesprek stelt hij: „We hebben alles gedaan om het land kapot te maken en uit elkaar te spelen.”
De Verenigde Staten waren voor toenadering van Oekraïne tot de NAVO, waar in West-Europa lauw op werd gereageerd. Van werkelijk lidmaatschap is het mede vanwege deze tegenstand tot op heden niet gekomen – wat Kyiv op dit moment karakteriseert als het gevolg van een „miscalculatie” van de Europeanen.
Uw kritiek richt zich voornamelijk op het Westen.
„Ik kan Rusland wel bekritiseren. Maar dat doet de hele media al, en ook alle politici. Ik zie het als mijn rol om kritiek te leveren op onze kant. Daarbij richt mijn kritiek zich primair op wat binnen mijn invloedssfeer ligt. Als ik in Rusland zou wonen zou het misschien anders zijn, als ik zou durven.”
Het Westen is toch geen marionettenspeler? Oekraïne kiest er zelf voor om zich te verdedigen.
,,Het is een proxy-conflict. Mijn vraag is, en die weet ik zelf altijd wel te beantwoorden: kan Oekraïne zelf besluiten dit conflict te beginnen of te beëindigen?”
Het was Rusland dat met militairen de grens over stapte.
„Nee, nee, nee natuurlijk zeg ik niet dat Oekraïne deze oorlog is begonnen. Maar ik zeg: zijn zij in staat om de oorlog te beëindigen? Dan denk ik dat de VS meer knoppen in handen heeft dan Zelensky zelf.”
Wat als het westers ingrijpen plaatsvindt op verzoek van Oekraïne?
„Dat maakt niet uit. Oekraïne wil wat het wil. Wij zijn verantwoordelijk voor onze eigen daden. En als onze daden bijdragen aan ellende en conflict, dan wil ik daar in ieder geval een maatschappelijk gesprek over. We moeten af van het idee dat er geen alternatief is voor een militaire oplossing.”
En wat is dan de oplossing?
„Wat te redden valt is allereerst de onafhankelijkheid van Oekraïne. Die staat op het spel. Heel veel regio’s die nog niet bezet zijn, kunnen [bij Oekraïne] blijven. En de toegang tot de Zwarte Zee kunnen we ook nog redden. Zonder die toegang kan Oekraïne heel moeilijk gered worden. Ik geloof dat de militaire optie dat juist in gevaar brengt.”
De Zwarte Zee is nou juist een voorbeeld waar Oekraïne dankzij militair optreden zijn export zelf weer op wist te starten.
„Ja maar dat is een tussenperspectief. Ik denk dat dat niet stabiel is tot er een akkoord ligt.
„Ik geloof niet in een permanente militaire oplossing. Er moet worden gesproken over de grondoorzaken van dit conflict. Nogmaals: er is een Oekraïens-Russisch conflict, maar dat had niet zo hoeven escaleren zonder drang van ons om daarbij geopolitieke winst te halen ten opzichte van Rusland.”
De grondoorzaken, dat is ook iets wat je veel vanuit het Kremlin hoort. Deze week nog, wees Rusland een algeheel staakt-het-vuren af, dat al door Oekraïne was toegezegd, omdat het geen recht deed aan ‘de grondoorzaken’.
„Wat Rusland bedoelt met grondoorzaken, dat hoeft niet per se te zijn wat wij als grondoorzaken zien. Maar we moeten erkennen dat elk conflict grondoorzaken heeft.”
Zijn argumentatie vertoont ook op andere punten overlap met Russische desinformatie. Zo noemt hij neonazi’s van „enorme invloed” op het beleid van Zelensky om de oorlog voort te zetten, en refereert De Jonge aan de nooit bewezen aanwezigheid van Amerikaanse biologische wapenlaboratoria in Oekraïne.
Vlak na de Russische invasie gingen Moskou en Kyiv in Istanbul om de tafel, van februari tot april 2022. In de Russische propaganda komt dit vaak terug als hét moment dat de oorlog beëindigd had kunnen worden, maar waarop Oekraïne voor oorlog koos, toen het wegliep van de onderhandelingstafel.
Dat is tevens de lezing van De Jonge: „Ook toen was een akkoord nadelig voor Oekraïne geweest. Het was capitulatie: de Russische voorwaarden werden Oekraïne de strot door geduwd. Maar Oekraïne is dan ook veel zwakker dan Rusland. En de voorwaarden van toen zijn nu droomvoorwaarden. Die krijg je nooit meer terug.”
Dat is precies wat de woordvoerder van Poetin zegt.
„Misschien heeft hij daar wel gelijk in.”
Maar de problemen met de deal waren volgens Oekraïne: het land zou zich niet bij allianties mogen aansluiten, en de deal was zonder veiligheidsgaranties. Die ‘droomvoorwaarden’ liggen nu nog steeds op tafel.
„Met andere woorden: we zijn op hetzelfde moment terug. Alleen zijn er een miljoen mensen doodgegaan.”
Naar Oekraïense schatting zijn er inmiddels 927.000 militairen van de Russische invasiemacht uitgeschakeld. Dat is vrijwel zeker een overschatting. In februari stelde Zelensky dat er 390.000 Russen zijn gesneuveld. Onafhankelijke Russische media hebben 100.000 namen bevestigd. Aan Oekraïense zijde bevestigt Zelensky het omkomen van zeker 46.000 militairen – met nog tienduizenden vermisten.
Boetsja
Begin april 2022 kwam Boetsja in het nieuws. In deze voorstad van Kyiv bleken Russische militairen inwoners te hebben gemarteld, verkracht en vermoord. Rusland ontkende betrokkenheid en stelde dat de lichamen pas na hun vertrek op straat verschenen. Die claim werd met satellietbeelden weerlegd. Nog daarna schreef De Jonge op sociale media dat „in tegendeel tot het Oekraïense en Westerse vingerwijzen er vooralsnog geen enkel bewijs is dat Rusland achter deze moordpartijen zit”. In een ander bericht schreef hij: „gezien het ‘nut’ van de Boetsja-slachting voor de Oekraïense propaganda moet Oekraïne gezien worden als één van de verdachten van deze burgerdoden”.
Denkt u nog steeds dat Oekraïne mogelijk achter Boetsja zit?
„Oekraïne heeft het heel erg gebruikt voor propaganda. Tot en met [President van de Europese Commissie] Ursula von der Leyen, die daar naar dode mensen stond te staren. Ik vond dat echt wanstaltig. Het kwam op het moment dat de onderhandelingen tussen Oekraïne en Rusland in Istanbul misliepen. Het werd gebruikt als argument om weg te lopen. Kijk, ik ga niet Russische wandaden ontkennen. Dus als uit onderzoek blijkt dat daar mensen zijn gemarteld en gedood, dan is dat verschrikkelijk.”
„Ik ga geen van die rapporten ontkennen. Maar er zijn een aantal elementen die toentertijd vragen bij me opriepen. Zo bestaat er een video van de burgemeester van Boetsja die blij aankondigt dat de stad is bevrijd. Dat vind ik opvallend nadat er net genocide is gepleegd.”
Het Russische ministerie van Defensie haalde in april 2022 diezelfde video aan, maar die bewering houdt geen stand. De burgemeester van Boetsja, Anatoliy Fedoruk, had vóórdat hij op 31 maart zijn video postte over de bevrijding van de stad, al in de media gesproken over de Russische geweldsuitbarsting in de stad.
De Jonge : „Waarom moet het zo eenduidig zijn? Waarom zouden alle doden door Rusland zijn veroorzaakt? Waarom niet 80 procent van de doden door Rusland en 20 procent door Oekraïne? Of welk percentage dan ook?”
Omdat de onderzoeken naar Boetsja dat niet concluderen en ooggetuigen vertellen dat burgers zijn gedood door Russische – en niet Oekraïense – troepen. Vanwaar de twijfel?
„Ik wil helemaal niet bekendstaan als Boetsja-twijfelaar, ik heb me er verder ook niet mee bezig gehouden. Laten we gewoon aannemen dat Boetsja heeft plaatsgevonden zoals het wordt verteld. Het ging mij erom dat het misbruikt werd terwijl op het moment zelf helemaal niet duidelijk was wat er nou precies was gebeurd.”
Schaadt De Jonge zijn pleidooi voor vrede niet door dat te doorspekken met feitelijke onjuistheden? Desgevraagd reageert hij verbolgen: „Ga je nu straks schrijven dat ik allemaal dingen geloof die niet kloppen?”
Ik denk dat we wel moeten noemen dat sommige dingen die u beschrijft, niet met de feiten stroken.
„Je hebt feiten en interpretaties van feiten. Ik wil niet claimen de waarheid in pacht te hebben. Het Russische verhaal klopt niet en het westerse verhaal klopt niet. En sommige elementen misschien wel en sommige elementen misschien niet.
„Ik ben bereid alle feiten in te leveren. Dat kan me echt niets schelen. Als het niet waar is, basta. Als we het maatschappelijke gesprek hierover maar kunnen hebben. Ik wil wel bezinning op dat waar ik echt van overtuigd ben: dat oorlog en geweld als antwoord op geweld niet altijd de beste route is en dat er ook andere routes zijn, die diplomatieke route waar ik veel meer in geloof.”
Wie in Wenen over straat loopt, hoort een mengelmoes aan talen. Niet zo gek, want met zijn ligging op minder dan een uur van Tsjechië, Hongarije en Slowakije vinden veel migranten al jaren hun toevlucht tot de Oostenrijkse hoofdstad. De stad kent grote gemeenschappen uit het voormalige Joegoslavië en Turkije, de afgelopen jaren kwamen daar migranten uit onder meer Syrië, Afghanistan en Oekraïne bij.
Het gevolg: 65 procent van de basisschoolleerlingen in Wenen spreekt Duits niet als eerste taal. Dat hoeft geen probleem te zijn, zegt Susanne Schwab, die aan de Universiteit van Wenen onderzoek doet naar Duitse taallessen in Oostenrijk. „Wenen is al jaren een multiculturele en meertalige stad. Het feit dat kinderen meer communiceren in een andere taal, betekent niet dat ze geen Duits spreken of de taal niet begrijpen.”
In veel gevallen is de Duitse taal wel een uitdaging: uit een eind vorig jaar gepubliceerd onderzoek in opdracht van de onderwijswethouder van Wenen blijkt dat bijna 45 procent van de eersteklassers (groep 3 in Nederland) op openbare basisscholen het Duits niet voldoende beheerst om de lessen te volgen – al zijn de verschillen tussen de wijken groot. Deze groep bestaat niet alleen uit kinderen die recent naar Oostenrijk zijn gekomen: 61 procent van de leerlingen die moeite hebben met de Duitse taal is in Oostenrijk geboren, bijna een kwart heeft de Oostenrijkse nationaliteit.
Om die taalachterstand aan te pakken en de kansengelijkheid te bevorderen – er was een grote kloof tussen de onderwijsresultaten van leerlingen met en zonder migratieachtergrond – introduceerde de Oostenrijkse regering in het schooljaar 2018/2019 intensieve Duitse taallessen. Leerlingen die na de kleuterschool op zesjarige leeftijd beginnen aan de basisschool moeten de zogeheten MIKA-D-toets maken. De afkorting staat voor Messinstrument zur Kompetenzanalyse – Deutsch. Halen ze die niet, dan krijgen ze een „buitengewone status” en moeten ze deelnemen aan het ondersteuningsprogramma. Dat houdt in: een speciale pull-out klas waar leerlingen vijftien uur per week Duitse taalles krijgen.
In deze aparte taalklas zitten recent gevluchte en in Oostenrijk geboren leerlingen door elkaar. Omdat ze door de vijftien uur taalles per week veel andere lessen in bijvoorbeeld rekenen missen, mogen ze pas doorstromen naar het volgende leerjaar als ze de toets halen. Leerlingen blijven maximaal twee jaar in de taalklas.
Ontregeld
Schwab en haar collega Sepideh Hassani doen al lange tijd onderzoek naar deze taallessen. Ze spraken onder meer met ouders, leerlingen, leerkrachten, schooldirecteuren en beleidsmedewerkers, vertellen de onderzoekers in hun projectruimte in een universiteitsgebouw in de Oostenrijkse hoofdstad.
Hun conclusie: het systeem werkt voor geen meter. De taalklas zit vaak veel voller dan de reguliere klas, waardoor leerlingen niet de aandacht en begeleiding krijgen die zij nodig hebben. Ook zijn de MIKA-D-toets en de pull-out-methode niet vooraf getest en bestaan er grote verschillen in taalbeheersing binnen de klas, terwijl leerlingen juist beter leren van klasgenoten die de taal machtig zijn. Doordat leerlingen niet mogen doorstromen, zijn de verschillen in leeftijd groot. „Het werkt niet goed om kinderen van negen naast zesjarigen in dezelfde klas te zetten”, zegt Hassani. Na een jaar haalt twee derde van de leerlingen de toets nog steeds niet.
Daarbij isoleert de speciale klas jongeren op een cruciaal moment in hun leven, zeggen de twee onderwijswetenschappers. Door kinderen uit de klas te halen raken ze ontregeld, ze kunnen zich moeilijk hechten aan docenten. Stabiele vriendschappen sluiten is ook ingewikkeld, omdat ze wisselen tussen klassen en andere leerlingen verdwijnen als ze het gewenste taalniveau hebben bereikt. „We spraken bijvoorbeeld met een achtjarige jongen die vertelde dat hij niet meer naar school wilde omdat hij zijn vrienden in zijn reguliere klas en in de taalklas was verloren”, zegt Schwab. „Dat is zorgwekkend: een achtjarige staat pas aan het begin van zijn schoolcarrière en zou niet gedemotiveerd moeten zijn, dat vergroot de kans op vroegtijdig schoolverlaten.”
Leerlingen in de taalklas van de Felbigergasse basisschool, in Wenen. Foto Joe Klamar/AFP
En er is een praktisch bezwaar: scholen hebben lang niet altijd ruimte voor zo’n extra taalklas, laat staan genoeg gekwalificeerde docenten. Net als Nederland kampt Oostenrijk met een lerarentekort, zegt Paul Kimberger, voorzitter van de Oostenrijkse docentenvakbond GÖP. Scholen komen daardoor onder druk te staan. „Er is een hoge mate van overbelasting op scholen”, aldus de vakbondsvoorzitter, met „pedagogische machteloosheid” tot gevolg.
Om te voorkomen dat er gaten in de roosters vallen, komt het regelmatig voor dat mensen zonder de juiste papieren voor de klas staan. Uit het onderzoek van Schwab en Hassani blijkt dat 34 procent van de docenten in de taalklassen daar niet voor is opgeleid.
Nationalistisch frame
Niet alles aan het programma is slecht, zegt Schwab. Sommige scholen zijn er volgens haar blij met de ruimte die ze krijgen voor taalonderwijs. En het is positief dat de regering er geld voor heeft vrijgemaakt, vult Hassani aan, al brengt de financieringswijze wel een perverse prikkel met zich mee. „Scholen krijgen budget voor ieder kind met een buitengewone status. Dat veroorzaakt een dilemma: veel scholen willen de leerlingen zo snel mogelijk uit de taalklas halen, maar ze hebben een financieel motief om ze daar te houden.”
Maar waar het mis gaat is de motivatie om het in te voeren. Schwab: „De ondersteuningslessen zijn geïntroduceerd toen de radicaal-rechtse FPÖ in de regering zat, samen met de conservatieve ÖVP. Zij wilden niet de les verbeteren, maar het Duits vooropstellen, als onderdeel van een nationalistisch frame. Leerlingen met een migratieachtergrond worden door dit programma als buitenstaanders neergezet en de onderwijsongelijkheid wordt bewust vergroot.”
Toenmalig onderwijsminister Heinz Faßmann erkende in 2018 dat het programma niet vanuit onderwijsidealen was opgezet: „Het is een politieke beslissing, zoals zoveel dingen die ik moet beslissen. Niet elk politiek besluit heeft een wetenschappelijke basis”, zei hij tegen de Oostenrijkse krantDer Standard.
Toch was dat voor de daaropvolgende regeringen – tussen 2020 en 2024 was een coalitie van de ÖVP en de Groenen aan de macht – geen reden om iets aan het systeem van verplichte taalondersteuning te veranderen. Sinds eind februari heeft Oostenrijk een nieuwe regering, en een nieuwe minister van Onderwijs: Christoph Wiederkehr van de liberale partij NEOS, de voormalige onderwijswethouder van Wenen. Wiederkehr beloofde al snel na zijn aantreden dat elke leerling in Oostenrijk het minimale taalniveau zal behalen – al liet hij in het midden hoe hij dat precies wil bereiken.
Wel nam hij meteen een andere grote stap: in zijn eerste week als minister besloot hij scholen meer zeggenschap te geven over de taalklas. Voortaan mogen scholen zelf kiezen of ze de vijftien uur taalonderwijs in een aparte klassensamenstelling organiseren of niet, terwijl de inspectie voorheen controleerde of de leerlingen wel uit elkaar werden gehaald. „Dit is echt een grote stap, ik geloofde het eerst niet toen ik het regeerprogramma las”, zegt Schwab. „Ik ben verbaasd dat hij de ÖVP hierin mee heeft gekregen.” Wiederkehr beloofde ook het huidige model voor taalondersteuning volledig te evalueren.
Kansenindex
Een andere grote verandering in het regeerakkoord is de zogeheten ‘kansenindex’. Dit is een ander financieringsmodel, dat scholen geen budget geeft per leerling met een buitengewone status, maar op basis van meerdere factoren, zoals de socio-economische positie van de leerlingen en de wijk waarin de school staat. Een goed idee, vindt vakbondsvoorzitter Kimberger, omdat scholen die met extra uitdagingen kampen dan meer geld krijgen.
Of die nieuwe financieringswijze er echt komt, moeten Schwab en Hassani nog zien. In Wiederkehrs tijd als onderwijswethouder is er niets veranderd op de Weense scholen, zegt Schwab. „Maar we moeten wel eerlijk zijn”, nuanceert Hassani. „Hij kon toen natuurlijk geen wetten veranderen, dus misschien wordt het nu wel echt anders.”
De onderzoekers zouden vooral meer aandacht willen zien voor Duits taalonderwijs op de kleuterschool. „Als je een taalachterstand eerder signaleert, kun je kinderen eerder ondersteunen en het probleem sneller oplossen”, zegt Schwab. Op de basisschool zou het taalonderwijs zo ingericht moeten worden dat het inclusief en stimulerend is, en bijdraagt aan kansengelijkheid, zegt Hassani. „En natuurlijk moet een taalprogramma eerst getoetst worden en gebaseerd zijn op evidence-based maatregelen.” Hassani denkt even na. „Oh ja. Het beleid moet natuurlijk ook vrij zijn van politieke kleur.”
Lees ook
Ruth Beckermann over haar docu ‘Favoriten’: ‘Docent Ilkay Idiskut verschuilt zich niet achter een lesboek’
In rode letters, „visverbod”. Een gelamineerde kaart met de bebouwde kom van Trondheim ligt op de tafel naast Kay-Arne Olsen. Andere kaarten laten de verschillende soorten vissen zien die in de omgeving te vinden zijn, op welke gevist mag worden en op welke niet. Olsen is al achttien jaar de ‘boswachter’ van de rivier Nidelva, en druk bezig met de voorbereidingen voor het volgende visseizoen. Op zalm zal nauwelijks gevist worden dit jaar.
De rivieren rond Trondheim, een stadje in het midden van Noorwegen, waren ooit populair voor zalmvissers. Je kon er tot wel twintig kilo zware zalmen opvissen. In de jaren tachtig zwommen er nog meer dan een miljoen wilde zalmen in Noorse wateren. Nu zijn dat er nog minder dan de helft. In 2021 werd het dier op de Noorse rode lijst van bedreigde diersoorten geplaatst.
Het kantoor van Trondheim Omland Fiskeadministrasjon (TOFA) ligt naast een elektriciteitscentrale uit begin vorige eeuw. De dam die daarvoor werd aangelegd had al de habitat van de zalmen in de Nidelva drastisch veranderd, zegt Oslen. Nu zet de commerciële zalmkwekerij het voortbestaan van de wilde zalm op het spel, door grootschalige ontsnappingen van kweekzalm die de wilde zalm ziek maakt.
Olsen, met opgestroopte mouwen waaronder een tatoeage van een Keltisch kruis verschijnt, wijst naar een grote trofee die aan de muur hangt. „Dit is hoe je eigenlijk wil dat ze eruit zien als je ze vangt om op te eten.” Een zilveren vis, zo groot als een labrador, bek open en kin die naar boven krult. „Die zie je nu nauwelijks meer. Maar wat doe je eraan? Ik heb alleen zeggenschap over de rivier. Het probleem ligt erbuiten.”
Elke storm weer
Duizend kilometer ten noorden van Trondheim ontsnapten dit jaar bij een februaristorm 27.000 zalmen uit een kooi van Mowi, de grootste zalmkwekerij ter wereld. Samen met de Noorse kustwacht moest de visgigant op zoek naar ontsnapte exemplaren. Ook loofde het bedrijf 500 kronen (zo’n 43 euro) uit per vis die zou worden teruggebracht naar de lokale visafslag.
Olsen kijkt niet op van dat nieuws. Hij draait aan zijn snor wanneer hij nadenkt en leunt met de armen over elkaar naar achteren. „Het gebeurt elke storm weer. Het is een enorm probleem, en de kwekers en de politiek willen maar geen maatregelen nemen, want er zit te veel geld in.”
De „plompe kop” van een kweekzalm.
Foto Kay-Arne Olsen
Zo was Mowi afgelopen jaar ook verantwoordelijk voor de uitbraak van 65.000 kweekzalmen – meer dan er dat jaar in rivieren aan zalm werd opgevist. De hoeveelheid jaarlijks ontsnapte zalmen in Noorwegen neemt weer af sinds 2019, een jaar met uitzonderlijk veel incidenten, maar het heeft volgens onderzoekers nog steeds een schadelijk effect op de wilde populatie.
Zalmbarons en mega-kwekerijen
De zalmkwekerij is de grootste ‘veesector’ in Noorwegen. Vierhonderd tot vijfhonderd miljoen gekweekte vissen zwommen in 2021 in open kooien langs de kust, zo staat in een risicorapport uit dat jaar. Met 1,3 miljoen ton is kweekzalm het voornaamste voedsel dat het land exporteert. In 2024 verdienden Noorse bedrijven daarmee 123 miljard kronen (11 miljard euro), een recordbedrag.
Sinds de jaren zeventig namen de zalmkwekerijen langs de hele Noorse kust een vlucht, op grote en op kleine schaal. Volgens Olsen ontpopten buurtgenoten in Trondheim zich tot ware visbarons. „De kooien werden groter en groter.”
Als één zo’n grote kooi knapt in een storm, is dat een natuurramp
Vooral megakwekerijen als Mowi, Lerøy, en SalMar vormen een probleem voor de zalm, zegt Olsen. In Noorwegen alleen produceerde Mowi afgelopen jaar 83,5 duizend ton kweekvis, een recordvolume voor Mowi. Dat is zo’n zevenhonderd blauwe vinvissen zwaar.
Eén ontsnapping kan plotsklaps de lokale populatie wilde zalm bedreigen. „Het aantal wilde zalmen dat jaarlijks terugkeert naar de Noorse kusten ligt momenteel onder de 400.000”, zegt Olsen. „In de kleinere kooien met kweekzalm zitten zo’n 120.000 vissen. In de grootste zo’n 1,2 miljoen. Als één zo’n grote kooi knapt in een storm, is dat een natuurramp.”
De staart van een kweekzalm met beschadigde vinnen en schubben.
Foto Kay-Arne Olsen
Een muur van zeeluis
De ontsnapte zalmen brengen ziektes en parasieten over op hun wilde soortgenoten. Met name de zeeluis, een zalm-etende kreeftachtige van een halve centimeter, heeft zich ontwikkeld tot een plaag. Het beestje heeft wat weg van een teek met een kikkervisstaart in plaats van poten. Zeeluizen reproduceren in kwekerijen „als konijnen”, volgens Olsen. De beestjes gedijen goed in de kooien, waar zalmen op een kluitje zitten.
Ook in de fjorden is zeeluis een plaag geworden. „Elk jaar vinden we meer dan genoeg zalmeitjes in onze rivier. Het probleem is dat de jonge zalmen niet meer terugkomen.” De jonge visjes begeven zich in de lente naar de grote open zee, maar onderweg stuiten ze op een „muur van zeeluis”, zegt Olsen. De monding van het Trondheim-fjord is nauw en jonge zalmen zijn kwetsbaar. „Als ze ook maar vier luizen op zich krijgen, zijn ze dood.”
De kweekzalmen zelf nemen langzamerhand ook de rivier over. Ze brengen naast zeeluis ook andere besmettelijke ziektes mee. Olsen kan het zien als hij de vissen vangt. „De nieren zijn opgezwollen, soms de lever ook. Sommige vissen raken misvormd.”
Hij laat het verschil tussen een kweekzalm en een Noorse wilde zalm zien op een gelamineerde kaart. „In het water kan ik het al zien, ze hebben andere kleurcombinaties.”
De wilde zalm is zilver, gestroomlijnd, met duidelijke, scherpe stippeltjes aan de bovenkant. De kweekzalm is lomper. Een „plompe kop”, zo staat er op de kaart, vergroeide vinnen, modderige vlekken en mogelijk beschadigde kieuwen. „Het hoofd is vaak misvormd,” zegt Olsen, „net als de kaken. Velen hebben verwondingen van de netten waar ze in zaten.”
Te snel vet om te vluchten
De kweekzalmen brengen op de langere termijn nóg een risico met zich mee: twee derde van de Atlantische zalmen in Noorwegen heeft, volgens een Noorse wetenschappelijke adviesorgaan, inmiddels genetisch erfgoed van kweekzalm.
Zalmen zijn aangepast op hun eigen microhabitat van rivieren, legt Olsen uit. Een kweekzalm wordt later vruchtbaar dan wilde zalm, weegt gemiddeld 5,5 kilogram en groeit als een plofkip. „In de jaren negentig vonden we nog zalmen van maximaal één kilo in ondiepe rivieren. Kweekzalmen worden daar makkelijk opgepikt door adelaars, vossen, of mensen. Ze hebben simpelweg te weinig water om in te schuilen.”
Het was afgelopen zomer het slechtste visseizoen ooit, aldus een woordvoerder van het koepelorgaan waar TOFA deel van uitmaakt in de Noorse krant Nationen. De Norwegian Environment Agency legde de meest beperkende regels op voor zalmvissers tot nu toe. Aan komende zomer denkt Olsen liever niet. „Ik word er ziek van, als ik dat doe.”
Andreas Bjelland, de Noorse minister van milieu, noemde de situatie afgelopen winter een „existentiële bedreiging” voor wilde zalmen – al ligt een totaalverbod voor kwekerijen in de zee voorlopig niet op tafel, zei hij later tegen de Britse krant The Guardian. Recent kondigde Noorwegen juist versoepelde belastingregelingen aan voor de industrie.
Sommige viskwekerijen doen het inmiddels anders. Sinds een aantal jaar wordt ook zalm op het droge gekweekt, in bassins vlakbij de zee. Maar, zegt Olsen, die bassins hebben veel ruimte nodig. „Als je alle bassins naar land zou halen, zouden we met z’n allen naar Zweden moeten verhuizen.”
Volgens hem is het al een stap in de juiste richting als Noorwegen het gebruik van afgesloten kooien verplicht, in plaats van de goedkope netten die doorgaans worden gebruikt. „De politici in Noorwegen moeten zeggen: oké, we hebben jullie milieu 35 jaar lang verpest. Nu is het tijd om iets te doen.”